Schitterend omzweefdet gij hem, toen de banier des kruises zich voor de zonne van Afrika schaamde; Tunis mocht wee roepen over Europa, om den gruwel, aan weerloozen gepleegd, - hij, de christenkeizer, had tienduizend christenslaven verlost; wie onder de monarchen der aarde was hem gelijk? -
Schaterend vervolgdet gij hem, toen de storm de toortsen bluschte, ter vlucht uit Innsprück ontstoken; schoon hij kermde in zijn draagstoel, Maurits van Saksen joeg hem in hollen nacht de Alpen over; - hij, de schranderste staatsman des tijds, was door zijn leerling vergauwd; - zucht naar wereldheerschappij, welke marteling, die bij de uwe haalt?
8. Hoe wordt die marteling door een climax van offers en een daartegen overstaand allertreurigst resultaat nader aangewezen?
9. ‘Een klooster voor dezen zesenvijftigjarige.’ Waarom moet op dezen een zware klemtoon vallen?
10. Wijs de tegenstellingen in hetgeen volgt aan: ‘een rozenkrans voor de hand, die den keizerstaf droeg; - ‘ijdelheid der ijdelheden - de rustelooze hijgt naar rust!
Bij de voordracht achter rustelooze ademhalen, en hijgt wat rekken.
* * *
1. Benoem de volgende gecursiveerde bijzinnen:
Koning van zoovele rijken, dat de zon in zijn gebied niet ondergaat.
Als de toekomst voor hem nog iets in den schoot droeg, wat anders kon het zijn dan de wereldheerschappij?
Hoe zeldzamer vereeniging van krachten er toe vereischt werd, hoe fierder zijne hoop steigeren mocht.
Het ware dwaasheid geweest, er zich mede te vleien, tenzij men doorluchtigen rang aan uitgebreide macht huwde. (Is de onv. verl. tijd hier correct?)
Onuitvoerbaar mocht die taak heeten, tenzij voor het schranderste beleid. (Welk voegwoord zou hier duidelijker dan tenzij de functie van den zin uitdrukken?)
Hij was behendig genoeg, om Wolsey te verschalken; hij was voorzichtig genoeg, om de hand niet aan Luther te slaan.
Alles wat hem overblijft van de dagen zijner kracht, wat is het dan uw verbitterende heugenis.
2. Ontwikkel de beknopte bijzinnen tot gewone bijzinnen en vul de onvolkomen bijzinnen aan.
3. Waarom is het verdedigbaar, dat jongsken, knaap, zestienjarige en twintigjarige in den nominatief voorkomen?
4. Welke redenen zijn er, om wien zijne eeuw den wijze noemde te veranderen in: dien zijne eeuw den wijzen noemde?
5. Als het waardigste van alle. Waarom waardigste? Geef