Noord en Zuid. Jaargang 15
(1892)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 383]
| |
Verscheidenheden.Persoonsvorm + infinitief.Ter aanvulling van hetgeen op bl. 328 over dit verschijnsel gezegd is, diene nog het volgende. Er zijn omtrent dezen vorm eenige dwalingen onder de onderwijzers in omloop, die het rechte inzicht voortdurend in den weg zitten en hoog noodig opgeruimd moet wordenGa naar voetnoot1). 1o. Het is niet waar, dat deze constructie eene ‘nabootsing van de Latijnsche’ is Infinitieven en participiën komen afwisselend in allerlei talen (de Grieksche en Latijnsche, zoowel als de Germaansche en Slavische talen) verbonden met een persoonsvorm voor: de infinitief veel als onderwerp, en ook met de bet. van een voorwerp; maar bovendien èn infinitief èn participium afwisselend beide als secondaire gezegden (praedicatieve atributen of bepalingen van gesteldheid), en het is niet uitgemaakt, in hoeverre deze vormen in die talen oorspronkelijk of nagevolgd zijn. Dit onderwerp blijve bij taalstudie van onderwijzers maar geheel ter zijde. 2o. Het gaat volstrekt niet aan, bij de ontleding van een zin als: Ik zie den os de ploeg trekken, te doen als den heer Koenen voorstelt en dezen zin, gelijk het heet, tot zijn Nederlandschen vorm terug te brengen: Ik zie, dat de os den pleeg trekt. Vooreerst in de eerste zin net zoo Nederlandsch als de tweede, en verder ontleedt men op die manier eenvoudig een anderen dan den gegeven zin, waardoor de samenstelling van den eersten in het geheel niet opgehelderd wordt. 3o. De bedenkelijkste voorstelling, die men van de hier bedoelde constructie geven kan, is deze, dat men in een zin als de zoo even aangehaalde den os voorwerp van zien en onderwerp van trekken noemt. Dit is geheel in strijd met de waarheid, dat èn vorm èn beteekenis den dienst van een woord bepalen. Voorstanders van deze dwaze leer moeten dan ook gaan verkondigen, dat in zulk een geval den os of hem tegelijk nominatief en accusatief kan zijn. Zij kunnen er verder dan ook niet tegen hebben, als hunne leerlingen, consequent doorredeneerende, hen bij de ontleding van zinnen als: Ik vond hem ster- | |
[pagina 384]
| |
vende en Hij maakte haar gelukkig met de volgende nieuwigheden verrassen: hem voorwerp van vond en onderwerp van stervende; haar voorwerp van maakte en onderwerp van gelukkig. d. H. | |
Uit Vonders ‘Leeuwendalers’.Vs. 446.
‘(Uw vader) wrong een stier de horens
Uit zijnen norssen kop, en won den naem van Helt
Daer niemant voor de vuist hem wachten dorst in 't velt.
Prof. Verdam teekent hierbij aan: ‘Voor de vuist, onvoorbereid, ongewapend, niet in staat tot tegenweer zijnde.’ De heer Eymael bestrijdt deze meening in Noord en Zuid XIII, 202 met de volgende woorden: ‘In voor de vuist spreken, dichten heeft deze uitdrukking werkelijk de beteekenis van onvoorbereid; hier echter kan dit niet het geval zijn. Hoe zou iemand eer kunnen behalen, laat staan den naam van ‘Held’ winnen, door een onvoorbereiden, een weerloozen vijand te verslaan? Vgl. Jephta vs 180: ‘Manasse uit trots te daegen voor de speer.’ Het schijnt mij toe, dat de heer Eymael ten onrechte bezwaar tegen Prof. Verdam's aant. maakt. Met het woord hem toch heeft Vondel stellig niet den vader, maar den stier bedoeld, zoodat door bovenstaande regels wordt uitgedrukt, dat Adelaert's vader den naam van held verwierf, door een stier de horens uit den kop te wringen, terwijl niemand anders den moed bezat, hem (den stier) voor de vuist (d.i. onvoorbereid, ongewapend) in het veld af te wachten. Dat voor de vuist in de 17e eeuw evenals thans, onvoorbereid beteekende, wordt, volgens mijne meening, bevestigd door de volgende plaats uit Van Heemskerck's Batavische Arcadia: ‘Want also de vechtlust onder onse Hollanders (als al van ouds een recht dapper volk) sonderlingh in swangh gingh, en daer door vele dootslagen voor de vuyst quamen te gebeuren, niet soo seer uyt ingewortelden haet en luypende quaet-aerdigheyt, als wel door uytbarstenden overmoet en enckele dapperheytsdrift, soo heeft men enz.’ Het is duidelijk, dat hier van dootslagen, in drift begaan, sprake is; dootslagen, die niet van te voren waren beraamd, niet waren voorbereidGa naar voetnoot1). Anna Paulowna. P. Visser. |
|