Noord en Zuid. Jaargang 15
(1892)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 378]
| |
Uit den inhoud der tijdschriften.Tijdschrift voor Ned. taal- en letterkunde XI, afl. 2 en 3. H.J. Eymael. Kokerellen. [In verband gebracht met sp, caracol, fr. caracole, slak, schroefvormige schelp, maar bij overdracht ook voor wenteltrap, voor zekeren dans en voor eene paardenbeweging gebruikt. Hieruit worden verder verklaard kookerolle bij Hooft, Ned. Hist. II 153 (Uitg. Siegenbeek), evenals snek, Hd. schnecke = slak, een ‘kegelvormig lichaam met naar den top afnemende windingen;’ vermoedelijk eene verhollandsching van Hooft van sp. caracol of cacarol. Voorts Limb. kokerel = drijftol. Staan deze beteekenissen met de bet. slak of liever met den eigenaardigen spiraalvorm van het slakkenhuis in verband, de schr. wijst ook de woorden aan, die met de bet. dans verwant zijn: karkol, bokkesprong, rondedans, en coquerellen ww. voor het deelnemen aan zulk een dans. Het kokerellen ging voorts met brasserijen gepaard, vooral bij de vastenavondpret, en zoo werd het ten slotte ook ‘voor het aanrechten van eene meer dan gewone kokerij gebezigd’Ga naar voetnoot1)] F. van Veerdeghem. De Menschwordingh, een mysteriespel van 1686. [Eene bijdrage voor de geschiedenis der Zuid-Nederlandsche letterkunde in de 17e eeuw.] W. L. van Helten. Bijdragen tot de Dietsche grammatica. [Van de vele belangrijke syntactische bijzonderheden noteeren wij de volgende. xxvi. Voorbeelden van het verschijnsel, dat van twee bijz. van voorwaarde de eerste den vorm eener vraag en de tweede die van den gewonen bijzin heeft: ‘Waer yemen so coene nu... ende in 't wout dan wilde varen, hem souder enz.’ Het verschijnsel komt ook | |
[pagina 379]
| |
voor als de eerste zin een bijz. van toegeving is met al: ‘Al waric nu int paradijs ende die soete daarbuten ware.... sine mochte enz.’ xxvii. Voorbeelden van infinitieven zonder te zoowel als met te als onderw. of voorw.: Hets beter leren dan worden rike. Men heet nu meest wijsheit rijcheit hopen tsamen enz. Maar ook: ‘Wive te wachtene dats verloren. Het es dalre crachtechste wrake... te verghevene eenen toren.’ Soms komen beide vormen in één zin voor. De inf. zonder te wordt door den schr. als oorspronkelijk beschouwd. De inf. met te ‘kan niet anders zijn dan het product eener navolging, als wier hoofdzakelijke factor zonder twijfel mag worden aangemerkt de bekende neiging der Germ, dialecten om in verloop van tijd steeds meer en meer den oorspronkelijken enkelen inf. door dien met te te vervangen.’ Hoofdzakelijke, want de schr. toont aan, ‘dat in een bepaald geval de wijziging der woordvoeging langs een anderen weg en reeds tamelijk vroeg is tot stand gekomen, t.w. in zinnen, welke een adj. met een begrip “(al of niet) geschikt, nuttig, gemakkelijk”, als gezegde bevatten.’ Zie verder het art. xxviii. Voorbeelden van infinitieven in plaats van het verl. deelwoord in volt. tijden. Dit verschijnsel komt niet voor in het Oudgerm. In het Dietsch wordt het, schoon in mindere mate dan in het Nnl. aangetroffen, afwisselend met de oorspr. constructie met behulp van een deelwoord, en wel bij de ww. dorren, mogen, connen, willen en moeten, bij horen, sien en weten, bij doen, laten, heeten (= bevelen) en helpen, bij gaen, varen, bliven, sitten en liggen, en eindelijk bij wanen, dencken (dunken), leren, beginnen en plegen. De schr. verklaart het verschijnsel hierdoor, dat de infinitief, die deze werkwoorden standvastig begeleidt, ook het voorafgaande deelwoord den infinitiefvorm heeft doen aannemen, zoodat in ‘gi hebt horen segghen, de vorm horen voor gehoert als navolging van het volgende segghen te beschouwen is. Het gebruik van zulke infinitieven in het Nnl. bij andere ww. dan de bovengenoemde is het product van analogische ontwikkeling, bv. bij gelieven door willen, bij behooren door moeten enz. Omtrent den juisten tijd van het ontstaan dezer nieuwe constructies is nog een onderzoek noodig. xxvix. Over de woordschikking in zinnen met zitten, staan, liggen enz. en een tweede persoonsvorm daarachter, bv. lag en sliep, voor lag te slapen. - De schr. geeft hier nog eenige meerdere voorbeelden uit het Mnl. dan in zijne Vondel-gr. xxx. Over het gebruik van het teg. deelw. bij sijn, werden, enz. | |
[pagina 380]
| |
De schr. geeft hier eene splitsing der gevallen in verschillende rubrieken. Als voorbeelden, die de beteekenis van enkele infinitieven in het tegenw. Nedl. kunnen toelichten, noteeren wij: hi bleef staende, hi quam... predickende, hi dede blinde siende, men laetse levende, hi heeftene (heeft hem) roepende vernomen, enz. Verworpen wordt de meening, dat het deelwoord zich uit een inf. zou ontwikkeld hebben. De constructie met den inf. en die met het deelw. ‘zijn, hoezeer wat de hoofdgedachte aangaat onderling overeenstemmende, in herkomst en zinsbouw volstrekt van elkaar onderscheiden.’Ga naar voetnoot1) xxxi. Over de praedicaatsdeelwoorden, met het karakter van een infinitief. - Voorbeelden van Dietsche constructies in den trant van ons: Het is gemakkelijk gezegd, Het is den Moriaan geschuurd, Beter hard geblazen dan den mond gebrand. xxxii. Over verbale adjectieven, als droncken, gereden (= rijdende), bedrogen (= bedrieglijk), enz. - Verklaring der afwijkingen van den bekenden regel, dat volt. deelwoorden van werkwoorden, die eene handeling of een verkeeren in een toestand beteekenen, niet bruikbaar zijn als bepalingen van het onderwerp, wat met de volt. deelw. der ww. die een overgaan in een toestand beteekenen, en die met zijn vervoegd worden wel het geval is. De schr. toont aan, dat deze afwijkingen eigenlijk geene afwijkingen zijn, maar op vier verschillende wijzen regelmatig konden ontstaan. Zoo komt gezeten van het vroegere gesitten = gaan zitten, dronken van drinken in de bet. van z. met drank laven; vermeten z. te hoog geschat hebbende, van hem vermeten en verwaent van hem verwanen. Beleeft, beteekent veel beleefd hebbende, en is dus evenzoo te verklaren als belezen, bereden, bevaren, en het Mnl. bewandelt, Hd. bewandert. Verder worden verklaard de verschillende Dietsche adjectieven met on: ongepeinsd, ongezien, ongedaen, ongevochten, enz., die de tegenw. taal niet meer kent.] R. Fruin. Over cliven en clawen in onze oude rechtstaal. C.C. Uhlenbeck. Kabeljauw. [Dit woord, reeds in de 14e eeuw over de Noordzeekusten verspreid, door de Franschen overgenomen van de Nederlanders, door de Basken vervormd tot bakallao, werd in later tijd door de Groenlandvaarders weer als bakkeljauw teruggenomen. De schr. oordeelt, dat het geen Germ, woord kan zijn, maar brengt het in verband met Russisch kobél, kobl, kobljúch, ge- | |
[pagina 381]
| |
wone woorden voor staak of paal, zoodat het zeer aannemelijk wordt, dat kabeljauw etymologisch ook ongeveer stokvisch beteekent.] J. Verdam. Lijfcoop. [In bet. gelijk met wijncoop, bevestiging van een koop door het drinken van wijn, eene Germaansche gewoonte, o.a. bij Grimm, R.A. beschreven. Ook biercoop kwam voor. Later het symbool vervangen door het geven van geld, handgeld of drinkgeld. Eveneens ontwikkelde zich de bet. van fooi, afscheidsmaal, geschenken aan gastheer en gastvrouw, eindelijk geld aan de dienstboden. In Westerwolde wijncoop nog = goodspenning bij het huren van dienstboden. Door vele voorbeelden wijst de schr. aan, dat lijfcoop eene geheel gelijksoortige ontwikkeling heeft gehad. Voor de verklaring der bet. zij verwezen naar het artikel, waar aangetoond wordt, dat lijf eigenlijk lijd had moeten worden, dat in verband gebracht wordt met got. leithus, in de bet. van sterke drank.]
Taal en letteren II, afl. 2, 3 en 4. C.G. Kaakebeen. Over vergelijkingen en beknopte zinnen. [Behalve dat de schr. doet uitkomen, hoe vergelijkingen ook een bijvoeglijk karakter kunnen krijgen, waardoor eene ook in N. en Z. XV, 146 behandelde naamvalsquaestie ontstaat, bestrijdt hij terecht de onhistorische voorstelling, waartoe de term onvolledige bijzinnen aanleiding geeft. Gelijk onze lezers weten, is dit de reden dat wij aan den term onvolkomen bijzinnen de voorkeur gegeven hebben.] R.A.K. Naar zijn(e) pijpen dansen. [Voorbeelden, dat in de 17e en 18e eeuw pijpen als subst. werd beschouwd.] T. Terwey. Over de zoogenaamde bijzinnen met of. [Belangrijke bijzonderheden omtrent de geschiedenis dezer zinnen.] Dr. R.C. Boer. Opmerkingen over de Nederlandsche klankleer in boeken, die voor het onderwijs bestemd zijn. Woordverklaringen: Oom Kool door B.H. [Gissing dat kool in verband kan staan met friesch: koälle = lobbes, sok, sukkel.] - De vier eerste door J. Heinsius. [Afkeuring van de eerste vier, ook op dezen grond, dat deze uitdrukking, hoewel mogelijk bij een aantal boeken, dat in viertallen kan afgedeeld worden, volstrekt niet juist kan zijn, waar van vijf, zes, zeven boeken sprake isGa naar voetnoot1). - 't Geldt u | |
[pagina 382]
| |
de wagenhuur door R.A.K. [Ontstaan uit de uitdrukking: Wat gelt jou de wagenhuir, as ghy mee vaert?] J.H. van den Bosch. Wat is romantiek? T. Terwey. Onderwerps- of gezegdezinnen. [Zie in deze afl. bl. 338.] Dr. R.A. Kollewijn. Het systeem van de tijden der werkwoorden. Joh. A. Leopold. Naar aanleiding van een versje van Da Costa. [Een lezenswaardig opstel over de wijze, waarop men D.C. moet lezen]. Aug. Gittée. Schertsenderwijs aangewende eigennamen. [Een rijk artikel vol interessante bijzonderheden. J.H. van den Bosch. Hagar van Da Costa. Dr. R.A. Kollewijn. Uit de Spelling. T. Terwey. Potgieters Liedekens van Bontekoe. [Inleiding met uitvoerige toelichting.] A. de Priester. Het Proza van J.P. Heije.
Woordverklaring. Niets minder dan en niet het minst door R.A.K. Ga zoo voort, mijn zoon, en gij zult spinazie eten door K. Poll. [Veronderstelling, dat het eene volksetymologische verbastering is van ‘G. z.v.m.z. en gij zult Spinoza heeten.’ Geen enkele bewijsplaats wordt intusschen aangevoerd].
School en Studie XIV, afl. 4-8. J. Geluk. Over de dubbele beteekenis van zijn. P.H. Mulder. Staring-Economist. [Doorloopende verklaring van Bede aan Mavors.] P.H. Mulder. Aanteekeningen bij Starings Puntdichten (Slot). Th. J. Bosman. Aanteekeningen en vragen bij de Twintigjarige van Potgieter. P.H. Mulder. ‘Van den Vos Reinaerde.’ M.J. Koenen. Iets over Reien en Reizangen.Ga naar voetnoot1) J.F. op den Zieke. Jan van Beers en de Vlaamsche beweging I. |
|