Nog een enkel woord over Staring's Jaromir.
Onder het lezen van de toelichtingen op Jaromir door den heer de Beer, later aangevuld en verbeterd door die van Dr. Stoett, maakte ik enkele op- en aanmerkingen, die zouden kunnen bijdragen om Staring beter te doen verstaan, en die ik daarom ter plaatsing in N. en Z. aanbood.
Bij het lezen van het woord herbergzaam (r. 18) heb ik steeds gedacht aan den ondeugenden Staring. Zou hij niet willen zeggen: ‘o, er kon zooveel in dien reiszak, maar er was zoo weinig in’? Zoo'n arme student!
Wat weet zoo'n student precies zijn weg te vinden! In welke herberg dan die met het uithangbord De zeven slapers (r. 45) zou hij beter zijn rol hebben kunnen spelen?
Meermalen las of hoorde ik eene onjuiste verklaring van r. 58, daarom wil ik even doen opmerken, dat Staring met 't gordijn viel neder niet bedoelt, dat J. de bedgordijnen dicht schuift, maar wel, dat de Comedie voor dezen avond uit is. De klucht, zooals Staring zelf het noemt in r. 56, was ten einde.
Om dezelfde reden gewaag ik even van ‘met huivrende angst gediend’ r. 93, wat niet beteekent, dat de van angst huiverende waard hem dient, opdient, bedient, maar dat huiverende angst (van den waard) hem welkom is. Vergelijkt uitdrukkingen als: ‘hij is met vleitaal gediend’.
Bij r. 125 zou nog gewezen kunnen worden op het vroegere gebruik, dat de Biechteling den Biechtvader zijn Biechtpenning offerde. Hoe meer berouwvolle zondaars tot Jaromir kwamen, des te meer werd zijn hebzucht gepaaid.
De zegswijze in r. 139, waarin Staring Heintje Pik op den loer legt met tot grijpen gereed gehouden acht vingers en twee duimen,