Noord en Zuid. Jaargang 15
(1892)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||
De leer van den samengestelden zin.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||
b. door eene vergelijking, d.i. de vermelding eener gelijkheid, ongelijkheid of schijnbare gelijkheid; c. door de vermelding van een gevolg; d. door de vermelding van eene beperking; e. door het aangeven eener verhouding; terwijl ten slotte hieraan nog eene groep van bijzinnen toe te voegen is, die ter aanwijzing van de modaliteit dienen. | |||||||||||||||||||||
a. Bijw. biizinnen van omstandigheid.103. De bijw. bijzinnen, die eene omstandigheid vermelden, vangen aan met de voegwoorden terwijl, zonder dat en in plaats dat. Deze bijzinnen hebben alleen betrekking op het hoe van eene werking of toestand, niet op den graad. Terwijl hij mij onderzoekend in de oogen keek, vroeg hij mij, waar ik den vorigen avond geweest was. Hij stond de operatie door, zonder dat een enkele kreet hem ontsnapte. In plaats dat hij mij een handje hielp, liep hij mij voortdurend in den weg. Ook zinnen met laat staan dat en daargelaten dat zijn tot deze rubriek te brengen: Hij vroeg mij niet eens, of ik binnen wou komen, laat staan dat hij mij iets te eten of te drinken aanbood. Daargelaten dat zijn werk nooit bijzonder net uitvalt, zit het bovendien vol fouten. Terwijl wisselt in dezen zin nu en dan af met daar, vooral in verzen:
Ze (de golven) wieglen me op den vloed,
Daar ze als dolfijnen roeien.
(Bogaers.)
Diêr Holland, dat een lente neêr zaagt zijgen,
Wier bloesempracht geen plaatse liet voor blaên,
Daar geur en gloed ontvloeide aan alle twijgen.
(Potg.)
Opmerking. Uit de voorbeelden blijkt, dat deze soort van bijzinnen, òf eene omstandigheid vermelden, die de werking of den toestand vergezelde, òf eene, die uitbleef. Laat staan dat drukt uit, dat er van de omstandigheid, die er op volgt, in het geheel geen sprake was. Achter daargelaten dat volgt eene omstandigheid, die terloops vermeld wordt, maar buiten overweging blijft. Terwijl bijzinnen in het algemeen begrippen of kenmerken uitdrukken, behelzen de bijzinnen van omstandigheid, vooral die, welke | |||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||
met terwijl beginnen, dikwijls eene (secondaire) mededeeling, die even goed in den vorm van een hoofdzin kon gegeven worden: Terwijl de jeugd in de toekomst leeft, verwijlt de grijsheid in het verledene. Meestal bestaat er eenige tegenstelling tusschen de op die wijze verbonden gedachten, zoodat ze nevenschikkend door daarentegen of integendeel zouden kunnen verbonden worden. De zin achter daargelaten staat gelijk met een absoluten nominatief bij een deelwoord, evenals de zinnen achter aangenomen, gesteld, toegegeven dat.
104. Beknopte bijzinnen van omstandigheid bestaan uit infinitieven met de voorzetsels zonder te of in plaats van te: Hij ging heen, zonder mij te waarschuwen. In plaats van zijne stem wat te ontzien, schreeuwde hij er maar op los. Ook laat staan kan voor een infinitief dienst doen en krijgt dan ongeveer de kracht van een voorzetsel: Mijn doel was niet u onaangenaam te zijn, laat staan u te beleedigen. In al deze gevallen geven de beknopte zinnen uitblijvende of negatieve omstandigheden aan. Om de positieve, de zich voordoende of voorgedaan hebbende omstandigheden, in beknopten vorm uit te drukken, gebruikt men deelwoorden of adjectieven: Door eene dichte volksmenigte omstuwd, begaf de deputatie zich naar het paleis. Daar splitst hij (de woudstroom) rijken, landschappen zonder tal drenkende uit zijnen overvloed, hoofdsteden de schatting brengende der straten, waarover zij gebien. Stil gaat hij zijn weg, vrij van alle begeerte naar toejuichingen, onverschillig evenzeer voor laster of blaam. Nogmaals moet opgemerkt worden, dat indien deze deelwoorden en adjectieven niet als beknopte bijzinnen, maar als zinsdeelen beschouwd worden, zij tot de bepalingen van gesteldheid behooren. 105. Als een bijzonderen vorm van deze bijzinnen zijn te vermelden, die welke met of beginnen en het meer gemelde verschijnselGa naar voetnoot1) vertoonen van de woordschikking van den hoofdzin te hebben: Nooit kom ik hem tegen, of hij houdt mij staande (= zonder dat hij hem staande houdt.) Zelden komt hij in de stad, of hij brengt mij een bezoek. De gouvernante doet geen tien schreden, of zij laat de landpalen van haar rijk achter zich. | |||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||
b. Bijw. bijzinnen van vergelijking.105. Zoowel de wijze als de intensiteitGa naar voetnoot1) eener werking, benevens de graad eener hoedanigheid, kunnen aangegeven worden door eene vergelijking. De bijzin behelst dan het resultaat der vergelijking en constateert òf eene gelijkheid, òf eene ongelijkheid, òf eene schijnbare gelijkheid. Deze bijzinnen vangen aan in het eerste geval met de voegwoorden: als, gelijk (als), zoo (als), evenals, evenmin als; in het tweede met dan, en in het derde met alsof. De inhoud der bijzinnen wordt in den hoofdzin soms aangeduid door het bijwoord zoo. Hij is niet zoo oud, als hij voorgeeft. Gelijk de ouden zongen, zoo piepen de jongen. Zoo men doet, zoo men ontmoet. Evenals de blinden zich geene kleuren kunnen voorstellen, missen de dooven voorstellingen van klanken. Evenmin als de band de waarde van een boek bepaalt, beslist iemands uiterlijk over zijne innerlijke waarde. Hij maakt er meer werk van, dan de zaak waard is. Hij gedraagt zich, alsof hij hier heer en meester was of als ware hij hier heer en meester. Het boek is zoo duidelijk, als het maar kan zijn. Het boek is dikker, dan het moest zijn. Het boek is zoo goed, alsof het nieuw was.
Opmerkingen. 1. Uit de voorbeelden blijkt, hoe de vergelijking nn eens de wijze eener o.v.b., dan weer den graad eener hoedanigheid aangeeft. Voorts is nog op te merken, dat de vergelijking deels zonder beelden, deels met beelden geschiedt. Voorbeelden van het eerste zijn: Hij deed, gelijk hem bevolen was. Gelijk er weinig complimenten zijn zonder eenige leugen, zijn er ook weinig grofheden zonder eenige waarheid. Voorbeelden van het laatste zijn: De kameel vervolgt zijn weg, gelijk de kloknaald tikt. Gelijk het geurend viooltje zich in het gras verbergt, zoo houdt ware verdienste zich op den achtergrond. Eene andere opmerking is, dat er nu eens gelijkheid wordt geconstateerd tusschen de deelen van twee gedachten, dan weer tusschen geheele gedachten. In de volgende zinnen is er slechts gelijkheid | |||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||
geconstateerd tusschen de gespatiëerde deelen: Hij schrijft, zooals hij spreekt. Hij verdient nu zooveel per week, als hij vroeger in de maand verdiende. Daarentegen drukken de volgende zinnen gelijkheid tusschen geheele gedachten uit: Onnadenkend verwoestte hij zijn leven, zooals een kind zijn speelgoed vernielt. Gelijk wij uwen moed van toen bewonderen, zoo laken wij uwe lichtzinnigheid van heden. 2. Uit het overzicht der voegwoorden blijkt, dat het meest verbindingen met als zijn. Gelijk is oorspronkelijk een bijv. nwd., dat in het Mnl. door een 3en nvl. gevolgd werd, bv.: Hi quam recht ghelijc enen wilden lewen (Vgl. Ned. Wdb. III, 1176). Nog wordt gelijk als een bijv. nwd. beschouwd, wanneer het achter het tweede lid der vergelijking komt: Hij kwam op mij af, een brieschenden leeuw gelijk. Vooropstaande is het langzamerhand gelijk gesteld met als en voegwoord geworden. Verouderd, maar niet geheel in onbruik, is gelijkerwijs (als). Alsof is eene verbinding van het vergelijkende als met het voorwaardelijke of (= indien). Eigenlijk is dus een zin met alsof een elliptische vergelijkende zin met een bijzin van voorwaarde er in: Hij deed, als [hij doen zou], indien hij mij niet kende. Somtijds blijft het vergelijkende als weg: Hij deed, of hij mij niet kende. Doch ook het voorwaardelijke of kan wegblijven: Hij deed, als kende hij mij niet. Dat dan de vragende vorm gebruikt wordt, is in overeenstemming met het verschijnsel, bij de bijzinnen van voorwaarde opgemerkt (N. en Z. XV, 83), dat bij weglating van het voegwoord een voorwaardelijke zin den vorm van eene vraag (of gebod) aanneemt. Daar achter alsof steeds eene schijnbare gelijkheid volgt, behoort er logisch de voorwaardelijke wijs achter te volgen, wat ook onvermijdelijk blijkt bij bovenvermelde aanvulling van den ellips. Bij het gebruik van het enkele als wordt hiervan ook nooit afgeweken: Hij doet, als kende hij mij niet. Maar wel komt soms een praesensvorm voor na alsof: Hij doet, alsof hij mij niet kent. Het is, alsof men niets weet, niets denkt, niets in zich heeft. (Pierson). Deze vervanging van de onwerkelijkheidswijsGa naar voetnoot1) door den tegenw. tijd van den indicatief is grammaticaal niet verdedigbaar, maar, vooral in de spreektaal, moeilijk tegen te houden. Het verschijnsel verdient in | |||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||
elk geval bespreking met het oog op het Fransch, waar achter comme si steeds een imperfektsvorm vereischt wordt. In het Hd. komt de afwijking evenals bij ons nu en dan voor en wordt zij door strenge taalrechters tot de Sprachdummheiten gerekend. 107. Beknopte bijzinnen van vergelijking zijn er niet. In verband echter met het in Opm. 1 bij de vorige § besproken verschijnsel, dat de bijzinnen van vergelijking veelal slechts in een enkel of een paar deelen met den hoofdzin verschillen, komen onvolkomen bijzinnen van vergelijking des te meer voor: Gelijk een kind, liet hij zich leiden. Ik kon hem leiden, als een kind. Hij zorgde als een vader voor mij. Ik ben liever slachtoffer, dan bedrieger. Schenk liever uw' kinderen uw vertrouwen, dan vreemden. De dwaling verhoudt zich tot de waarheid, als het droomen tot het waken. De waarheid is vaak onwaarschijnlijker, dan de verdichting. In al deze gevallen zijn de onvolkomen zinnen licht aan te vullen uit den hoofdzin, bv.: Gelijk een kind [zich laat leiden], liet hij zich leiden. Ik kon hem leiden, als [men] een kind [leidt]. Deze aanvullingen kunnen dienen om den naamval van woorden als vader, bedrieger, vreemden, verdichting te bepalen. Zij mogen echter niet leiden tot de voorstelling, alsof deze volkomen vormen ooit in gebruik waren geweest.
Opmerking. In de gegeven voorbeelden zijn de onvolkomen bijzinnen van vergelijking alle bestemd om den inhoud van het gezegde te bepalen, en alzoo bijwoordelijk. Evenals echter enkele bijw. bijzinnen van plaats en tijd nu en dan bijvoeglijk gebruikt kunnen worden als bepalingen bij namen van plaatsen en tijden, evenzoo worden bij uitbreiding onvolkomen bijzinnen van vergelijking ter bepaling van zelfstandigheden gebezigd en krijgen zij aldus een bijvoeglijk karakter: Een geluid als het kraken van voetstappen deed haar opschrikken. Die soort van menschen hebben zenuwen als scheepstouwen. In een werkkring als den uwen moet men dubbel voorzichtig zijn. Tegenover een klant als den baron durfde de winkelier niet zoo op zijn stuk staan. Regel is het in zulke gevallen, dat de naamval van het substantief der bepaling congruëert met dien van het bepaalde substantief. Intusschen wordt ook dikwijls de nominatief gebruikt: Tegenover een klant als de baron, voor een man als gij, in een werkkring | |||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||
als de uwe, doordat men in de gedachte een vorm van het ww. zijn invult, wat in vele gevallen zeer verdedigbaar is. Om de grammaticale functie van het vergelijkende woord duidelijker te doen uitkomen, is echter de congruentie doelmatiger: Ik wilde een man als den burgemeester dat verdriet niet aandoen.
108. Nog merkwaardiger dan deze veel voorkomende onvolkomen bijzinnen van vergelijking zijn die, waarin een andere bijzin is opgenomen - hetzij in gewonen, hetzij in beknopten vorm - zoodat van de vergelijking niets dan het voegwoord als of dan voorhanden is. Als een voorbeeld daarvan zijn, gelijk reeds opgemerkt is, de bijzinnen met alsof te beschouwen: Hij loopt, als [hij loopen zou], of (= indien) hij dronken was. Er zijn er echter meer, en daaronder ook, die ter bepaling van zelfstandigheden dienen. Voorbeelden met als: Tooneelen, als die wij nu bijgewoond hebben, zijn niet langer te dulden. Een plan, als waarvan ditmaal sprake is, heeft veel kans van slagen. Wie gaarne in de eenzaamheid de wereld weg ziet deinzen,
Hier voert een hooger rijk zij in,
Op zoden, even diêr wie fluist'ren, als wie peinzen.
(Potg.)
Op eene plaats, als waar wij ons nu bevinden, past zulke luidruchtigheid niet. Als om mij te plagen, liet hij mij een kwartier wachten. In al deze voorbeelden ligt de aanvulling voor de hand: Tooneelen, als die zijn, die wij nu bijgewoond hebben. Even diêr wie fluistren, als ze wie peinzen diêr zijn. Als deed hij het, om mij te plagen, liet hij... enz. Voorbeelden met dan: Het is mij aangenamer, dat gij zelf komt, dan dat gij schrijft (ond.) Die knaap doet eer wat men hem verbiedt, dan wat mm hem beveelt (lijd. voorw.) Vertrouw meer op hetgeen uw hart dan op wat uw verstand u zegt. (oorz. voorw.) Ik wandel liever achter in het bosch, dan waar het zoo druk is. (bijw. bep. v. plaats.) Indien dergelijke zinnen volledig waren, zouden zij dezen vorm moeten hebben: Het is mij aangenamer, dat gij zelf komt, dan dat het mij aangenaam is, dat gij schrijft, enz. Intusschen is het ook hier niet uit het oog te verliezen, dat dergelijke aanvullingen zuiver theoretisch zijn; in de praktijk zijn zij nooit voorgekomen en zij kunnen dan ook alleen dienen, om af te meten, in hoever de onvolkomen zinnen van de volledigheid afwijken. Wanneer men deze beschouwing der onvolkomen bijz. van verge- | |||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||
lijking voortzet, bemerkt men, hoe ver de zucht naar beknoptheid gaat. In al de gegeven voorbeelden is nog een dubbel verbindingswoord, bv. als die, als waarvan, dan dat, dan wat, dan waar, enz. Maar vaak laat men ook het tweede weg, gelijk uit de volgende voorbeelden blijkt: Berichten, als wij nu ontvangen hebben. Er heerscht meer vrijheid, dan wij hier gewoon zijn. In deze zinnen is achtereenvolgens die en waaraan uitgelaten. | |||||||||||||||||||||
c. Bijw. bijzinnen van gevolg.109. De wijze en de intensiteit of graad van werking, toestand of hoedanigheid kan ook door een gevolg aangegeven worden. Deze zinnen vormen alzoo een onderdeel van de bijzinnen van gevolg, die in de derde hoofdgroep behandeld zijn. Zij onderscheiden zich daardoor, dat zij in den hoofdzin aangekondigd worden door bepalingen als: zoo, zoodanig, zoo zeer, in die mate, zulk, genoeg of te, terwijl de bijzin dan eenvoudig met dat aanvangt. Alleen in het laatste geval maakt te het gebruik van dan dat noodig. Het komt echter ook wel voor, dat de aankondigende bepalingen wegblijven. Die verwaande knaap heeft mij laatst zoodanig verveeld, dat ik hem vooreerst niet hoop weer te zien. De straatjongens hadden den man in die mate getergd, dat hij een er van bijna een ongeluk geslagen had. Het was zulk eene teleurstelling voor mij, dat ik er den geheelen dag stil van was. De stemming van het volk was zoo oproerig, dat men het ergste duchtte. Uw neef is zoo stipt op zijn tijd, dat ik mijn horloge naar hem zou kunnen regelen. De man is rijk genoeg, dat hij zich die weelde veroorlooven kan. Wij vonden den afstand te groot, dan dat wij dien te voet konden afleggen. Het boek is te dik, dan dat wij het in één' avond zouden kunnen uitlezen. Het regent, dat het het giet. Het vriest, dat het kraakt. Wanneer de aankondigende bepaling uit genoeg of te bestaat, kan de bijzin ook in beknopten vorm voorkomen, bestaande uit een infinitief met om te: Hij is rijk genoeg, om zich die weelde te kunnen veroorloven. Wij vonden den afstand te groot, om dien te voet af te leggen. Voor het tweede voorbeeld met dan dat kan men ook wel zeggen: Het boek is te dik, om het in één avond te kunnen uitlezen, maar dan drukt men zich wat algemeener uit en zegt men eigenlijk: Het boek is te dik, dan dat men het in één avond zou kunnen uitlezen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||
110. Bij deze soort van bijzinnen zijn een paar bijzondere vormen op te merken: 1o. Een graadaanwijzende bijzin van gevolg kan ook bestaan uit een der bekende zinnen, die met of aanvangen en de woordorde van den hoofdzin hebben. Dit is het geval, wanneer de aankondigende graadbepaling ontkennend is en uit niet zoo, niet in die mate, niet zooveel, enz. bestaat: De afstand is niet zoo groot, of wij kunnen dien wel te voet afleggen. Hij heeft u beleedigd, maar niet in die mate, of er is nog wel verzoening mogelijk. Zooveel heeft hij niet te doen, of hij kan nog wat schrijfwerk voor zijne rekening nemen. In den bijzin ligt hier wederom eene ontkenning opgesloten, die voor den dag komt, wanneer men hem in plaats van met of, met dat laat beginnen: dat hij niet nog wat schrijfwerk voor zijne rekening kan nemen, enz. 2o. Eene tweede bijzonderheid is deze, dat de graadaanwijzende gevolgzin als hoofdzin voorafgaat en de eigenlijke hoofdzin met zoo, in die mate, zulk enz. voorop, daarachter volgt. Zoo kunnen de voorbeelden uit § 109 ook den volgenden vorm aannemen: Vooreerst hoop ik dien verwaanden knaap niet weer te zien, zoo heeft hij mij laatst verveeld. De man had een der straatjongens bijna een ongeluk geslagen, zoo hadden zij hem getergd, enz. Wat den vorm betreft, zou er reden zijn, om dit geval onder de nevenschikking te brengen, aangezien beide zinnen den vorm van den hoofdzin vertoonen. Uit den toon, waarop zij worden uitgesproken en de korte pauzeering tusschen beide, is echter af te leiden, dat voor het taalgevoel de eene zin, en wel de eerste, een zinsdeel van den anderen blijft. Het verschil tusschen dezen vorm en den gewonen vorm bestaat hierin, dat door het gevolg voorop te laten gaan, de intensiteit van de handeling of de hoedanigheid sterker uitkomt en het met nadruk uitgesproken zoo daardoor meer inhoud krijgt. De verbinding wordt daardoor levendiger en het is dan ook zeer begrijpelijk, dat deze vorm veel in verzen voorkomt; bv.:
Een snoer van paarlen, zoudt ge meenen,
Vlijt zwierig om het boord zich henen -
Zoo trilt het vlokkig schuim er aan.
(Bogaers.)
De meester van het spel op 't schaakbord van EuropeGa naar voetnoot1)
Wiens hand er licht of schaauw op stort,
Zoo zeer beheerscht zijn zet der wereld vreeze en hope
Schiet in deez' worsteling te kort.
(Potg.)
| |||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||
De vruchtelooste kampGa naar voetnoot1), die deerenis zou vergen,
Zoo zwaar drukt op partij haar wicht,
Als 't iemand vrij stond om den hemel zelf te tergen
Door strijd te voeren tegen 't licht.
(Id.)
| |||||||||||||||||||||
d. Bijw. bijzinnen van beperking.111. Deze zinnen stellen door het aangeven van een voorbehoud of eene uitzondering eene grens aan de beteekenis van den hoofdzin en beletten dat er meer uit wordt afgeleid, dan er bedoeld wordt. Zij vangen aan met de voegwoorden voorzoover (als), in zooverre (als), of met de constructies wat.... betreft, wat.... aangaat, wat.... aanbelangt, of met de uitzonderende voegwoorden: behalve dat, uitgenomen dat, of dan (dat). Voorzoover het in mijn vermogen is, zal ik u helpen. In zooverre ik op de rapporten kan afgaan, is er geen sprake van kwade trouw. Wat den datum betreft, daaromtrent zal later eene beslisseng genomen worden. De jaargangen zijn compleet, behalve dat er aan één titelblad en inhoudsopgave ontbreekt. Deze huismoeder doet al haar werk alleen, uitgezonderd dat zij één dag in de week eene schoonmaakster heeft. Hij heeft niet anders gezegd, dan dat hij zijn tijd zal afwachten. Hier komen ook weer bijzinnen voor van het type c, aanvangende met een betr. vnwd., voorafgegaan door een voorzetsel: Hij is volkomen ingelicht aangaande hetgeen in de vergadering besproken is. Nog een andere vorm is, dat de beperking in den hoofdzin aangeduid wordt door een bijwoord als hierin, daaromtrent enz., en dat de bijzin alleen met dat aanvangt: De beide boeken verschillen hierin, dat het eerste meer voor vakmannen, het tweede voor | |||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||
het groote publiek bestemd is. In dit opzicht hebt gij ongelijk, dat gij de transportkosten over het hoofd gezien hebt. Eene veel gebruikte beperkende uitdrukking in het gemeenzame: dat ik weet, gelijk het voorkomt in zinnen als: Uw broeder is dien avond niet in de vergadering geweest, dat ik weet.
Opmerking. De bijw. bijzinnen van beperking zijn nauw verwant met de vergelijkende, gelijk uit de voegwoorden voorzoover (als) en inzooverre (als) blijkt. Wat in de uitdrukkingen wat... aangaat enz. is tot de betr. voornwdn. te brengen. Het doet dienst als onderwerp bij aangaat, betreft, aanbelangt, enz., en heeft tegelijkertijd het karakter van verbindingswoord, alsof er stond: Voor wat mij betreft, enz. De zinnen achter uitgezonderd en uitgenomen staan met absolute nominatieven gelijk. (Vgl. § 84 Opm., § 91 Opm. en § 104 Opm.) Dan (dat) is eigenlijk het voegwoord van ongelijkheid, dat achter comparatieven volgt en alleen in deze groep gebracht wordt, omdat het na een al of niet uitgedrukt ander of anders een aequivalent is van behalve (dat). Over dit laatste woord volgt bij de volgende § eene opmerking.
112. Achter de voegwoorden behalve (dat), uitgezonderd (dat), uitgenomen (dat) en dan (dat) doet zich weer het verschijnsel voor, dat de bijzin onvolkomen is: Allen waren uitgegaan, behalve de meid. Niemand was er thuis, behalve de meid. Gij moogt mij alles voorzetten, uitgezonderd zuurkool. De tandmeester is alle dagen te spreken, uitgenomen 's Maandags. Al de leerlingen kregen een prijs, behalve uw broeder. De onderwijzer gaf allen leerlingen een prijs, behalve uwen broeder. Hij roemde alle leerlingen, behalve uwen broeder. Ik had niets in huis, dan bier. Niets smaakte hem, dan bier.
Opmerking. 1. Wanneer dergelijke onvolkomen zinnen van beperking aangevuld worden, doet zich het verschijnsel voor, dat indien de hoofdzin bevestigend is, de bijzin ontkennend moet luiden, Is daarentegen in den hoofdzin eene ontkenning, dan is de bijzin bevestigend. Zoo luiden de beide eerste en de beide laatste zinnen, aangevuld, als volgt: Allen waren uitgegaan, behalve dat de meid niet was uitgegaan. Niemand was er thuis, behalve dat de meid wel thuis was. Ik | |||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||
had niets in huis, dan (= behalve) dat ik bier in huis had. Niets smaakte hem, dan dat bier hem smaakte. Dan in den zin van behalve kan nooit anders gebruikt worden, dan wanneer in den hoofdzin eene ontkenning voorkomt. Dergelijke theoretische aanvullingen hebben in zooverre praktische waarde, dat zij in staat stellen den naamval te bepalen van de substantieven in zulke onvolkomen zinnen. Zoo staat in de gegeven voorbeelden zuurkool in den 1en nvl., broeder achtereenvolgens in den 1en, 3en en 4en nvl. en bier in den 4en en den 1en nvl. 2. Voor de historie van behalve zij verwezen naar de studie van Dr. Beckering Vinckers over dit woord in N. en Z. IV: Amphibieën in het Woordenrijk. Letterlijk beteekent het: aan de halven (= zijden) en is dus oorspr. bijwoord. Voorts heeft het dienst gedaan als voorzetsel. Dit is in de tegenwoordige taal ook nog wel het geval, in het bijzonder wanneer het voorop komt in den zin. Men hoort dan bv.: Behalve mij was er niemand. Behalve wordt dan door een accusatief gevolgd, wat te verklaren is, vooreerst door den invloed van het aequivalente buiten mij, en vervolgens misschien door het feit, dat de hoofdzin nog moet volgen en het dientengevolge nog niet vaststaat, welke functie het op behalve volgende naamwoord hebben zal. Komt echter de bepaling na den hoofdzin, dan blijft behalve gewoonlijk zonder invloed op den naamval van het volgende naamwoord. Die naamval hangt dan af van de functie, die het woord in den aangevulden zin blijkt te vervullen. Daaruit mag afgeleid worden, dat althans in dat geval behalve als voegwoord wordt gevoeld, met de beteekenis van ter zijde gesteld zijnde dat.
113. Evenals bij de onvolkomen bijzinnen van vergelijking doet zich ook bij de onvolkomen bijzinnen van beperking het verschijnsel voor, dat er een geheele bijzin in opgenomen is. Uit de aanvulling blijkt dan het karakter van dien bijzin. Zoo blijkt uit de aanvulling: Al het bepaalde is hem naar den zin, behalve [dat het hem niet naar den zin is,] dat hij betalen moet, dat de laatste zin een onderwerpszin is. De volgende voorbeelden doen zien, hoe bijzinnen van verschillende soort in hetzelfde geval kunnen verkeeren. Hij vond alles goed, behalve dat hij betalen moest. Hij had overal op gerekend, behalve dat hij betalen moest. Hij leest allerlei boeken, behalve die op zijn vak betrekking hebben. Gij hebt uw boek overal gezocht, behalve waar het te vinden was. Altijd was | |||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||
hij bij de hand, behalve toen ik hem noodig had. Ik wil niet meer van dien jongen weten, behalve indien hij excuus vraagt. 114. Het komt soms voor, dat achter een ontkennenden hoofdzin met een comparatief er in, een der reeds bij herhaling behandelde zinnen met of volgt, die de woordschikking van den hoofdzin vertoonen: Ik weet niet beter, of ik heb betaald. Hij dacht niet anders, of hij was afgewezen. Het kon niet anders, of dat spelletje moest ten slotte op eene vechtpartij uitloopen. Wanneer men opmerkt, dat in elk dezer bijzinnen eene gedachte uitgesproken wordt, die alle andere mogelijkheden uitsluit, dan is er reden, om ze tot de hier behandelde bijzinnen van beperking te brengen. Deze opvatting wordt gesteund door het feit, dat als aequivalenten van deze zinnen bijzinnen met het uitsluitende dan (= behalve) te gebruiken zijn, die alleen in dit opzicht verschillen, dat zij wèl de woordorde van den bijzin hebben: Ik weet niet beter, dan dat ik betaald heb. Hij dacht niet anders, dan dat hij afgewezen was. Het kon niet anders, dan dat dit spelletje ten slotte op eene vechtpartij moest uitloopen.
Opmerking. Nu deze soort van bijzinnen voor de laatste maal ter sprake komen, kan de volgende recapitulatie dienen, om te doen uitkomen van welke uiteenloopende categoriën van bijzinnen zij aequivalenten kunnen zijn. De volgende voorbeelden zijn gerangschikt naar de paragrafen, waarin zij behandeld werden.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||
Ofschoon in de meeste gevallen bij de vervanging door een anderen vorm eene ontkenning voor den dag komt, zijn er echter, - bv. het 3e voorbeeld bij de onderwerpszinnen, de drie voorbeelden bij de oorz. voorwerpszinnen en het voorbeeld van een beperkenden bijzin - waarin dit niet het geval is. Dit behoort tot de duistere punten in de verklaring van deze eigenaardige soort van bijzinnenGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||
e. Bijw. bijzinnen van verhouding.115. Deze bijzinnen geven de verhouding aan, waarin de maat of graad van den inhoud des hoofdzins toe- of afneemt. Zij vangen aan met de voegwoorden naarmate (dat) en naar gelang (dat): Naarmate iemands horizon ruimer wordt, neemt zijne bescheidenheid toe. Naar gelang wij den top van den berg naderden, werd de koude nijpender. Een bijzondere vorm om eene verhouding uit te drukken is het gebruik van het bijw. hoe in den bijzin en het correlatieve bijw. | |||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||
des te in den hoofdzin: Hoe hooger hij staat, des te dieper zal zijn val zijn. Of beide zinnen vangen met hoe aan en de woordorde van den hoofdzin wordt parallel aan die van den bijzin: Hoe meer de zon de kim nadert, hoe langer de schaduwen worden. De laatste vorm leende zich met weglating van al het overbodige tot verschillende populaire zegswijzen: Hoe langer, hoe liever. Hoe ouder, hoe gekker. Hoe later op den dag, hoe schooner volk. | |||||||||||||||||||||
f. Bijw. bijzinnen van modaliteit.116. Onder deze rubriek zijn te brengen eenige bijzinnen, aanvangende met de voegwoorden zooals, gelijk en naar (dat) of het betr. vnwd. hetgeen, voorafgegaan door de voorzetsels naar of volgens, welke bijzinnen in het algemeen de strekking hebben om den inhoud van den hoofdzin een minder apodictischen klank te geven. Dit geschiedt dan door een beroep op de eene of andere bron, op eene vroegere mededeeling, waarschuwing of voorspelling, op feiten of verschijnselen, die het medegedeelde deden verwachten, enz., altemaal middelen om de stelligheid der volgende uitspraak eenigszins te verzwakken of te verzachten. Zooals het spreekwoord zegt, elk acht zijn uil een valk te zijn. Gelijk mijn broeder u al schreef, de zaken gaan hoe langer hoe meer achteruit. Gelijk het uitblijven van alle berichten reeds had doen vermoeden, is het treurig met de expeditie afgeloopen. Naar het mij voorkomt, is er geen herstel mogelijk. Naar of volgens hetgeen de dagbladen melden, is er eene verandering in het ministerie te wachten.
Hiermede sluiten wij de beschouwing van de voornaamste verschijnselen in den samengestelden zin. Eigenlijk behoorde thans nog te volgen een onderzoek naar de verschijnselen, op te merken bij den opbouw van zinnen tot perioden, tot een organisch gedachtengeheel. Wij onthouden ons echter daarvan. Vooreerst omdat de opmerkingen, die ten aanzien van dit onderwerp te maken zijn, meer tot het gebied der stijlleer te brengen zijn, d.i. het overzicht van de middelen, die de doelmatigheid of fraaiheid der gedachtenuiting bevorderen kunnen. Maar ook omdat, sinds de romantiek en wat er op volgde, op het gebied der letteren den dwang der klassieke voor- | |||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||
schriften heeft te niet gedaan, er in dit opzicht geen andere regel dan regelloosheid is op te merken. Het valt ons niet in, dit te betreuren; eene eindeloos rijke verscheidenheid van gedachtenvormen is er het gevolg van geweest. Het blijft steeds de moeite loonen, daarvan bij dichters en schrijvers van den eersten rang studie te maken. Maar hier wijkt het algemeene voor het bijzondere en het nagaan van de eigenaardigheden en geheimen, die in dit opzicht te bespieden vallen, behoort tot het gebied van het nauwkeurig lezen, waarvan wij van tijd tot in dit tijdschrift eenige proeven geleverd hebben, die in het vervolg zullen worden voortgezet. Alleen zullen wij binnenkort eenige voorbeelden van ontleding van bijzonder samengestelde zinnen geven en voorts met de beschouwing van andere hoofdzaken uit de spraakkunst voortgaan. Voorloopig komen eenige onderverdeelingen uit de leer der woordsoorten aan de orde en daarna de verschillende buigingsvormen. C.H. den Hertog. |
|