Noord en Zuid. Jaargang 15
(1892)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |||
Verscheidenheden.Destijds en indertijd.Wie er zich op toelegt zijne taal zuiver te schrijven, let vooral op het verschil in beteekenis, dat tusschen zinverwante woorden bestaat. Het onderscheid nu tusschen destijds en indertijd wordt niet zelden uit het oog verloren. Men ziet voorbij, dat het eerste betrekking heeft op een bepaalden, het andere op een onbepaalden tijd. ‘Destijds hebben ook wij melding gemaakt van het besluit der directie ran de Maatschappij tot exploitatie van staatsspoorwegen, om niet langer’ (enz.), las ik onlangs in het Sociaal Weekblad. Uit hetgeen voorafging, bleek echter niet, wanneer dat geschied was; hier had dus moeten geschreven zijn: indertijd. Wie dit onderscheid niet in acht neemt, verarmt zijne moedertaal. Want in hare synoniemen openbaart zich de rijkdom eener taal. Mr. C.B. | |||
Ongeoorloofde samentrekking.Hiervan trof ik een staaltje aan in de Oprechte Haarl. Courant van 5 Januari l.l.: ‘Een inboorling van Britsch-Indië had zijne bezigheden in Lahore, maar zijne vrouw in het verwijderde Multan achtergelaten.’ Men zoude hieruit kunnen - en, volgens de regelen | |||
[pagina 186]
| |||
der taal, ook moeten - lezen, dat hij niet alleen zijne vrouw, maar ook zijne bezigheden had achtergelaten: hij zoude dan eerst uit Multan, daarna uit Lahore zijn weggeloopen. Doch de bedoeling was blijkbaar deze, dat hij nog in Lahore vertoefde en aldaar zijne bezigheden had. - Een ander, maar minder sterk voorbeeld vond ik onlangs in De Ned Spectator, en wel in een artikel van een onzer keurigste schrijvers: ‘dat de platen met de grootste zorg gedrukt en inderdaad een lust voor de oogen waren.’ Hier had waren bij gedrukt niet mogen zijn weggelaten. - In het volgend voorbeeld zijn het betrekkelijk voornaamwoord die en het persoonlijk voornaamwoord hij in de laatste zinsnede ten onrechte verzwegen: ‘Eene oude vraag, die iemand geregeld in de maanden, welke hij buiten doorbrengt, op de lippen komt en geregeld in den herfst vergeet.’ (Eigen Haard 1892, blz. 30 b). Hier had moeten staan: ‘en die hij geregeld in den herfst vergeet.’ - Van denzelfden aard is de fout in deze aanhaling: ‘bezig aan eene schilderij, die hij in langen tijd niet onder handen heeft gehad, doch hem nu weer plotseling voor den geest kwam’ (Elsevier's Geïllustreerd Tijdschrift, 1892, I blz. 117). Het betrekkelijk voornaamwoord had hier moeten zijn herhaald, omdat het den eersten keer in den vierden naamval staat en de tweede maal in den eersten naamval behoort te staan. Mr. C.B. | |||
Een zich zelven opgelegde taak.Iemand kan zich zelven eene taak opleggen, maar zulk eene taak is dan niet eene zich zelven opgelegde taak. Men kan spreken van een in zich zelven gekeerd mensch, een in zich zelf verdeeld volk, doch dan heeft zich zelven (zich zelf) betrekking op mensch (volk); eene zich zelven opgelegde taak zoude nooit iets anders kunnen beteekenen - al moest zelven dan ook zelve zijn - dan eene taak, die aan eene taak opgelegd is, wat eene vrij verwarde voorstelling opwekt en dan ook niet bedoeld wordt. Men volge dus niet het voorbeeld van het Sociaal Weekblad van 27 Febr. 1892, waar dit schrijft: | |||
[pagina 187]
| |||
‘Allerminst echter denke men, dat... de heer Pierson zijn zich zelven opgelegde taak als afgewerkt zal beschouwen..’ Mr. C.B. | |||
Verkeerd gebruik van figuurlijke taal.Als men van iemand zegt, dat hij zijne ooren spitst, zijn neus voor iets ophaalt of zijn neus ergens in steekt, zijn mond houdt, dan wil men daarmede te kennen geven, dat hij scherp luistert, dat hij afkeerig van iets is of zich met iets bemoeit, dat hem niet aangaat, dat hij het stilzwijgen bewaart, en bedoelt men niet te beschrijven, wat hij op zeker oogenblik met zijne ooren, zijn neus of zijn mond vereischt. Hoe die ooren, die neus of die mond er uitzien, doet dan niets ter zake; eene nadere beschrijving dier lichaamsdeelen is in dat geval misplaatst. Schrijf of zeg dus niet: hij haalt zijn mottigen neus op voor zijne buren; hij steekt zijn jeneverneus in de zaken van een ander; hij houdt zijn tandeloozen mond; en volg evenmin Louise B.B. na, als deze in Nederland 1891, laatste deel blz. 150 schrijft: ‘terwijl Anna, nieuwsgierig en vol verwachting de roode oortjes spitste.’ Mr. C.B. | |||
Bijdehandsch, Vandehandsch.De bespreking der nieuwe uitgave van Coster's Teeuwis bracht de vraag ter sprake, of bijdehandsch = rechts of wel = links beteekent. Daar men van een vlug personage, van iemand ‘met twee rechterhanden’ gewoon is te zeggen: ‘hij, of zij, is bij de hand’, stond het bij velen vast, dat bijdehandsch ook rechts moest beteekenen. Van Dale geeft:
en verder
Bij mannen van de paarden navragende vernemen we het volgende: Het bijdehandsche paard is dat, waarop de jockey zit; n.l. het | |||
[pagina 188]
| |||
linker; het vandehandsche, dat, wat hij aan een teugel heeft, dien hij met de rechterhand vasthoudt; het paard, waarop hij zit, wordt gereden met de linkerhand. Dit is de zaak bij een span à la Daumont, en dezelfde redeneering geldt bij het rijden van den bok, waar de koetsier aan de linkerzijde op den bok zit en de teugels in de linkerhand houdt, daar hij de zweep alleen in de rechter kan houden; bijdehandsch is dus links. d. B. | |||
Vrouw Snaversnel.Even zij hier aangestipt, dat deze naam bij Starter voorkomt in de klucht van Jan Soetekauw; hij behoort aan zekere Neel, die met alle recht dien naam voert en wat haar ook gezegd wordt, nooit om een antwoord verlegen is en ook niet bijster kieskeurig op de keuze, van wat ze zegt. d. B. | |||
Absolute nominatieven.Als een vervolg op de enkele voorbeelden van absolute nominatieven, op bl. 77 vermeld, teekenen wij nog den volgenden zin uit Louis Couperus' Extase aan: ‘De laatste nachten, moê, met écarté doorgebracht, zonder meer aan iets anders te kunnen denken, dan aan het idée fixe om te winnen, de uitputting van al hun geweld reeds vloeiende door hunne lichamen als verslapping, en hunne oogen wezenloos turende op de poppetjes van het spel. | |||
Afschrikwekkende beeldspraak.Het is wel eens noodig, dat de leerlingen daarvan van tijd tot tijd een voorbeeld ter waarschuwing onder de oogen krijgen. Hier volgt er een uit het Zondagsblad van Het Nieuws van den Dag van 22 Mei jl., waar Piet Vluchtig's beeldspraak op de volgende wijze aan het tollen raakt: | |||
[pagina 189]
| |||
‘Terwijl nog anderen hunne dagbladen lezen, moet hij, voorzitterGa naar voetnoot1), als een rots in het barnen der woordgolven, maar steeds op de bres staan, moet hij, wat meer is, maar steeds luisteren naar aller honig, met welwillendheid luisteren, en toch de welwillendheid wederom niet zóo ver drijven, dat hij niet den uit zijne bedding wijkenden stroom durft breidelen en binnen zijne oevers durft terugvoeren.’ Behalve deze rots, die maar steeds op de bres staat, luisterend naar honig en die toch den uit zijn bedding wijkenden stroom durft breidelen, komt in hetzelfde nummer nog een ander proefje van slordige beeldspraak voor: Als gij het geluk van zekeren dag narekent, zult gij tot de slotsom komen, dat het bestond uit kleine bewijzen van vriendelijkheid en liefderijke gezindheid, die het hart verheugden en de ijskorst van misanthropie, die zoo licht den stroom van ons inwendig leven stremt, voor eene weldadige warmte deden plaats maken. |