Noord en Zuid. Jaargang 15
(1892)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
De leer van den samengestelden zin. (Vervolg van bl. 478).Bijwoordelijke zinnenGa naar voetnoot1).71. Bijwoordelijke zinnen zijn bijzinnen, die den dienst van bijwoordelijke bepalingen verrichten. In den regel dienen deze bepalingen om de voorstelling van eene handeling of een toestand te beperken, slechts bij uitzondering om door eene secondaire mededeeling zoodanige voorstelling uit te breiden. De bijzonderheden, waardoor gemelde beperking geschiedt, zijn (Vgl. N. en Z. 1890, bl. 415) tot de volgende rubrieken te brengen: 1o. bijzonderheden omtrent de verhouding der o.v.b. tot eenig punt of deel der ruimte; 2o. bijzonderheden omtrent de verhouding der o.v.b. tot eenig punt of deel van den tijd; 3o. bijzonderheden omtrent de verhouding der o.v.b. tot andere openbaringen van bestaan, welke er als oorzaken of gevolgen mede in betrekking staan; 4o. bijzonderheden omtrent den aard en den omvang der o.v.b. of van hare verhouding tot de werkelijkheid. Op dien grond zijn de bijwoordelijke bijzinnen eveneens in vier groote groepen te rangschikken: die van plaats, van tijd, van oorzaak of gevolg, en van wijze, graad of modaliteit.
Opmerking. Bij de bespreking der bijvoeglijke zinnen werd opgemerkt, dat zij in den regel tot beperking, maar nu en dan ook tot uitbreiding der voorstelling van de bepaalde zelfstandigheid dienen. Hetzelfde verschijnsel doet zich ook bij de bijwoordelijke bepalingen | |
[pagina 65]
| |
en bijzinnen voor, maar dat zij ter uitbreiding dienen, is zeldzamer. Alleen die bijw. bepalingen en bijzinnen, welke eene begeleidende omstandigheid vermelden en alzoo in de vierde hoofdgroep thuis behooren, geven soms eene uitbreiding aan de gedachte, d.w.z. vermelden terloops eene of andere bijzonderheid, die niet altijd als onderscheidingsmiddel is te beschouwen, maar als eene mededeeling van ondergeschikten aard, waarvoor men het niet noodig achtte een afzonderlijken zin te bezigen. Het zijn bijzinnen, beginnende met terwijl, zonder dat of in plaats dat, die bij de behandeling der vierde hoofdgroep ter sprake zullen komen. Alleen zij opgemerkt, dat zulke zinnen niet altijd uitbreidingen zijn en nu en dan ongetwijfeld eenige wijziging in de voorstelling van den inhoud des hoofdzins te weeg brengen, in welk geval zij dus wel een beperkend karakter hebben. 72. Naar den vorm zijn de bijwoordelijke bijzinnen in het algemeen tot de type e (Vgl. bl. 452) te brengen; bij uitzondering komt ook wel de type c voor, maar het betrekkelijk vnwd. is dan steeds voorafgegaan door een voorzetsel. e. Aanwijzingen van kenmerken of bijzonderheden van eene werking of toestand, beginnende met onderschikkende voegwoorden, welke in den regel bijwoordelijke bepalingen bevatten, die door het verbindende dat of het vergelijkende als tot verbindingsmiddelen geworden zijn: Waar (op de plaats, dat) nu die kerk staat, stond vroeger een molen. Ik keek hem na, zoover (als) ik hem zien kon. Hij kwam niet, toen (op den tijd, dat) hij geroepen werd. Hij kwam, zoodra (als) ik hem riep. De kelder staat blank, doordat (door de oorzaak, dat) het grondwater zoo gerezen is. Indien (in het geval, dat) gij mij noodig hebt, moet gij maar waarschuwen. Hij gaat zich in Amerika vestigen, even als zijn broer indertijd gedaan heeft. c. Aanwijzingen van personen of zaken, beginnende met betr. vnwdn., voorafgegaan door een voorzetsel: Hij zoekt altijd heul bij wie hem naar den mond praten. Hij werd, door wie hem van nabij kenden, meer gewaardeerd. Hij is zeer teleurgesteld door hetgeen gij geantwoord hebt. Met het oog op hetgeen de dagbladen omtrent de plannen der regeering melden, zal de oppositie eene afwachtende houding aannemen. Ondanks hetgeen ik hem voorgehouden heb, heeft hij toch zijn plan doorgezet. Spijt wie hem trachten te dwarsboomen, ging hij regelrecht op zijn doel af. Wees op uwe hoede tegenover wie u altijd gelijk | |
[pagina 66]
| |
geven. Uw loon zal geregeld worden naar hetgeen door u geleverd wordt.
Opmerkingen. 1. De eigenaardige vorm der bijwoordelijke zinnen vloeit voort uit den vorm der bijwoordelijke bepalingen. (Vgl N. en Z. 1890, bl. 415). Deze laatste bestaan nl. uit bijwoorden, of uit zelfst. naamwdn., voornwdn. of infinitieven met een voorzetselGa naar voetnoot1), of uit zelfst. nwdn. in den 2en of 4en nvl. Van al deze vormen is de voorzetselbepaling het duidelijkst. De genitieven zijn uiterst zeldzaam en de accusatieven slechts voor enkele soorten van bijw. bepalingen bruikbaar. Maar de voorzetselbepalingen komen veelvuldig voor en geven gelegenheid om door een grooten voorraad van voorzetsels alle mogelijke bijzonderheden van eene werking of toestand zoo aanschouwelijk mogelijk uit te drukken. Ook de bijwoorden zijn zeer talrijk en zij verschillen hoofdzakelijk hierdoor van de vorige rubriek, dat zij meestal aanduiden of samenvatten, wat uitvoeriger door eene voorzetselbepaling kon vermeld worden. Men kan de bijwoorden dan ook geregeld door eene voorzetselbepaling vertalen; bv.: daar = op die plaats, dan = op dien tijd, daardoor = door die oorzaak, desniettemin = ondanks dit of dat, moedig = op moedige wijze, zeer = in hooge mate, te = in te hooge mate, enz. Een groot deel der bijw. bijzinnen nu is te beschouwen als bestaande uit een voorzetselbepaling of bijwoord, gevolgd door een bijvoeglijken zin met het voegwoord dat, die den inhoud van voorzetselbepaling of bijwoord uitbreidt of toelicht. Dit dat is de groote voegwoordenmaker. Met het voorafgaande bijwoord of bijw. uitdrukking samensmeltende, deed het deze uit den hoofdzin naar den bijzin overspringen en maakte ze zoo tot voegwoorden. Zoo is uit het bijwoord toen, het voegwoord toen (dat), Mnl. doe dat ontstaan, waarin dat wel wegviel, maar in de spreektaal toch nog wel gehoord wordt: Toen dat ik hem zag. Evenzoo ontstond uit de voorzetselbepaling te diere wile, het voegwoord terwijl (dat), waarvan eveneens dat slechts bij uitzondering gehoord wordt. In dit voegwoord is, evenals in enkele andere: ingeval (dat), uithoofde dat, in weerwil dat, enz., het substaniief der voorzetselbepaling nog duidelijk te herkennen. Er zijn er ook, waar de voorzetselbepaling alleen bestaan heeft uit den | |
[pagina 67]
| |
datief van het aanw. vnwd dat met een voorzetsel er voor: na dien dat, tot dien dat, voor dien dat, eer dien dat, in dien dat, enz. Meestal is dit aanwijzende middenstuk weggevallen en ontstonden voegwoorden, eindigende op dat; enkele malen viel ook het achterste deel weg en ontstonden voegwoorden als indien, bijaldien, naardien, doordien. Verdere bijzonderheden komen voor bij de onderverdeeling der bijwoordelijke bijzinnen. (Vgl. ook N. en Z. 1891, bl. 433, 434, 437 en 438). De tweede groote voegwoordenmaker is als, uit een Mnl. bijw. alse, (een verzwakten vorm van alzoo), welk bijwoord geheel uit de tegenwoordige taal verdwenen is en alleen sporen nagelaten heeft in als (= namelijk), alsdat, alsnog, alsmede, enz. Als voegwoord is dit als vooreerst vergelijkend en later tijdbepalend, terwijl in zoover als, zoodra als, zoo vaak als, voor zoover als, enz. vergelijkingen liggen opgesloten. Het bijwoordelijke deel, dat aan als voorafgaat is dan als een uit den hoofdzin naar den bijzin overgesprongen bijw. bepaling te beschouwen, welke met als eene conjunctie is gaan vormen, en als voegwoord beschouwd blijft, ook wanneer als wegvalt. Deze beide groepen verbindingsmiddelen zijn de voornaamste, welke in onze taal in de bijv. bijzinnen voorkomen. Bovendien zijn er enkele bijzondere vormen, welke bij de onderverdeelingen ter sprake kunnen komenGa naar voetnoot1). 2. De in de tweede plaats vermelde bijw. bijzinnen in den vorm van type c worden gewoonlijk in de leerboeken niet vermeld. Zij komen dan ook niet zoo vaak voor, maar kunnen toch niet over het hoofd gezien worden. In dit geval beheerscht het voorzetsel eveneens niet het volgende woord.
73. Evenals de bijwoordelijke bepalingen zijn de bijwoordelijke bijzinnen, gelijk gezegd is, tot vier groote groepen te brengen: 1o. die van plaats, 2o. die van tijd, 3o. die van oorzaak en gevolg, 4o. die van hoedanigheid, hoeveelheid en modaliteit. In de derde en vierde groep zijn dan verder eveneens eenige nanadere onderscheidingen te maken. Op te merken zijn daarbij overgangen van de eene rubriek in de andere. | |
[pagina 68]
| |
Bijw. bijzinnen van plaats.74. Bijwoordelijke bijzinnen van plaats vermelden van een handeling of toestand de plaats (het waar), eene richting (het vanwaar en waarheen) en de doorloopen ruimte (of het hoever). Dit geschiedt met behulp der voegwoorden: waar, vanwaar, waarheen, werwaarts, tot waar en zoover als: Uw boek lag niet, waar het behoorde te liggen. Vanwaar het water komt, derwaarts keert het weder. De wind blaast, werwaarts hij wil. Een goed soldaat gaat, waarheen hij gezonden wordt. Zij gingen samen, tot waar hunne wegen zich scheidden. De politie liet het publiek naderbij komen, zoover (als) de beschikbare ruimte gedoogde. Een voorbeeld van een bijw. zin van plaats in den vorm van type c is: Het was hem een wonderlijke gewaarwording, nu als bestrijder te staan, tegenover wie vroeger zijn trouwste medestander was. Somtijds wordt de bijzin van plaats in den hoofdzin aangekondigd door het bijwoord daar: Leg het boek daar, waar gij het gevonden hebt. Het kan ook terugwijzen: Waar Maas en Waal samenvloeien, daar verheft zich het slot Loevestein.
Opmerking. Terwijl in de tegenwoordige taal de voegwoorden van plaats geregeld met w beginnen en dus uit de vragende bijwoorden van plaats af te leiden zijn, zijn in het Mnl. de aanwijzende d-vormen in gebruik: Daer hi enden moeste sijn leven. Sie liepen derwaert dat si wesen welden. Soe keert hi weder danen (= vandaar) hi quam. (Vgl. Verdam, Mnl. Wdb. II, kol. 23, 34, 57 en Stoett Synt. § 285). 75. Omtrent de bijw. bijzinnen van plaats zijn weinig bijzonderheden te vermelden. Opmerking verdient, als een voorbeeld van overgang uit de eene rubriek in de andere, dat een zin met waar de beteekenis van een bijw. bijzin van tijd kan aannemen: Waar twee kijven, hebben gewoonlijk beiden schuld. Verder kan herinnerd worden, dat bijw. bijzinnen van plaats na substantieven, die eene plaats noemen, het karakter van bijvoeglijke bijzinnen krijgen (Vgl. N. en Z. 1891, bl. 472, § 64 e): De plaats, waar hij het levenslicht zag. Het dorpje, vanwaar hij kwam. Het oord, werwaarts (waarheen) de page den geblinddoekten | |
[pagina 69]
| |
ridder leidde. Waar, vanwaar, werwaarts en waarheen blijven in dit geval voegwoorden.
Opmerking. Daarentegen zijn deze woorden nog bijwoorden, in afhankelijke vragen (type b), die als onderwerps- of voorwerpszinnen of als bijv. bijzinnen voorkomen: Mij is onbekend, waar hij het levenslicht zag. Ik vroeg hem, vanwaar hij kwam. Het onderzoek, werwaarts de page den ridder geleid had. Onbewust houdt de spreektaal dit onderscheid levendig, door nu en dan achter het voegwoord dat en achter het vragende bijw. of te laten volgen. | |
Bijw. bijzinnen van tijd.76. Bijwoordelijke bijzinnen van tijd vermelden van eene handeling of toestand den tijd (het wanneer), het begin- of eindpunt (sinds, wanneer of tot wanneer), den duur (het hoelang) of de meerdere of mindere herhaling (het hoe dikwijls). Dit geschiedt met behulp der voegwoorden: als, wanneer, (bij dichters wen), nu, terwijl, toen, nadat, alvorens (dat), eer (dat), voor (dat); - sinds (dat), sedert (dat), tot (dat); - zoo lang (als); - zoo vaak (als), zoo dikwijls (als): Als de zon ondergaat, beginnen de bergspitsen te gloeien. Wanneer hij kwam, bracht hij altijd iets voor de kinderen mee. Nu het begint te vriezen, zal de nood nog toenemen. Terwijl zij leest, breit zij een steekje. Toen de regen had opgehouden, trokken wij weer op weg. Nadat wij ontbeten hadden, gingen wij op weg. Alvorens gij binnen treedt, moet gij kloppen. Denkt na, eer (dat) of voor (dat) gij antwoordt. Sinds (dat) of sedert (dat) hij in Gelderland is gaan wonen, heeft hij geen last meer van de koorts. Wacht, tot (dat) ik u kom aflossen. Gij kunt het boek houden, zoolang (als) gij wilt. Zoo vaak (als) of zoo dikwijls (als) ik er kom, moet ik aan het geval denken. Een voorbeeld van een bijw. bijzin van tijd in den vorm van type c is: Na hetgeen gisteren gebeurd is, is er aan geen verzoening meer te denken. De bijwoorden nu, dan, toen dienen soms in den hoofdzin, om den inhoud van den bijzin van tijd aan te kondigen of er op terug te slaan: Nu leeft hij weer, nu nieuwe taak hem nieuwe zorgen vraagt. Als (wanneer) onze poes zich wascht, dan komt er wis een gast. Toen ik alles toegaf, toen was alles mooi en goed. | |
[pagina 70]
| |
Opmerkingen. 1. Bij de voegwoorden, waarachter tusschen haakjes dat of als is gevoegd, kunnen beide voegwoorden ook wegblijven. Ook achter nu,Ga naar voetnoot1) toen en terwijl wordt soms dat gehoord: Nu dat ik het zie. Toen dat ik het zag. Terwijl dat ik hem hielp. Nadat is het eenige voegwoord, waarin dat onontbeerlijk is. In Verdams Mnl. Wdb. (II, kol. 85) worden als voegwoorden van tijd vermeld: onder dien dat (= terwijl), terwilen dat, derwilen dat, die wile dat (= terwijl), tote dien dat (= totdat), nadien dat (= nadat), teerst dat (= zoodra), vore dien dat (= voordat), sider dat (= sedert dat), ere dat (= eerdat) van datGa naar voetnoot2) (= van het oogenblik dat). Vgl. verder Stoett, Synt. § 351. 2. Als en wanneer kunnen door alle mogelijke tijdvormen gevolgd worden. Toen verwijst steeds naar het verledene; het is dan ook hinderlijk, achter toen een historisch praesens te hooren gebruiken, bv. Toen de Prins verneemt, dat de Amsterdamsche vroedschap hem niet in zijne qualiteit ontvangen wil, enz. Beter dienen in dergelijk geval als of na. Tusschen een op het verledene wijzend als (of wanneer) en toen is dit onderscheid, dat het eerste op eene reeks van feiten, het tweede slechts op een enkel feit zietGa naar voetnoot3). Vgl.:
Als ik door die poort ging, overriel mij eene huivering
Toen ik door die poort ging, overviel mij eene huivering.
In het Mnl. heeft als niet slechts algemeene beteekenis, maar kan het op een enkel feit slaan, zoowel in het verledene als in het tegenwoordige: Als hi quam. Alse ic out ben. Het is daarom niet zoo zeer als een germanisme, maar als een archaïsme te beschouwen, wanneer dichters in hunne zucht naar het ongemeene als voor toen gebruiken; b.v. Hollandsche duinzang: Want ook hijGa naar voetnoot4) hield getrouw met Civilis den eed,
Als de jachtspriet, ten krijg nu geheven,
Als de pijl, voor konijnen en hinden gesmeed,
Romes huurling in 't hart werd gedreven.
| |
[pagina 71]
| |
Bij nadat is op te merken, dat het uit den aard der zaak alleen door voltooide tijdvormen van het werkwoord gevolgd wordt.
77. Als beknopte bijw. bijzinnen van tijd komen voor deelwoorden (of naamwoordelijke gezegden uit een bijv. nwd. bestaande), of infinitieven, voorafgegaan door de voorzetsels alvorens te of na te: Door het raam kijkendeGa naar voetnoot1), zag ik de kleine met hare pop bezig. In den appelboom verscholenGa naar voetnoot1), had de boer alles afgeluisterd. Nog maar 24 jaar oudGa naar voetnoot1), stond hij reeds aan het hoofd eener bloeiende zaak. Alvorens te vertrekken, moet gij nog eens bij mij aankomen. Na het gezelschap gegroet te hebben, vertrok hij in allerijl. Onregelmatig en als zoodanig af te keuren is het, wanneer het deelwoord op een ander naamwoord dan het onderwerp van den hoofdzin betrekking heeft; bv.: Over de brug gaande, sleurde een felle rukwind den knaap tegen de leuning. Onvoldoende is het evenzeer als het deelwoord slechts met een bijv. bez. vnwd. in betrekking staat: Over de brug gaande, viel mijn hoed in 't water. En bijzonder verwerpelijk het geheel ontbreken van eenig naamwoord, waar het deelwoord op slaan kan: Gesloten zijnde, gelieve men hiernaast aan te schellen. ‘Vier of vijf soorten van beroepen in zich vereenigende, en partij trekkende van elk bij wien het hem gelukte zich in te dringen, zal het niet bij den tilbury blijven, waarin hij straks Vreese voorbijreed.’ (Potg.). Intusschen de doelmatigheid is beslissend en vooral in poëzie gaat het niet aan te doctrinair te zijn. Zonder bezwaar is het, als Bogaers zingt:
O, 't is een lust ze (de schepen) na te staren,
Zoo vroolyk hupp'lende op de baren.
Voor misverstand vatbaar echter is een zin als deze: Vol van dezen waan, roept Jezus hen tot zich (Borger), waar vol op hen betrekking moet hebben, terwijl de hoorder of lezer geneigd is het op Jezus te doen slaan. Maar geen bezwaar levert de onregelmatigheid op in den volgenden zin: Cijnsbaar aan vreemden en geperst onder het ijzeren juk der Romeinen, was nu de komst van den Messias het laatste plechtanker van der Joden hoop. Hier is het geen oogenblik duister, dat cijnsbaar bij Joden behoort. | |
[pagina 72]
| |
Opmerking. Hier is te letten op het feit, dat alvorens voorzetsel en voegwoord kan zijn, met verwijzing naar het verschil tusschen Fr. avant de en avant que: Alvorens te antwoorden, denkt hij na, en Alvorens hij antwoordt, denkt hij na.
78. Een bijzonderen vorm hebben de bijw. bijzinnen van tijd, welke met of beginnen en afhankelijk zijn van een hoofdzin, waarin een der bijwoorden nauwelijks, nauw, tenauwernood, pas, niet zoodra of niet zoo haast voorkomt: Nauwelijks was de koninklijke familie gezeten, of de voorstelling nam een aanvang. Pas heeft het een paar nachten gevroren, of de dagbladen maken melding van tal van ongelukken. Niet zoodra was de overwinning bekend geworden, of uit alle huizen wapperden de vlaggen. Het bijzondere van deze zinnen is weder (Vgl. § 51 en § 70), dat zij de woordorde van den hoofdzin hebben en er eigenlijk ook eene ontkenning in schuilt. De bedoeling toch is, dat de tijd, dat de koninklijke familie gezeten was en de voorstelling geen aanvang nam, slechts heel kort (= niet lang) duurde. Van die ontkenning heeft de tegenwoordige taal echter geen bewustheid meer en zij gebruikt dezen vorm alleen voor het vermelden van een paar feiten met weinig of geen tijdsverloop er tusschen. Eene andere bijzonderheid in dezen vorm is, dat de bijzin eigenlijk de hoofdmededeeling inhoudt. Dit komt ook weleens bij andere bijzinnen van tijd voor, bv.: Ik had mij juist gereed gemaakt om te gaan wandelen, toen uw broer mij een bezoek kwam brengen. De bijzinnen van tijd met of kunnen dan ook meest door bijzinnen met toen vervangen worden, wat bij het onderwijs dan ook het eenvoudigste middel is om ze te doen herkennen. 79. Eene andere bijzonderheid is, dat bijw. bijzinnen van tijd licht een ander karakter krijgen. Een zin met nu aanvangende wordt meest een bijzin van reden: Nu het zoover gekomen is, kunt gij niet meer terug. Zinnen met als en wanneer krijgen een voorwaardelijk karakter: Als (of wanneer) ik een prijs behaal, trakteer ik. En zinnen met terwijl, waarmede meer eene tegenstelling dan gelijktijdigheid uitgedrukt wordt, gaan over tot de bijw. bijzinnen van omstandigheid: Mijn broer doet veel aan muziek, terwijl ik meer van lectuur houd. Verder worde ook herinnerd (Vgl. § 75), dat bijw. bijzinnen van tijd na substantieven, die een tijd noemen, het karakter van bijvoeglijke zinnen kunnen aannemen: De dagen, toen zulke ongerech- | |
[pagina 73]
| |
tigheden geduld werden, liggen verre achter ons. Op dagen, wanneer het wat stil in den winkel was. Den dag, nadat hij gekomen was of voordat hij vertrok. Toen, wanneer, nadat en voordat blijven in dit geval voegwoorden.
Opmerking. Daarentegen blijft wanneer een bijwoord in afhankelijke vragen, als: Wanneer de boot zal aankomen, is niet met zekerheid te zeggen. Ik zal u melden, wanneer gij u bij hem kunt vervoegen. Ik ben benieuwd, wanneer ik zal worden opgeroepen. De bepaling, wanneer de nieuwe-onderwijzer in dienst zal treden, is aan B. en W. overgelaten. Ofschoon het verschijnsel zich niet regelmatig vertoont, verdient het toch opmerking, dat het voegwoord wanneer steeds den klemtoon op de tweede lettergreep heeft, terwijl bij het gebruik van het bijwoord nog dikwijls de klemtoon op de eerste lettergreep zich handhaaft, die aan den oorsprong van het woord herinnert: wanneer = op welken tijd eer? | |
Bijw. bijzinnen van oorzaak en gevolg.80. Tot deze hoofdgroep zijn te brengen alle bijwoordelijke bijzinnen, welke eenerzijds oorzaken, redenen, gronden, middelen (opzettelijke oorzaken), anderzijds gevolgen, besluiten, gevolgtrekkingen of doeleinden (gewilde gevolgen) vermelden. Daaraan zijn dan als verwanten toe te voegen, die welke voorwaarden (noodige of of mogelijke oorzaken, redenen of gronden) of toegevingen (vergeefsche o., r. of gr.) te kennen geven. Voor de definiëering der bovenstaande begrippen zij verwezen naar N. en Z. 1890, bl. 423-431, of naar N. en Z. 1891, bl. 92 en 93, waar de behandeling der bijw. bepalingen van oorzaak en gevolg in den enkelvoudigen zin en het oorzakelijk zinsverband bij nevengeschikte zinnen de omschrijving dier begrippen noodzakelijk maakte. Naar hun vorm behooren deze bijzinnen hoofdzakelijk het type e (bijzinnen met voegwoorden), voor een klein deel tot type c (bijzinnen met betr. vnwd., in dit geval steeds voorafgegaan door een voorzetsel). Verder kunnen de meeste in beknopten vorm voorkomen, vertoonen enkele soorten den vorm van hoofdzinnen of hebben zij een onvoliedigen vorm, terwijl hier en daar ook een zeer afwijkende bijzondere vorm te beschrijven valt. Deze volgorde ligt aan de volgende overzichten ten grondslag. | |
[pagina 74]
| |
a. Bijw. bijzinnen van oorzaak.81. De bijw. bijzinnen, die eene oorzaak vermelden, vangen aan met de voegwoorden doordat en doordien: Doordat deze metalen bol hol is, drijft hij op het water. Doordien ware verdienste dikwijls overbescheiden is, valt zij meestal weinig in het oog. De oorzaak kan ook in den hoofdzin aangeduid worden door de bijwoorden hierdoor of daardoor, in welk geval de bijzin alleen met dat aanvangt: De oneenigheid ontstond hierdoor, dat ieder te veel aan zijne eigene meening bleef hechten. Verder kan eene oorzaak door een zin type c met een voorzetsel uitgedrukt worden: Dit feit kan niet geloochend worden door wie den toestand der lagere klassen van nabij kent.
Opmerking. Doordat en doordien, beide ontstaan uit doordien dat, verschillen alleen in dit opzicht, dat het laatste wat ongemeener is en daardoor tot een eenigszins hoogeren stijl behoort. Het gebruik van andere voegwoorden in bijzinnen van oorzaak als: daar, omdat, enz. is te beschouwen als een gevolg hiervan, dat vooral in het spreken en dikwijls ook in het schrijven het verschil tusschen oorzaken en redenen uit het oog verloren wordt. Het opmerken van het verschijnsel, dat in onze taal de oorzaak soms door hier- of daardoor aangeduid wordt, gevolgd door een bijzin met dat, kan in verband gebracht worden met het feit, dat dit in het Hd. altijd geschiedt en doordat niet met durch dasz, maar met dadurch dasz wordt weergegeven. | |
b. Bijw. bijzinnen van reden en grond.82. De bijw. bijzinnen, die eene reden (motief of beweeggrond) of grond (argument, bewijsgrond of logische grond) vermelden, beginnen met een grooter aantal voegwoorden. Nog veel minder dan de oorzaken van de redenen en gronden worden de laatste in het spreken en schrijven onderscheiden. (Vgl. Ned. Wdb. II, kol. 187, Omdat en zijne synoniemen); slechts kan er zeer in het algemeen het volgende van gezegd worden. Omdat is het meest gewone woord om eene reden aan te geven. Het wisselt meest af met dewijl (wijl) en nu en dan met het meer ongemeene vermits en uithoofde dat, welk laatste, leelijk als het klinkt, best gemist kan worden. Daar, hoewel | |
[pagina 75]
| |
het ook voor redenen gebruikt wordt, leidt beter een grond in en wisselt in streng betoogenden stijl af met aangezien, aangemerkt dat en naardien. Nu (dat) is bijzonder geschikt voor een pas geconstateerde reden of grond. Nademaal en overmits zijn verouderd en klinken daardoor zeer deftigGa naar voetnoot1). Ter illustratie van een en ander dienen de volgende voorbeelden: Ik heb dat werk niet willen nazien, omdat het zoo slordig was. De redactie wilde het stuk niet opnemen, dewijl het een grof persoonlijken aanval inhield. Vermits er telkens tekorten zijn, ziet de regeering naar nieuwe bronnen van inkomsten uit. Nu het zoover gekomen is, ga ik er niet weer heen en zal er van samenwerking verder wel geen sprake kunnen zijn. Daar de hoeken van deze driehoeken gelijk zijn, zijn zij gelijkvormig. Aangezien de ongeregeldheden zich herhaald hebben, is het te verwachten, dat de stad opnieuw in staat van beleg zal verklaard worden. De synonimieke verschillen der voegwoorden zijn moeilijk vast te stellen, naardien er groote slordigheid heerscht in het gebruik.
Opmerking. Bijna alle voegwoorden van oorzaak, reden en grond zijn op de bekende wijze uit verbindingen van voorzetselbepalingen, bijwoorden en voorzetsels met dat ontstaan. In het Mnl. komen voor: bi dien, bi dat, dore dat, bedi (dat), omdat (dat echter meer doelaanwijzend voorkomt), nadien dat, aangezien dat en meer andere (Vgl. Stoett Synt. § 349). De zin achter aangezien, aangemerkt voorkomende - in het Mnl. kwam ook voor gewogen dat - is eigenlijk een voorwerpszin.
84. Zoowel de bijw. bijzinnen van oorzaak, als die van reden en grond kunnen ook in beknopten vorm voorkomen. Deelwoorden, al of niet door voorwerpen of bepalingen vergezeld en betrekking hebbende op het onderwerp van den hoofdzin, - en alzoo onder de bepalingen van gesteldheid te rekenen - kunnen nl. (Vgl. | |
[pagina 76]
| |
N. en Z. 1890, bl. 524) o.a. eene oorzaak of reden aangeven en alzoo als beknopte bijzinnen beschouwd worden: Van alle kanten gejaagd en gesard, verloor hij ten slotte zijn geduld. Fijn en diep voelende, kon hij het in die omgeving niet uithouden. Ook een enkel naamwoordelijk gezegde kan op gelijke wijze gebruikt worden. Aan hard werken gewoon, vond hij zijn nieuwen werkkring niet zoo vermoeiend als zijn voorganger. Buiten zich zelven van verontwaardiging kon hij geen woord uitbrengen. Soms kan een beknopte bijzin van oorzaak uit een infinitief, voorafgegaan door het voorzetsel door, bestaan: Door zich zoo dwaas aan te stellen, heeft hij zijne kansen geheel verspeeld. Meer wordt een inf. met door als bepaling van middel gebruikt.
Opmerking. In al de gegeven voorbeelden heeft het deelwoord, het bijv. nwd. of de daarmede gelijkstaande uitdrukking het onderwerp van den zin ook tot onderwerp. Eene constructie, waarin het deelwoord van een eigen onderwerp is voorzien, is in strijd met ons taaleigen. Toch komen enkele voorbeelden voor: De verklaring was met een kruis onderteekend, hebbende de getuige verklaard niet te kunnen schrijven. De termijn verstreken zijnde, weigerde de schoolopziener de stukken in ontvangst te nemen. De Wissel veertien daag De substantieven getuige, termijn en wissel hangen hier in de lucht: onderwerpen zijn het niet, daar ze niet met persoonsvormen in verband staan en toch gebruikt men er den 1en naamvalsvorm voorGa naar voetnoot1). Om die reden geeft men aan zulke vormen naar de terminologie der Latijnsche grammatica den naam van absolute naamvallen. Het zijn navolgingen van het Latijn, waarin zinnen, die in het Nederlandsch met voegwoorden van tijd, oorzaak, reden, voorwaarde of toegeving beginnen, door een absoluten ablatief + een deelwoord worden weergegeven, en zoo vertaald worden, alsof er in het Nederlandsch stond: De koningen verdreven zijnde, werd de vrijheid ge- | |
[pagina 77]
| |
grondvest. De oorzaak der ziekte gevonden zijnde, zijn de geneesheeren vol moed. De natuur zich verzettende, is de kunst machteloos, enz. Bij Hooft vindt men dergelijke Latinismen herhaaldelijk: De Raadt van Staate voorts, had genoeghzaam uit; ontbiedende de Hartogh, in plaats van dien te vergaaderen, somtyds enkele leeden des zelven by zich. Vallende deeze hem zoo kout op het hart, dat.... 'T welk door den Hartogh oovergeschreven zijnde, werd hy (Montigny) op 't slot van Samincas gevoerd, Ten laatste, de knechten aan 't end gevochten, de paarden der orde bijster zijnde, 's vijands heer aan 't waggelen; en hebbende eerst de ruiter den rug gekeert, werd na een lang en stijfzinnigh weederstaan, het voetvolk gelijkelijk uit den velde gedreeven. Herinnerd zij hier nog, dat de zelfst. nwdn. na de voorzetsels gedurende, staande, hangende en niettegenstaande (Vgl. N. en Z. 1890, bl. 422 en 430) oorspronkelijk absolute nominatieven bij deze deelwoorden waren en er als zoodanig voor stonden.
85. Als bijzondere vormen der bijw. bijzinnen van deze groep verdienen nog de volgende opgemerkt te worden. 1o. Een bijw. bijzin van grond kan alleen met dat aanvangen, wanneer de bewering in den hoofdzin met behulp van een hulpww. of bijwoord van modaliteit, of door middel van een min of meer oratorische vraag wordt uitgedrukt: Hij moet hard geloopen hebben, of hij heeft stellig hard geloopen, dat hij zoo bezweet is. Wie is zij toch, dat men haar dus ongestraft hoonen durft! 2o. De oorzaak, reden of grond kan aangegeven worden door een naamwoord, gevolgd door een bijzin met als (soms die): IJveraar als (of die) hij was, kon hij die lauwheid niet dulden. Onbuigzaam en bitter als de strijd van het leven hem gemaakt heeft, zal hij het in die betrekking niet lang kunnen uithouden.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 78]
| |
c. Bijw. bijzinnen van middel.87. De bijw. bijzinnen van middel (opzettelijke oorzaak) kunnen alleen met het voegwoord doordat aanvangen. Bij de behandeling der bijw. bepalingen van middel is er reeds op gewezen, dat de verwantschap van oorzaken en middelen blijkt uit het gemeenschappelijk gebruik van het voorzetsel door. Zoo is het ook natuurlijk, dat doordat (of doordien) in het eene en het andere geval gebruikt wordt. Uit den hoofdzin moet het dan blijken, of de oorzaak al of niet als opzettelijk aangewend te beschouwen is. In de volgende zinnen wordt telkens een middel aangegeven: Hij heeft zijn doel bereikt, doordat hij alles vermeed, wat de hartstochten kon opwekken. Doordat hij zich aanwende zachter te spreken, slaagde hij er in, de kinderen beter naar zich te doen luisteren. Intusschen, daar bij het vermelden van een middel het onderwerp van den hoofdzin en de gebruiker van het middel meestal één zijn, komt het veel meer voor, dat de beknopte vorm aangewend wordt, d.w.z. een infinitief, voorafgegaan door door te of met te: Door mijn vinger in water met azijn te steken, heb ik het bloeden doen ophouden. Hij verdient nu den kost met couranten rond te brengen. | |
d. Bijw. bijzinnen van gevolg, besluit of gevolgtrekking.88. De bijw. bijzinnen, die een gevolg, een besluit (of daad, d.i. een uitgevoerd besluit) of eene gevolgtrekking vermelden, kunnen alle met de voegwoorden zoodat of vandaar dat, en respectievelijk met waardoor, waarom en weshalve beginnen. Daar een gevolg staat tegenover eene oorzaak, een besluit of daad tegenover eene reden, en eene gevolgtrekking tegenover een grond, wordt het karakter dezer bijzinnen het best ingezien, wanneer ze vergeleken worden met zinnen, waarin een oorzaak, reden of grond als bijzin voorkomt; bv.: a. Te A. loopen een paar honderd arbeiders zonder werk, doordat de groote suikerfabriek aldaar de vorige week is afgebrand (oorzaak). b. Er heeft zich eene commissie tot het inzamelen van liefdegiften gevormd, omdat er thans veel geleden wordt in de gezinnen dier werklieden (reden). c. De arbeidende bevolking gaat nu een treurigen winter te ge- | |
[pagina 79]
| |
moet, daar de fabriek waarschijnlijk niet weer opgebouwd wordt (grond). Wanneer nu de oorzaak, reden of grond als hoofdzinnen worden uitgedrukt, krijgen de bijzinnen, die het gevolg, het besluit of de gevolgtrekking vermelden, den volgenden vorm: a. De groote suikerfabriek te A. is de vorige week afgebrand, zoodat (of waardoor) een paar honderd arbeiders zonder werk loopen (gevolg). b. Er wordt thans veel geleden in de gezinnen dier werklieden, zoodat (of waarom) zich eene commissie tot het inzamelen van liefdegiften heeft gevormd (besluit). c. De fabriek wordt waarschijnlijk niet weer opgebouwd, zoodat (of weshalve) de arbeidende bevolking nu een treurigen winter te gemoet gaat (gevolgtrekking).
Opmerkingen. 1. Wanneer de bijzinnen met waardoor of waarom beginnen, kan men ze (vgl. N. en Z. 1891, bl. 474) even goed als bijvoeglijke bijzinnen opvatten, die den geheelen hoofdzin tot antécédent hebben, en met voornaamwoordelijke bijwoorden beginnen. Door de overeenkomst met zoodat zijn waardoor en waarom echter beter als voegwoorden te beschouwen en de bijzinnen tot de bijwoordelijke te rekenen. 2. Het verschil tusschen waardoor en waarom is meer in het taalgevoel bewaard, dan dat tusschen waarom en weshalve, welke laatste woorden veel voor en door elkander gebruikt worden. Weshalve is bovendien eenigszins verouderd, klinkt daardoor deftiger en leent zich dientengevolge bijzonder voor een officiëelen stijl. | |
e. Bijw. bijzinnen van doel.89. De bijw. bijzinnen van doel (gewild gevolg) vangen aan met de voegwoorden opdat en ten einde: Hij maakt wat voort, opdat hij van avond vroeg klaar zij. Wacht nog eenigen tijd, ten einde niemand u van overhaasting kunne beschuldigen. In beknopten vorm kan een doel aangegeven worden door een infinitief, voorafgegaan door de voorzetsels om te of ten einde te: Wij deden het alleen, om u een dienst te bewijzen. Ten einde niet te veel van het weer afhankelijk te zijn, trok hij zijne oudste plunje aan. | |
[pagina 80]
| |
Opmerking. In het gebruik van doelaanwijzende infinitieven met om te heerscht groote slordigheid. Bedacht moet worden, dat het onderwerp van den infinitief hetzelfde moet zijn als dat van den hoofdzin. Even slordig is dus: Ik heb het boek naar den binder gebracht om in te binden, als: om ingebonden te worden. Nauwkeurig is alleen: om het te laten inbinden. Opgemerkt moet verder worden, dat zulk een infinitief met om te niet altijd een gewild gevolg uitdrukt. Dikwijls vermeldt het alleen een gevolg, dat als eene soort van noodlottige beschikking eene omkeering te weeg brengt: Frederik van de Paltz aanvaardde de Boheemsche kroon, om haar na weinige weken weer te verliezen. Vol moed vatte hij zijne taak ter hand, om helaas, na korten tijd tot de ervaring te komen, dat hij er niet toe berekend was. Hij legde zich ter ruste, om nimmer weer op te staan. Maar du sublime au ridicule il n'y a qu'un pas. De laatste zin begint al iets komisch te hebben. De vorm is dan ook heel geschikt om ironisch gebezigd te worden: Met bespottelijke verwachtingen trok mijn broer naar den wedstrijd, om met de kous op 't hoofd terug te keeren. Zij wou en zou naar Baden-Baden en trok er dan ook heen, om drie dagen later doodziek thuis te komen. Verdwijnt in deze zinnen het opzettelijke en drukt de inf. met om te alleen een gevolg uit, nog verder gaat men, waar een dergelijke vorm alleen gebruikt wordt, om na eene opsomming van handelingen de slothandeling te vermelden: Wij gaan naar Haarlem, vervolgens naar Zandvoort, wandelen dan langs het strand naar IJmuiden, om met den laatsten trein weer naar Amsterdam terug te keeren. Ten einde hetzelfde met een bijzin te zeggen, zou men een bijv. bijzin met het voornaamw. bijw. waarna moeten bezigen. Dit uit zekere slordigheid voortgevloeid gebruik van den inf. met om te komt zelfs in poëzie voor; b.v.:
(Als) 'k dartelziek, het handje vroeg
Van mooie Klaartje
En met haar voortzwierde op de baan,
Om stout dat weeld'rig lijf te omvaên, enz.
| |
f. Bijw. bijzinnen van voorwaarde.90. Bij de behandeling der bijw. bepalingen (Vgl. N. en Z., 1890, bl. 429) is gebleken, dat eene voorwaarde, d.i. eene mogelijk of noodig geachte oorzaak, reden of grond slechts in enkele geval- | |
[pagina 81]
| |
len door eene bepaling (zelfst. nwd. voorafgegaan door bij, in, of ingeval van, of eene constructie als desverkiezende, enz.) kan uitgedrukt worden. Eveneens bleek het bij de behandeling van de nevengeschikte zinnen, dat het nevenschikkend verband er zich slechts dan toe leent, als de voorwaarde in den vorm van een wensch, vraag of gebod vooropgesteld wordt. Dit geval komt hierna nogmaals ter sprake. De meest gebruikelijke vorm echter voor het uitdrukken van eene voorwaarde is de bijw. bijzin van voorwaarde. De verwantschap met de bijw. bijzinnen van oorzaak, reden en grond, blijkt het best uit een stel voorbeelden als het volgende: Doordat er veel vraag was, ging de markt omhoog. Doordat die koopman mij trachtte te bedriegen, wilde ik niets meer hem te doen hebben. Daar de hoeken dezer beide driehoeken gelijk zijn, zijn ze gelijkvormig. Wordt deze oorzaak, reden of grond als mogelijk of noodig voorgesteld, dan ontstaan bijw. bijzinnen van voorwaarde als de volgende: Indien er veel vraag is, gaat de markt omhoog. Indien die koopman mij tracht te bedriegen, wil ik niets meer met hem te doen hebben. Indien de hoeken van twee driehoeken gelijk zijn, zijn zij gelijkvormig. In plaats van den term voorwaarde, gebruikt men ook den term veronderstelling, wanneer in den bijzin iets aangenomen wordt, dat aanleiding zou kunnen zijn tot het voorspellen van een gevolg, het nemen van een besluit of het maken van eene gevolgtrekking: Indien er zooveel vraag is geweest, dan zal de markt wel omhoog gegaan zijn. Indien die koopman mij werkelijk tracht te bedriegen, wil ik niets meer met hem te doen hebben. Indien de hoeken der driehoeken gelijk waren, dan waren zij gelijkvormig. 91. De bijw. bijzinnen van voorwaarde beginnen met de voegwoorden als, wanneer, indien of bijaldien, zoo, mits, ingeval (dat), en de voegw. uitdrukkingen: aangenomen dat, verondersteld dat, gesteld dat, welke laatste drie uitsluitend voor het uitspreken van eene veronderstelling dienen. Soms ook wordt of in zijne oorspr. beteekenis van indien gebezigd. Als er een tekort in de kas is, zullen de leden het gezamenlijk dragen. Wanneer men zich flink beweegt, heeft men weinig last van de koude. Indien een koopman drukke zaken heeft, is tijd geld voor hem. Zoo de ongeregeldheden zich herhalen, zullen er strenger maatregelen genomen worden. Gij kunt medegaan, mits | |
[pagina 82]
| |
gij niet weer telkens over vermoeidheid klaagt. Ingeval (dat) men u niet toelaat, kunt gij u op mij beroepen. Gesteld, aangenomen, verondersteld dat er een verzuim heeft plaats gehad, dan is het toch niet meer te herstellen.
Opmerking. Als en wanneer kunnen hier gebruikt worden, omdat een tijdbepalende zin (vgl. § 79) zoo licht een voorwaardelijk karakter krijgt. Indien is ontstaan uit indien dat (= in het geval dat), dat in het Mnl. nog voorkomt, evenals het voorwaardelijke opdien dat of te dien dat. Zoo is terug te brengen tot de meer omstandige uitdrukking bi also dat (= ingeval dat, op voorwaarde dat.) Vgl. Verd. Mnl. Wdb. I kol. 373. Al deze voegwoorden leiden eene voorwaarde zonder meer in. Mits (dat) en ingeval (dat), beide van later oorsprong, hebben de eigenaardigheid, dat mits op de noodzakelijkheid van de vervulling der voorwaarde den nadruk legt, - waartoe ook de aanvoegende wijs achter mits medewerkt, - terwijl ingeval (dat) de vervulling der voorwaarde als twijfelachtig stelt. De zinnen achter gesteld, verondersteld en aangenomen staan, evenals de zinnen achter aangezien, met absolute nominatieven bij een deelwoord gelijk; ze beteekenen nl. dit of dat gesteld, aangenomen, aangezien zijnde. 92. De voorgaande voegwoorden dienen om eene voorwaarde te stellen. De voegwoorden tenzij en tenware dienen om eene voorwaarde uit te sluiten. Wordt die uitgezonderde voorwaarde dan vervuld, dan gebeurt het tegenovergestelde van hetgeen in den hoofdzin vermeld staat: Ik ga van middag wandelen, tenzij het regene, of ten ware het regende. De onderwijzer wil den leerling niet meer in de klasse toelaten, tenzij deze excuus vrage, of ten ware deze excuus vroeg(e). Hetzelfde doel kan bereikt worden door een bijzin, aanvangende met of en in de woordorde van den hoofdzin. In het gezegde behoort dan steeds het modaliteitswerkwoord moeten voor te komen: Ik ga van middag wandelen, of het moet (of moest) regenen. De onderwijzer wil den leerling niet meer in de klasse toelaten, of deze moet (of moest) excuus vragen.
Opmerking. Tenzij en tenware zijn ontstaan uit (h)en si dat, (h)en ware dat = het en zij dat, het en ware dat = indien het | |
[pagina 83]
| |
niet zij dat, indien het niet ware dat. De beteekenis wordt het duidelijkst door het te vertalen met behalve indienGa naar voetnoot1). Deze vertaling doet uitkomen, hoe in tenzij en tenware eene uitzondering en eene voorwaarde ligt. Het verschil is hierin gelegen, dat de uitgesloten voorwaarde achter tenzij mogelijk, die achter ten ware onwaarschijnlijk of onmogelijk wordt geacht. Vandaar achter het eerste de aanvoegende, achter het andere de voorwaardelijke wijs. Dit onderscheid wordt bij het gebruik van een bijzin met of aangegeven, door het werkwoord moeten òf in de aantoonende, òf in de voorwaardelijke wijs te plaatsen.
93. Een bijzin van voorwaarde kan in den vorm van een vragenden of van een gebiedenden zin voorkomen: Waait er een bries, fluks de zeilen omhoog! Mist gij, beiden moet gij sneven; Treft gij, beiden zijt gij vrij. Houd goeden moed, dan kroont het eind het werk. Weet te slagen, dan wordt u veel vergeven. In den grond der zaak heeft men in beide gevallen met eene nevenschikking te doen. Door den toon, waarop zulke zinnen uitgesproken worden en de korte pauzeering, die hen van den hoofdzin scheidt, wordt het duidelijk, dat zij voor het taalgevoel met bijzinnen gelijk staan. Voor bijzinnen in den vragenden vorm geldt bovendien nog, dat indien zij geen bijzinnen, d.i. zinsdeelen van een anderen zin waren, zij niet als nazinnen zouden kunnen voorkomen, bv: ‘Geene smarten als des harten heugenis, blikt het heden naar 't verleden in 't gemis.’ (Potg) Wars toch was de man van spreken, werd er niet door onderricht nut gesticht. (Id.) Dit gebruik van vragende voorw. zinnen als nazinnen is al oud. Huygens zingt in zijn Voorhout: 't Leven sal u niet begeven,
Isser leven in mijn dicht.
En ook in het Mnl. komt het verschijnsel voor; bv.: Die hem soude staen in staden (bijstaan), soudet recht na rechte gaen (C. en E.) - Ic seide, ic wilde hem gheloven, wildi crupen in die valdore, dat hij.... enz. (Rein.) 94. Daar een deelwoord, als bepaling van gesteldheid voorkomende, in verband met de rest van den zin eene voorwaarde kan beteekenen, zijn er dus ook bijw. bijzinnen van voorwaarde in beknopten vorm: Over al de leden omgeslagen, heeft het tekort weinig | |
[pagina 84]
| |
te beteekenen. Op dien weg voortgaande, zal hij zijn doel nimmer bereiken.
De dreg, die, ent'rend uitgesmeten,
Moet bijten in des vijands want,
Hangt voor den boegspriet aan haar keten.
(Bogaers.)
Infinitieven, die dezen dienst verrichten, komen hoogst zelden voor. Gij hadt beter gedaan met hem aan zijn lot overtelaten, is er een voorbeeld van. Het middel wordt hier voorwaarde. Ook een doelaanwijzende infinitief kan het karakter van eene voorwaarde krijgen: Ik ben, om de waarheid te zeggen, er niet bijzonder mee ingenomen. 95. Verder doet zich hier het verschijnsel voor, wat bij de voorgaande bijw. bijzinnen nog niet voorkwam, dat bijzinnen van voorwaarde onvolledig of onvolkomen van vorm kunnen zijn (Vgl. N. en Z. 1891). Het verbindingswoord is dan wel aanwezig, maar er ontbreken deelen aan den zin, die uit den hoofdzin aangevuld kunnen worden, of waarvan de aanvulling voor de hand ligt: Zoo noodig, kunt gij u op mij beroepen. Indien één toestand, de hare (die der gouvernante) is valsch. Gij kunt mij wel komen afhalen, mits niet al te vroeg. Somtijds ontbreekt ook het verbindingswoord en de onvolkomen zin is als een gebod te beschouwen: Nog één stap en gij zijt een kind des doods.
Een kronkeling des wegs, - wie bracht uit verre heem'len
Die pracht van vreemde voog'len hier?
(Potg.)
De beteekenis is natuurlijk: Indien ge een kronkeling van den weg aflegt, staat ge verbaasd over den rijkdom van vreemde vogels, die hier bijeengebracht is. Maar hoeveel levendiger drukt de dichter dit uit door ellips en oratorische vraag! 96. Eindelijk zijn omtrent de bijw. bijzinnen van voorwaarde nog de volgende bijzonderheden op te merken. 1o. Het komt voor dat een bijzin van voorwaarde tegelijk den dienst van onderwerp of voorwerp verricht: Het zou mij niet verwonderen, indien hij den brief in zijn zak gehouden had. Men zal het mij niet ten kwade duiden, zoo ik de vele lofspraken maar onvermeld laat. Het door het aangeduide onderwerp of voorwerp verwijst hier naar den inhoud der bijzinnen. 2o. Soms geldt een bijzin van voorwaarde, hetzij met of begin- | |
[pagina 85]
| |
nende, hetzij in den vragenden vorm, als een hoofdzin bestemd om een onvulbaren wensch uit te drukken: Och, of hij wijzer ware! Had ik hem maar eerder gewaarschuwd! In den 2en pers. wordt dan soms het onderwerp weggelaten, alsof het gezegde een gebiedende wijs ware: Had het maar wat vroeger gezegd. Het werkwoord staat in al dergelijke zinnen in de voorwaardelijke wijs. | |
g. Bijw. bijzinnen van toegeving.97. De bijw. bijzinnen van toegeving vermelden eene toegeving of vergeefsche oorzaak, reden of grond. Voor den bijzin van oorzaak: Doordat hij zijn best doet, komt hij vooruit, komt eene toegeving in de plaats, wanneer de oorzaak niet baat: Ofschoon hij zijn best doet, komt hij niet vooruit. De bijzinnen van toegeving beginnen met de voegwoorden ofschoon, schoon, hoewel, hoezeer, niettegenstaande (dat), in weerwil dat, toegegeven dat, of - al, of - ook, of met het bijwoord al, gevolgd door een zin met de vragende woordschikking. In den hoofdzin wordt de toegeving nu en dan ten overvloede aangeduid door de bijwoorden van toegeving: toch, evenwel, nochtans, enz. Hieruit blijkt de verwantschap tusschen de beperkend tegenstellende zinsverbinding, waarbij de laatste woorden als voegw. bijwoorden dienen, en het toegevend zinsverband. Het eenige verschil is, dat wat bij het eerste in twee mededeelingen vervat is, bij het laatste in eene mededeeling gezegd wordt. Ofschoon hij rijk is, is hij niet gelukkig. Hoewel het een zeer goed vruchtenjaar geweest is, is het fruit toch duur. Hoezeer uw vertrek mij spijt, mag ik u niet terughouden. Niettegenstaande of in weerwil (dat) wij alle voorzorgen hadden genomen, is de proef nochtans mislukt. Toegegeven dat men u slecht behandeld heeft, daarmede is uwe wraakzucht nog niet gerechtvaardigd. Of ik al praatte als Brugman, de man was niet te overtuigen. Of ik ook mijn uiterste best deed, ik kon mijn patroon niet voldoen. De vorsch springt weder naar den poel, Al zit hij op een gouden stoel. Ook kan eene toegeving door een bijzin type c met een voorzetsel uitgedrukt worden: Kalm maar beslist gaat hij op zijn doel af, trots wie hem tegenstreven. Ondanks hetgeen ik hem tegemoet voerde, bleef hij bij zijne eens opgevatte meening. | |
[pagina 86]
| |
Opmerking. Om de beteekenis der toegevende voegwoorden te doorzien, loont het de moeite op een algemeen verschijnsel te letten, dat zich bij het uitspreken van toegevingen voordoet. Het doel is nl. steeds, het vruchtelooze te doen uitkomen van de eene of andere oorzaak of reden, waarvan men reden had effect te verwachten. Om dat doel te bereiken, gaan de sprekers in vele gevallen aan het overdrijven en wemelt het in elke taal van toegevende uitdrukkingen in hyperbolischen vorm: Al zette men mij het mes op de keel, ik zou niet toegeven. Al regent het varkens, Jan Salie krijgt er geen borstel van. Schoon men mij koeien met goudens horens beloofde, ik had er geen zin in, enz. Gelijksoortig aan deze overdrijving, ofschoon veel zwakker, is de nadruk, de versterking, die in bijzinnen van toegeving door de woordjes (bijwoorden) wel, zeer, al, ook en schoon (= al, reedsGa naar voetnoot1), hd. schon) aan de gedachte gegeven wordt. Ofschoon, of-al, of-ook bestaan dus eigenlijk uit het voorwaardelijke of (= indien), gecombineerd met de versterkende woorden schoon, al, ook, die den hoorder er op voorbereiden, dat de aanvulling der voorwaarde toch niet gebaat heeft of baten zal. Begint de zin met hoewel of hoezeer, dan zijn dit eigenlijk toegevende zinnen van dezelfde soort als in eene volgende paragraaf besproken zullen worden en die met vraagwoorden beginnen; wel en zeer brengen hier den nadruk te weeg. Toen ofschoon voorheen nog gescheiden werd: En of het schoon hier jaer-mart is,
Hij koopt ze niet een kerremis
(Cats).
kwam de versterkende kracht van schoon nog meer uit. Nu die kracht weinig of niet meer gevoeld wordt, schrijft men ofschoon terecht aaneen, evenals hoewel en hoezeer, waar de functie van wel en zeer evenmin meer duidelijk gevoeld wordt. Wil men die functie uitdrukkelijk doen uitkomen, dan scheidt men de deelen weer: Hoe zeer hij mij beleedigd heeft, enz. In niettegenstaande dat en in weerwil dat is het voorzetsel door toevoeging van dat voegwoord geworden. Opmerking verdient eindelijk, dat soms de bijwoorden al en ook alleen het toegevend karakter uitdrukken; de primitief voorwaardelijke beteekenis van den zin wordt dan door de vragende woord- | |
[pagina 87]
| |
schikking aangegeven: Doet hij ook zijn best, het geeft niet veel. Sprak hij al als Brugman, men luisterde toch niet. Met behoud van de vragende woordschikking kan al, - wat met ook niet mogelijk is, - naar het begin van den zin verhuizen: Al doet hij zijn best, enz. Op grond van dit ontbreken van allen invloed op de woordschikking, in verband met hetgeen omtrent de beteekenis van al is meegedeeld, blijft men dit al dus met reden tot de bijwoorden rekenen. 98. Een bijzin van toegeving kan ook in den vorm van een mededeelenden zin in de aanvoegende wijs of van een gebiedenden zin voorkomen: In de bijzonderheden moge hij zich vergist hebben, in de hoofdzaak is zijne voorstelling van de zaak volkomen juist.
Uw (New-York) zon zij nauwelijks opgegaan
En rijze nog, - zij zal verbleeken.
(Potg.)
Schel maar toe, wij doen toch niet open. Doe de menschen maar goed, ondank is toch uw loon. In het eene geval wordt de toegeving door den conjunctief, in het andere door het bijwoord maar uitgedrukt. Echter kan dit maar ook wel wegblijven: bijv. in Potg., Aan New-York:
Worstel nu met hem (de Theems),
Neen, overwin: toch zult gij vallen.
99. Daar eene bepaling van gesteldheid in verband met de rest van den zin eene toegeving kan beteekenen, (Vgl. N. en Z. 1890, bl. 524) zijn er dus ook bijw. bijzinnen van toegeving in beknopte n vorm: Aan hard werken gewoon, was hij tegen die zware taak toch niet bestand. Van alle kanten gejaagd en gesard, liet hij zich intusschen niet tot drift verleiden. Uit de vergelijking van de zinnen met die uit § 84 blijkt, dat het van den inhond van den hoofdzin afhangt, of de bepaling van gesteldheid als eene toegeving, dan wel als eene oorzaak of reden te beschouwen is. Dientengevolge kan ook een bijw. bijzin van den vorm als in § 85,2o beschreven wordt, het karakter van een bijzin van toegeving krijgen: Toegevend als hij was, kon hij zulk eene verregaande lauwheid toch niet dulden. 100. Eveneens zijn er bijw. bijzinnen van toegeving in onvolledigen vorm. Door een verbindingswoord wordt dan het toegevend karakter uitgedrukt en de ontbrekende deelen worden den | |
[pagina 88]
| |
hoorder ter invulling overgelaten: Schoon nog maar 24 jaar oud, staat hij reeds aan het hoofd eener belangrijke zaak. Hoe arm ook, kon hij altijd nog wat missen. 101. Het laatste voorbeeld is eigenlijk een onvolledig exemplaar van eene soort van bijzinnen van toegeving, welke zich door eene bijzondere beteekenis en een geheel bijzonderen vorm onderscheiden. Zij dienen om toe te geven, dat een of ander deel van den zin volkomen onverschillig is, d.w.z. dat het geenerlei invloed op den inhoud van den hoofdzin kan hebben, ook wanneer een dergelijk zinsdeel op alle denkbare wijzen gewijzigd werd. Het eigenaardige van den vorm bestaat daarin, dat deze bijzinnen met de voornaamwoorden of bijwoorden beginnen, die anders als vraagwoorden dienen, maar in dit geval als onbepaalde voornwdn. of bijwoorden te beschouwen zijn. Meestal worden deze [voornwdn. en bijwoorden versterkt door het toegevende ook. In de volgende voorbeelden is de naam van het zinsdeel, waarvan de onverschilligheid toegegeven wordt, telkens achter den bijzin geplaatst: Wie ook kome (ond.), ik ben niet te spreken. Wat deze knaap ook worde (naamw. deel v.h. gez.), ver brengen zal hij het nooit. Wat men hem ook voorzette (lijd. voorw.), hij eet altijd met smaak. Wien gij uw geheim ook wilt toevertrouwen (meew. voorw.), houd dezen man er buiten. Waaraan ik ook twijfelen mocht (oorz. voorw.), niet aan zijne eerlijkheid. Welke boeken ik hem ook gegeven heb (bijv. bep.), ze vervelen hem alle. Waar hij ook heenga (bijw. bep. v. plaats), ik zal altijd aan hem denken. Wanneer hij ook kome (id. van tijd), hij zal mij welkom zijn. Waardoor het ongeluk ook veroorzaakt moge zijn (id. v. oorz.), het is niet meer te verhelpen. Hoe hij zich ook beijvere (id. v. hoed.), hij komt niet vooruit. Hoeveel de schilderij ook kosten moge (id. v. hoed.), de baron wil haar hebben.
Opmerkingen. 1. Bijzinnen als de behandelde, waarin een deel als onverschillig toegegeven wordt, verhouden zich tot de overige toegevende zinnen, waar in het vruchtelooze van eene geheele gedachte wordt vermeld, als vragen naar een enkel zinsdeel tot vragen naar eene geheele gedachte. Bv.: Worden alle anderen u ontrouw? en Wie wordt u ontrouw? verhouden zich op dezelfde wijze als de bijzinnen in, Worden alle anderen u ook ontrouw, op mij kunt gij rekenen, en: Wie u ook ontrouw worde, op mij kunt gij rekenen. | |
[pagina 89]
| |
2. Dat de vraagwoorden, waarmede de hier behandelde bijzinnen beginnen het karakter van onbepaalde voornaamwoorden of bijwoorden hebben, blijkt voldoende uit de beteekenis. Men zou al deze zinnen ook als volgt kunnen weergeven: Deze of gene moge komen, Men mag hem voorzetten, wat men wil, Ge moogt onverschillig wien uw geheim toevertrouwen, Laat wij hier en daar en overal heengaan, Hij moge te eeniger tijd komen, enz.Ga naar voetnoot1) Meestal komt in zulke zinnen de aanvoegende wijs voor, daar gewoonlijk eene mogelijkheid wordt erkend. Is het iets zeer onwaarschijnlijks, dan komt ook de voorwaardelijke wijs voor: Waar hij ook kwame, hij zou overal zijn hoofd stooten. Intusschen wordt ook de aantoonende wijs gebruikt, hetzij als plaatsvervanger der aanvoegende wijs, hetzij om met bewustheid uit te drukken, dat het toegegevene bepaaldelijk verwacht wordt: Wie zich ook komt aanmelden, gij moet een bewijs van legimitatie vorderen.
De behandeling der vierde hoofdgroep, de bijw. bijzinnen van hoedanigheid en hoeveelheid, moeten wij uitstellen tot de volgende aflevering. C.H. den Hertog. |
|