Noord en Zuid. Jaargang 15
(1892)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Staring's Jaromir.Het is sedert eenige jaren gewoonte geworden, bij de examens voor de hoofdakte voor de kennis van de moedertaal vooral verklaring te eischen van den arbeid van schrijvers, wier taal een groot verschil vertoont met de thans algemeen gebruikelijke beschaafde spreektaal en eenvoudige schrijftaal. Daarom heeft men bij voorkeur, behalve uit schrijvers (liefst dichters) der 17e eeuw, graag stukken gekozen uit Potgieter en Staring, die den candidaten op het examen ter verklaring worden voorgelegd. In hoeverre die opgaven al of niet aan te bevelen zijn en in hoeverre ze den juisten maatstaf opleveren ter beoordeeling van de taalkennis der candidaten, mogen zij uitmaken, die de examens herhaaldelijk afnamen en den uitslag konden vergelijken met de op andere wijze verkregen aanleiding ter beoordeeling van de kennis der geexamineerden. Aangaande Potgieter's taal en stijl is in dit tijdschrift al dikwijls gesproken, bij Staring's taal en stijl, gelijk we die uit den Jaromir leeren kennen, zullen we thans de aandacht onzer lezers bepalen. Vooraf zij gezegd, dat Staring zoo veel als iemand uit zijn tijd bij de Duitsche dichters uit het laatst der vorige eeuw is ter schole geweest. Hij heeft niet, zooals velen zijner tijdgenooten, vertaald zonder de bron te noemen; maar hij heeft met meer of minder vrijheid nagevolgd, omgewerkt en verhollandscht en daardoor bevat zijn werk zooveel Duitsche zinswendingen en zelfs Duitsche woorden, dat het voor candidaten, die geen vreemde talen verstaan, inderdaad eene hoogst moeielijke taak mag heeten, de taal van Staring naar den geest onzer dagen te beoordeelen of te vertolken. Op welke wijze Staring omwerkte, blijkt uit een zijner kleinere gedichten De Doodendans, dat gevoeglijk naast Goethe's Totentanz kan gelegd worden, als naar dat voorbeeld gemaakt. Goethe's | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedicht bestaat uit zeven coupletten van zes regels ongeveer in dezen vorm: Het hemd moet hij hebben, hij draalt dan ook niet,
hij kan ook niet lang zich bezinnen;
het gothische smeewerk omvat hij met kracht
en klautert van tinne tot tinnen.
Bij Staring zijn het vijf-en-twintig coupletten van vier korte regeltjes. Beide dichters gewagen van de begravenen en verhalen: Middernacht, in 't uur der dooden
staan z' uit hunne graven op;
de dooden dansen, ongemerkt neemt de torenwachter iets, wat aan een der dansers toebehoort en doorleeft een oogenblik van doodsangst, als het geraamte hem vervolgt, totdat de klok slaat en het geestenuur voorbij is. Dit is eene eenvoudige variatie op het honderdmaal behandelde thema der doodendansen en daaruit kan men niet afleiden, dat Staring heeft nagewerkt. Ook het woord Gespens in het 23e couplet bewijst niets voor eene navolging uit het hgd., want al is dit woord in het mnl. onbekend en al geeft Kil. het niet op, het komt toch voor in eene kantteekening bij Dan. 5 in de Statenvertaling en ook bij de Jager Latere Versch. bl. 249 zijn enkele voorbeelden aangehaald. Wel werd dit woord denkelijk onder den invloed van Duitsche lectuur gekozen, maar in Goethe's gedicht komt het woord Gespenst terecht niet voor, 't is geen spook, maar een Gerippe, een geraamte, zooals Staring het ook herhaaldelijk noemt. Ook het karakter van het gedicht is bij beiden verschillend; bij Goethe is 't een dolle, woeste rondedans zooals bij Burns in het onovertroffen gedicht Tam o' ShanterGa naar voetnoot1), bij Staring heeft de dans plaats met al de deftigheid uit het laatst der vorige eeuw; de geraamten staan netjes op rijen tegenover elkaar en maken behoorlijk hun compliment, voor ze heengaan. Bij Goethe komen ze alleen in een hemd gekleed uit hunne graven en werpen dit eene kleedingstuk zelfs af, vóordat de dans begint; bij Staring heeft een der geraamten zelfs nog een kostbaar halssieraad om. En toch is het aantal punten van Overeenkomst zóo groot, dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men aan navolging moet denken; van het onbekende geraamte maakte S. eene bekende ‘IJdeltuit’ Sibyl, van het hemd eene ‘boot’ d.i. halssieraad; waar G. met enkele forsche trekken den dans karakteriseert, is S. met eene korte vermelding tevreden, maar de bijzonderheden zijn nauwkeurig overgenomen. S. zegt: Het beengeklepper rept zich luid,
Elk slaat zich zelv' de maat.
bij G.: Dann klippert's und klappert's mitunter hinein
Als schlüg' man die Hölzlein zum Takte.
Terwijl het verhaal bij beiden gelijk voortgaat, loopt in beide gedichten het geraamte naar de kerkdeur; Maar met dat koopren Kruis,
Ten sleutelplaat op 't hout gehecht,
Was 't voor geen spook hier pluis.
Ik geloof niet, dat er dergelijke kerkdeuren bestaan, maar wel bestaan ze er zóo, als G. ze beschrijft: Er rüttelt die Thurmthür, sie schlägt ihn zurück,
Geziert und gesegnet, dem Thürmer zum Glück;
Sie blinkt von metallenen Kreuzen.
Hoe het geraamte naar boven klimt, vertelt S. niet; juist aan de beschrijving daarvan, waarbij men van zelf aan de toenemende doodsangst van den torenwachter denkt, heeft G. groote zorg besteed: het is een eenig en onovertrefbaar staaltje van objectiviteit, van plastische voorstelling. Het geraamte klimt langs de ankers en ander versierd ijzerwerk ‘von Schnörkel zu Schnörkel’ naar den doodsbenauwden torenwachter: Langbeinigen Spinnen vergleichbar.
Bij S. heet het: Zij klimt, gelijk de spanrups klimt
Met hoogen bogchelrug.
In beide verhalen werpt de man in doodsangst het geroofde naar beneden, bij S. ‘ving een muurbloem dien op’ bij G. werpt de torenwachter het ‘Laken’ (in het hgd. een zeer zonderling woord, voor ‘Hemd’) naar beneden, maar... Da häkelt - jetzt hat er am längsten gelebt -
Den Zipfel ein eiserner Zacken.
Het is nl. zeer verklaarbaar, dat het hemd aan een uitstekende punt van het ijzerwerk blijft haken, eerder dan dat een boot door | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een ‘muurbloem’ wordt opgevangen. En er is inderdaad kans op dat S. aan een echte bloem gedacht heeft, immers het geraamte Zag van omlaag, door 't ruig belet
Den val der Halsboot niet.
De spanrupsen (geometridae) zijn de rupsen van zekere kleine nachtvlinders, die in 2000 soorten voorkomen. Daar zij geen buikpooten hebben, maken zij al klimmende, telkens als ze zich opgeven, inderdaad een ‘hoogen bogchelrug’. In 1789 schreef Staring:
Aan X.
Dat nieuw Gewrocht van onzer Dichtren geest
Dat Neêrland sederd Meimaand leest,
Roemt iedereen, en gij blijft uitgezonderd? -
Weet, Duitschland heeft het zelf al jaren lang bewonderd!
En in het zelfde jaar:
Volucris Phoebeia CorvusGa naar voetnoot1)
Heer Orgon heeft een wondre gaaf,
Om Duitschlands Poëzy tot Hollandsch Rijm te wringen:
Al lukt het Orgon niet, spijt Phoebus' zwaan, te zingen,
Hij steelt dan toch, spijt Phoebus' Raaf.
Daarbij zij ter loops op 't woord spijt gewezen, als éene vertaling van het hgd. trotz, vgl. Lessings Nathan (II, 2) Nathan gibt vielleicht trotz Saladin, dat in die beteekenis in hgd. hoogst zelden voorkomt. Bij ons heeft spijt zelden die beteekenis; in den zin van wedijverend met komt het echter wel in onze taal voor. Zie N. en Z. XIII, 430, 2e noot. In weerwil van die puntdichten, en hoewel van stelen geen sprake kan zijn, is er herhaaldelijk ontleend, geannexeerd, geadopteerd, geïmiteerd, of welk ander woord men ook wil gebruiken. Men vergelijke bijv. Ada en Rijnoud (1785) o.a. met Der Bruder Graurock | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
und die Pilgerin van Bürger, The friar of orders Gray bij Percy (in 1765 uitgegeven), the Hermit van Goldsmith en de Monnik (1796) bij Bilderdijk. Dan zien we, dat Bilderdijk vertaalde, dat Bürger omwerkte en dat Staring het hoofddenkbeeld behield, maar niet meer woorden, vormen of bijzonderheden overnam, als hem gewenscht voorkwam. Wat echter uit die dagen aan Duitsche dichters ontleend werd, is niet anders na te gaan, dan met grooter moeite, dan de zaak waard is. Vele thans vergeten lyrische dichters hebben aan onze landgenooten in die dagen de stof tot hunne ‘oorspronkelijke’ gedichten opgeleverd en in dezen kan men niet zeggen: On ne prête qu'aux richesGa naar voetnoot1)
maar zou men vaak geneigd zijn aan te nemen, dat twee naakten elkaar wèl kunnen bedekken. In 1785, dus dadelijk bij de uitgave, las Staring Bürger, gelijk blijkt uit het onderschrift van Wilhelmine, waarbij hij aanteekent ‘Voor een gedeelte Bürger gevolgd;’ maar bij de ‘Romanze’ Marie, waarvan blijkbaar de stof aan Bürgers Lenore ontleend werd, staat niets aangeteekend. Dat Romanze voor Romance (gelijk de meesten schreven), die substantieven met hoofdletters, dat alles is eenvoudig eene soort van aanstellerij van iemand, die zich beroemd wil spellen; vandaar ook dat voorstel om brav voor braaf te schrijven, omdat men ook brave schrijft. Beide voorstellen berusten echter op een volstrekt Duitsch denkbeeld en meer dan eenig gedicht, ademt Jaromir een Duitschen geest. Ik ben innig overtuigd, dat het oorspronkelijk Duitsch is; maar... het is verbazend moeielijk, den oorsprong aan te wijzen, dewijl hoogst waarschijnlijk een proza-verhaal de stof leverde en de groote talrijkheid der proza-verhalen uit dien tijd het moeielijk maakt, aan te wijzen, naar welk verhaal een of ander gedicht bewerkt werd. Het gedicht van regel tot regel volgende, komen we tot de volgende aanstippingen. Jaromir is een naam, die zeer veel in Bohemen voorkomt, hoewel ook nu en dan in Gallicië en Rusland. Het is moeielijk na te gaan, waarom een Nederlander dezen naam geeft aan den held van een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verhaal, dat voor een zeer groot deel te Lochem en te Zutphen speelt. Befaamd noemt de dichter den oud -theol. stud., wij zouden zeggen: algemeen bekend. Karel's school verklaart de dichter zelf. Hoewel dit niet tot recht begrip van 't gedicht noodig is, teekenen wij hierbij aan, dat aan deze universiteit in 1886 college werd gegeven in het Duitsch door 146 personen aan 1483 studenten en in het Boheemsch door 112 personen aan 2191 studenten. Die twee paar eeuwen zijn ruim berekend. Het jaar der stichting is 1348 en ‘twee paar eeuwen’ daarbij zou 1748 geven; Staring werd eerst in 1767 geboren. Deze vorm is in dien tijd zeer gebruikelijk. Vgl. Bilderdijk De Danaïden (1823) (Rotsgalmen I. 205. - Haarl. Uitg. I. 323). Onder de aard....
......,.,....
staan bij menigte geplaagden
vijftig maagden,
(maar met twee percent rabat.)
Zich roemen van.... is zeker geen Nederlandsch. Het hgd. heeft rühmen in dien zien den genitief even als het fr. wij zeggen: ‘Hij kon zich beroemen op....’ Zijn beurs lag ziek voor zijn beurs was leeg of plat is stellig zeer gezocht. De wissel veertien daag ontbrekend enz.; de bedoeling is: Dewijl de wissel (van huis) sedert veertien dagen was uitgebleven, gaf Ephraïm geen crediet meer (nl. voor het vorige was afbetaald). Verdwenen is niet juist. Niemand zegt ooit ‘Het crediet is verdwenen!’ wel ‘Hij heeft geen crediet meer!’ of platter ‘Zijn crediet is naar de maan!’ Schagcher-Ephraïm, de woekeraar, die hem geld leende. Schacheren is ‘met langdurige onderhandelingen oneerlijk handel drijven’. Ten onrechte noemt Van Dale het ‘kleinhandel drijven’; ook noemt hij een schacherjood woekeraar, wat de schacheraar kàn zijn, maar niet altijd is. Staring neemt deze samenstelling in den zin van ‘Ephraïm, die schachert’, zooals bedelmonnik = monnik, die bedelt en floddermuts = muts, die floddert. Boheemsch-Athenen; wij zeggen gewoonlijk Athene, de hier gevolgde spelling is meerv. naar het Grieksch Athēnoe ('Αϑῆναι); ook | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fr. en eng. hebben het meervoudsteeken (Athènes, Athens)Ga naar voetnoot1). De voornaamste universiteit in een land heeft gewoonlijk een dergelijken titel. Zoo heet Berlijn voor de studenten Spree-Athen en Leiden het Leidsch Atheen. Plautus is na Terentius de meest gezochte schrijver voor jolige studenten. ‘Zijn taal,’ zoo getuigt dr. Schlimmer, ‘is levendig, pikant door geestige antwoorden en woordspelingen, terwijl tal van koddige toestanden en grappige tooneelen telkens de lachspieren in beweging brengen.’ Breeroo's Moortje en Hooft's Warenar werden naar Plautus bewerkt.Ga naar voetnoot2) 't Studenten-zangboek, het hgd. Commersbuch stellig hier te lande | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook nu nog en stellig ‘voor twee paar eeuwen’ minder onafscheidelijk van den student dan in de laatste eeuw in Duitschland. Omslagtig staat hier voor omvangrijk of groot; alleen handelingen kunnen omslachtig zijn; Van Dale beweert ten onrechte, dat het woord ook op personen betrekking kan hebben. In den zin: Hij is in alles even omslachtig’ heeft men er echter bij te denken: te werk gaande. 't Herbergzaam juchtleer, is de ‘reiszak’, maar eigentlijk de ransel of 't valies; reiszakken maakt men niet van leer; herbergzaam heet het, omdat er allerlei voorwerpen in geborgen kunnen worden; anders beteekent dit woord gastvrij of bewoonbaar. Bol van enkel wind, moet zoo sterk mogelijk uitdrukken, dat ook de laatste spijs verteerd was; maag en ingewanden bevatten niets, dan ijle lucht. Tot flauwens toe = tot flauw wordens toe. In gewoon proza zou 't heeten: zijn maag was zoo leeg, dat hij op het punt was, flauw te vallen. Enkele dergelijke uitdrukkingen als tot stervens toe bedroefd, tot gek wordens toe verliefd, zijn in gebruik, maar komen zelden voor. 't Avondkoeltje... ging zich vermeien is eene persoonsverbeelding, wel wat sterk voor: tegen den avond werd het koeler, of: de avondwind stak op en derg. Daarin is eene gezochtheid aan dien tijd eigen. Niet minder overdreven is de beeldspraak: Zijn blik jaagt zoekend den kring rondom hem af, voor: hij kijkt onderzoekend rond. Voor de leuze d.i. niet in ernst, schijnbaar. De heg was blijkbaar zeer laag en het ingesloten ‘perk’ konden de vilders dus gemakkelijk overzien. Het spraakgebruik kent geen perk met een heg omsingeld, het perk is omgeven, omringd of ingesloten; alleen personen kunnen omsingelen. Zijn handwerk drijft, vgl. hgd. ein Handwerk treiben; bij ons oefent men een handwerk uit; het is een der vele uitdrukkingen, die onweerstaanbaar aan een Duitsch origineel doen gelooven. De volgende regels zijn zeer gezocht en eene karikatuur van de spreektaal: de pest heeft haar zetel in de stallen gevest(igd) voor: de pest heerscht, woedt, is uitgebroken; hij is hier als anatoom (ontleedkundige) te vinden, voor: hij (de vilder) heeft druk werk, en daar het afval weggeworpen en door de roofvogels gegeten wordt, getuigt de dichter weer even overdreven, dat de vilder ‘de kraaien aan zijn mildheid pleegt te verbinden.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Iets wat het radertuig van zijnen geest bewoog; als 't raderwerk beweegt, begint de machine te werken; Jaromir krijgt een inval, begint te denken, vormt een plan. De hebzucht niet zou' tergen = onze hebzucht niet zou opwekken.Ga naar voetnoot1) Hij spoedt ze bij zijn Plautus weg te bergen is weder een bewijs van Duitschen invloed. Het zou hgd. juist gezegd zijn; vgl.: Jetzt eilt er, abzuräumen
Glockenguss zu Breslau.
ned. hij haast zich, om ze enz. hij bergt ze haastig bij enz. Heer waard is weer hgd. Wij zeggen ‘Mijnheer de waard’ of anders ‘Mijnheer’, ‘Vriendschap’ en derg. Van 't beste vat tapt men allicht in een wijnland, Duitschland, bijv. den wijn; hier is hij op flesschen. Het loon..... Dienstbewijs. Voor de uitdrukking ‘Van die’ Vgl. N. en Z. XIV bl. 465a en 472b. De zin is: Een knecht bukte om zijn laarzen uit te trekken, maar vóor deze hem dien dienst kon bewijzen, had de stumper zijn loon al nl. ‘een treê van klinkt!’ zegge ‘een schop of trap (hgd. Tritt); zoo iets heet nooit eene trede of treê. Nog hoort men zeggen: een slag van klinktum. De ongure (zie Van Dale) gast trapte hem op de lenden en sprong zoo te bed. De laarzen doorscheerden ‘de lucht’; beter vlogen door de lucht; scheeren is nog gebruikelijk in een zin als: De zwaluw scheert langs 't watervlak,
maar anders zeer weinig. Tot men aâmloos komt geloopen; aâmloos kwam vroeger inderdaad als wat heel stoute dichterlijke vrijheid voor; thans niet meer. In het hgd. staat achter komen het werkw. van beweging in 't verl. deelw.; in het ned. gewoonlijk in de onbep. wijs dus: komt (aan)loopen. In het mnd. is het deelwoord gebruikelijk, en in Gelderland en Overijsel is dialectisch het part. nog in gebruik. Ezelsooren.... open gewoonlijk spreekt men van oogen, die open gaan, als het tijd is van wakker worden. De ‘gast’ spreekt hier echter denkelijk over de ooren, omdat hij te vergeefs geroepen heeft. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bulderbas, voor bulderende bas of bast d.i. bulderend mensch. Sint-Nepomuk. Johan van Nepomuk martelaar, geb. in 1350 te Pomuk en in 1729 door Benedictus XIII heilig verklaard, is de beschermheilige van Bohemen; 't is bijna verklaarbaar, dat Jaromir hem aanroept, maar ‘voor twee paar eeuwen’ als wanneer de geschiedenis heet voor te vallen, was er nog geen Sint-Nepomuk. Een kruis te slaan; de waard is zoo'n held, maar hij slaat toch, voor hij binnentreedt een kruis, om den duivel te bezweren. Een Invalied, naar 't land in rust verzet, zuiver hgd. in den Ruhestand versetzt; wij zouden zeggen gepensioneerd of op pensioen gezet en stellig niet naar 't land. De bedoeling is nl. dat hij op 't land d.i. buiten, niet in eene groote stad, woont. Zijn kuif rees... omhoog. 't Oude praatje, dat in den zin ‘de haren rijzen mij te berge’ het hoofdhaar bedoeld is. Bij hevige aandoeningen voelen we een rilling door onze leden gaan, bijzonder langs de ruggestreng; de haren op den rug staan dan allicht overeind, gelijk wij dat bij katten, ezels en stekelvarkens duidelijk kunnen zien; ook bij paarden ziet men de manen opstaan. 't Scheelde de Waard alleen, zoo liep het huis leeg. Korter: allen liepen 't huis uit, alleen de waard bleef; de vert. in 't hgd. komt meer met de versregels overeen: es fehlte nur der Wirt, so enz. Voor 't ontbijt bezorgd, d.i. bezorgd was, in het hgd. wordt dit hulpw. in dergelijke uitdrukkingen wel weggelaten, bij ons nooit. Zich daar beneden (hgd. unten) voor den nood wat gunst te sparen (!). De bedoeling is, dat de waard, die Jaromir voor den Duivel (Heintje Pik) houdt, het voorzichtig vindt, ‘daar beneden’ d.i. in de benedenwereld, bij voorkomende gelegenheid hulp of gunst te kunnen krijgen, daarom houdt hij den Duivel te vriend! Dat ‘gunst sparen’ heeft ook wel geen Nederlander ooit geschreven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Prefatie voorbericht, voorrede, waarin de schrijver zou moeten verontschuldigen en verdedigen. In Sint Franciscus dos, d.i. hij behoorde tot de orde der Franciscanen. Parmantig. Van Dale (1884) beweert, dat dit woord van sp. paramento komt ‘dat tooi, dos beteekent’. Vercoullie verwijst naar dat woord en verder naar het fr. parer; het zal ook eerder | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit het fr. parament verbasterd zijn. Het fr. se parer is zich ‘tooien’ en daar de kleeren den man maken, brengt het mooie kleed de trotschere houding mee. Missiewerk, d.i. zendingswerk, zending der geestelijken onder de heidenen ter uitbreiding van het evangelie. De dubble stoel, d.i. de troon van den vorst, die een dubble kroon droeg. Sedert 1339 was Reinoud II hertog van Gelder en graaf van Zutphen. Kwispelwapen, men ziet wel, dat de dichter niet R.C. was. De bedoeling is de wijkwast, die inderdaad een geweldig wapen geacht werd tegen den Duivel. De Biechtstoel, die zijn heersch (zucht) gelijk (d.i. zoowel als) zijn hebzucht paait. Paaien beteekent, iemand bedaard of zoet houden of tevreden stellen, door hem zijn zin te geven, of door hem geschenken aan te bieden, (de verklaring bij v. D. is minstens zeer onvolledig). De zin is: zijn heerschzucht zoowel als zijn hebzucht werden bevredigd, hij werd gevreesd en ontzien niet alleen, maar men gaf hem ook rijke geschenken. Onbeproefden zijn menschen, die nooit aldus beproefd werden, d.i. nooit op een dergelijke proef werden gesteld. Dus ligt deze aperij.... niet te min. In dezen zin is verandering van onderwerp, waardoor de lezing moeielijker wordt. De zin is: Hij dacht er nooit aan, dat de Duivel hem heel kwalijk genomen had, dat hij hem (zijne Helsche Majesteit) had nageaapt; maar de Duivel was er toch wel door gepikeerd, d.i. onaangenaam aangedaan. Exorciseeren = den duivel bannen.Ga naar voetnoot1) De kans.... bij haar vlecht te pakken, alleen verstaanbaar als het in het hgd. vertaald wordt: beim Schopfe fassen d.i. bij de staartpruik, van Frederik den Groote af tot op onze laatste stadhouders toe bekend. Wij zouden zeggen: ‘de kans waarnemen’, hoogstens: bij de kuif (de haren) pakken. Een kool bakken heet gewoonlijk eenkool stoven. Weldra voor Apis aangebeden. De dichter vermeldt Jaromir's heerlijke intrede in Lochem, waarop zoo spoedig een treurig geval zal volgen en vergelijkt hem bij een os, ‘die aan 't slagthuis staat’ en zich verbeeldt, dat hij weldra evenals de heilige stier Apis (bij de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Egyptenaren) vereerd en verzorgd zal worden en toch dadelijk daarop geslacht wordt. Eer ik 't geweld zal lij'en. De klokken moesten eerst gedoopt worden (gewijd, d.i. met wijwater besprenkeld), dan konden zij den wind keeren, den bliksem afwenden en den duivel verdrijven. Dat alles verwachtte men van de klokken, gelijk menig opschrift op klokken leert, zoo o.a. dat, hetwelk Schiller boven zijn Lied von der Glocke plaatst: Vivos voco, mortuos plango, fulgura frango
d.i. ik roep de levenden, beklaag de dooden, breek den bliksem. De pastoor wilde nu niet dulden (lij'en), dat het gelui (geweld) voor het doopen plaats had. De pastoor ging van honk en 't jonge volk zijn gang. Op deze constructie werd nog onlangs in dit tijdschrift gewezen (vgl. N. en Z. XIV, bl. 324). Een deftig voorbeeld vinden we in Adriaan de Merival: ‘Ds. Plate nam zijn steek en afscheid van de dames.’ Van penitentie vrijen, d.i. bevrijden (vrij laten) van boete, n.l. die zij verdiend hadden met ongewijde klokken op te hangen. De galblaas van den Sant... uit. Gewoonlijk zegt men: ‘zijn gal uitbraken.’ Eene afkeurenswaardige poging om grappig te zijn, verleidt den heer van den Wildenborch hier even als elders tot gezochte en al te wijdloopige omschrijvingen. Op dit gekakel is hgd.; in 't ned. heet het: bij dit gekakel. Erf van Petrus. Jaromir stapte als een Paus. Was hij Paus, dan bezat hij het ‘erf van Petrus’ en kon de gekroonde hoofden vaderlijk begroeten met den eenvoudigen naam ‘zoon der kerk.’ Sint Michiel moet zijn Michael, want zóo heet de aartsengel (vgl. Daniel X. 13; Zendb. v. Judas vs. 9; Openb. XII. 7) de aartsengel. De ‘tienduizend engelen’ zijn een bedenksel van den dichter. Het getal is nergens genoemd. St. Michaël is o.a. de medebeschermheilige van Oudewater en de beschermheilige van de Groote Kerk te Harlingen en staat als draakbevechter in 't wapen van de stad en van de kerk.Ga naar voetnoot1) Heintje.... regt. Heintje Pik (pikzwart?) d.i. de Duivel, wil geen kerkeneigendom tot zich nemen, dan wanneer hij bewijzen kan, er recht op te hebben. Daarom neemt hij de klokken, die tot den H. dienst gebruikt zijn, zonder daartoe gewijd te wezen en dus... aan den booze vervallen zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een dergelijk verhaal gaat van de Duivelsbrug over de Mark onder het Ginneken. Jonker Walther van den Ulvenhout had de 16-jarige Maria van Gavre geschaakt en meldt zich bij een priester aan, om zich in den echt te verbinden, De priester weigert en de Jonker, die de plechtigheid voltrokken wil zien, trekt zelf aan het klokketouw. De priester ontstelt, als de Jonker de ‘ongedoopte’ klok doet luiden, en.... daar vliegt de klok door de lucht en smakt neer in den stroom; de toren stort in; de priester blijft gespaard, doch de twee jonge lieden liggen dood en verpletterd.Ga naar voetnoot1) Een kuijer ver, d.i. een heele wandeling verder, een flink eind verder. Bij den Zwiepschenberg heet de plaats ‘De Duivelskolken,’ Of hier een stoute vrijgeest enz. De constructie is niet gewoon ned., de zin is: al mag nu een stoute (brutale) vrijgeest (vrijdenker, ongeloovige, Godloochenaar, atheïst en derg.) lachen, om hetgeen hier aangaande de macht des duivels verteld wordt, 't is wel degelijk waar, en 't bewijs is, dat ieder, die goed hooren kan, ze nog kan hooren brommen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.Hij is mij onbekeken goed. Hij is mij welkom, ik kan hem gebruiken, onverschillig, hoe hij is. Wanneer mijn rijmkoorts.... af te leiden d.i. als hij (Jaromir) maar geschikt is om mij, als ik lust heb om te rijmen, gelegenheid te geven, daaraan te voldoen. Verhuld hgd. verhüllt. Van het w.w. verhullen geeft Oudemans éen voorbeeld: .......... wat hand is dat geweest
Die 't aengezicht der Maen toit met geleende stralen,
En maendelijck verhult?
De Decker.
Bij Bilderdijk komt het woord dikwijls voor, o.a. in Wit en Rood I, 69 vs. 10 in denzelfden zin als hier: Van de ondoorzichtbre nacht, Die 't Zielenrijk verhult.
Het kost hem slechts.... paradijs. Voor schrupel, lees: scrupel (ruim 1.3 gram). Een medicinaal pond was 12 ons, een ons 8 drachma, een drachma 3 scrupel en een scrupel 20 grein. Een bewijsje wordt = een kleinigheid genomen en nu heet 't een scrupelbewijs, dus scrupel van een bewijs. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verspreekt, hgd. verspricht ned. belooft. Tot zijn Getij enz., tot de aanst. Herfstmaand hem van zijn gelofte zal ontslaan. In petto, (ital.) in het hart, d.i. in 't geheim, in gedachten. De uitdrukking is oorspronkelijk in Rome gebruikelijk, waar de Paus gezegd wordt de namen der te benoemen kardinalen in petto te hebben. De dichter heeft het hier dus in de echte beteekenis gebruikt, Jaromir gaf zijn woord in zijne gedachten (voor zich) aan zijn Patroon. ‘Ik heb nog wat voor je in petto!’ wordt vaak ten onrechte gezegd in de beteekenis van: ‘Er ligt nog wat voor je in 't zout, in de pekel, in voorraad!’ Convalescent, fr. herstellende (uit eene ziekte). Het paard moest met den nog zwakken ruiter voorzichtig loopen. Te Bremen de Grafcel. Onder den dom te Bremen is de zoogenaamde ‘Bleikeller’ (letterlijk: loodkelder) waarin de lijken tot mummiën uitdrogen even als in den grafkelder te Wieuwerd bij Sneek en in dien te Quedlinburg in den Harz. Aan boei. De merkwaardige oude boeken en handschriften der bibliotheek in de Groote of Walburgskerk te Zutphen zijn met ijzeren kettinkjes aan de lessenaaars bevestigd. Proteus wederga. Proteus was een oude zeegod, die alleen gedwongen zijne voorspellingen gaf en door allerlei gedaanteverwisselingen aan hen, die hem ondervroegen, zocht te ontsnappen. Men moest hem binden om antwoord van hem te krijgen. Deze boeken waren reeds gebonden; 't beeld gaat dus niet op en is bovendien ver gezocht. De koster.... gâa te slaan. De koster laat hem volkomen vrij in- en uitloopen, slechts over dag is hij hem (be)hulpzaam. Een schoor van 't welf, een der pilaren waarop het (ge)welf rustte. Schoren of schragen beteekent ondersteunen, dragen. Vesperbrood hgd. Vesperbrot, in ned. niet gebruikelijk; lat. vesper beteekent avond en 't hgd. heeft ook Abendbrot. Wij zouden zeggen avondmaal of avondeten. 't Vereischte geen ontleden, 't behoefde niet ontleed te worden d.i. niet gesneden. Vader Augustijns Confessien. Aurelius Augustinus geb. 13 Nov. 354 te Tagaste in Afrika was bisschop en kerkleeraar; van zijne talrijke werken zijn de beroemdste de Confessiones in 13 deelen, De civitate Dei in 22 deelen. Het eerste, de Belijdenissen, is nog heden een veel gelezen godsdienstig huisboek. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gelijk een schorpioen, d.i. of het een schorpioen was, dien hij aanraakte. Niet onwaarschijnlijk moet bij dit beeld gedacht worden aan Luc. XI. 12. Hadt gij 't gekund, een weinig voorkomend voorbeeld van 't verl. deelw. van kunnen, dat in de spreektaal wel meer voorkomt. Smuilend. Het w.w. smuilen is thans niet meer in gebruik, v. Dale, Weiland en Bomhoff laten het onvermeld Kiliaen geeft het op met de beteekenis glimlachen, eng. smile. Het zal hier toch zeker grijnslachen moeten beteekenen. Te meerder kittelt zich die onverlaat, hoe langer hoe meer verheugt zich de Booze. Korts - kortelings, onlangs. De haren piekregt d.i. rechtopstaand, te berge; - teeken van boosheid, althans van een hevige gemoedsbeweging. Springt te been, overeind; dat te been moest even als piekregt worden uitgevonden, om het komisch effect te verhoogen. Zoo bijv. is te paard een gebruikelijke uitdrukking, maar te ezel of te bok zou een dwaas effect maken. 't Kwaad latijn.... verwinnen. Hij bedenkt zich op een tooverspreuk, waarmede hij den Duivel kon verdrijven. Daar het Latijn de taal der kerk was, was dit de aangewezen taal om booze geesten te verjagen. Argwaant, hgd. argwöhnen, in het ned. is 't werkwoord zeer weinig gebruikelijk. de Ban nl. de verwensching in ‘kwaad latijn’ uitgesproken. Men spreekt nog van den ‘duivelbanner.’ Genaast van 't werkw. naasten d.i. zich toeëigenen. Spoor van hondestappen, de duivel had nl. de gedaante van een hond aangenomen en de afdruk zijner pooten bleef op den grond of de vloer, die daarvan nog later zou getuigen of zoo als de dichter zegt: ‘aan 't nageslacht zal klappen’ (zal verhalen). Te spaad - te laat hgd. zu spät; als bijv. nw. komt spade soms voor, als bijw. in ‘vroeg en spade’ maar te spaad is ongebruikelijk. Hangende hooren is wel wat overdreven; van een hond zegt men, dat hij de ooren laat hangen (en den staart tusschen de beenen heeft) als hij bang is; fig. zegt de dichter dit van Jaromir. Wit, zijn eenigst doel, 't eenige, waaraan hij denkt, wat hij zoekt te bereiken. Het prangen des zelfverwijts, gewoonlijk spreekt men van knagend zelfverwijt; 't prangen (drukken, knellen, benauwen,) heeft hier een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
subjectieven genitief bij zich nl. het prangen, dat het zelfverwijt doet, vgl. het prangen van 't geweten nl. dat het geweten gevoelt. Litanij (gr. litaneia, d.i. smeekgebed) een gebed in de R.C. kerk bij boet- en bededagen gebruikelijk. Het begint met de woorden Kyrie eleison, d.i. Heer erbarm u. De omwerking van Luther werd bij zijne kerk ook als gebed voor dagen van boete gebruikt. Sint Michiels, lees St. Michaels; hij bad overal, waar hij maar gelegenheid vond, tot zijn beschermheilige. In zak en asch berouwen is geen ned.; het hgd. heeft wèl een woord bereuen (= berouw gevoelen over) met volledige vervoeging. In zak en aschGa naar voetnoot1) is eene uitdrukking uit den bijbel = in droefenis en rouw verkeeren, over zonden of rampen. De Israëlieten kleedden zich dan in een zwart haren kleed zonder mouwen, alleen met armsgaten, dat dus veel op een zak geleek en strooiden daarbij asch of stof op hunne hoofden of zetten zich te midden van asch en stof neer. Scheut = schot, vgl. buiten schot blijven; een haas niet onder ('t) schot kunnen krijgen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV.Over d' Appennijn..... halen. Jaromir vindt geen troost bij al zijn bidden en komt nu tot het besluit, naar de heilige plek te gaan, waar de aartsengel Michael tot de menschen gesproken had. Victorie pauken heet gewoonlijk ‘victorie kraaien.’ Pauken is hgd. Naar 't Wetboek der Poëten, de eisch, dien men, althans in Staring's tijd algemeen en zelfs thans nog bij velen aan een verhaal stelde, was vooral, dat de deugd beloond en de ondeugd gestraft werd en... dat de duivel er niet goed afkwam. Misbillijken komt ned. zeker hoogst zelden voor, hgd. missbilligen is zeer gebruikelijk. Garganus bergkruin, nl. Gargano of Sant' Angelo, een gebergte in Zuid-Italië, dat in de Adriatische zee een schiereiland of voorgebergte vormt. Het hoogste punt is de Monte Calvo. Michiel, d' Archangel lees: Michael, de Aartsengel. Hij streed met den duivel om het lijk van Mozes en in de Openb. van Johannes is hij het, die den draak overwint. De Koran noemt er vier: Gabriel, die Gods raadsbesluiten opteekent; Michaël, die voor het geloof strijdt; Azraël, de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
engel des doods en Azrafil, die de bazuin der opstanding doet klinken. Sjeur Tenterkwaad - Sinjeur de Duivel; Tenterkwaad! (de verleider, van tenteeren, lees temteeren - in verzoeking brengen). Der kersnacht, thans is nacht mannelijk, anders dan vracht, kracht, wacht, vacht, macht enz., in het hgd. zijn al die woorden ook vrouwelijk en nacht ook. Spaandak, rieten dak. Mater, de Moeder-Overste of de Priores van 't klooster. Keuveltimp, punt van den keuvel, d.i. van de muts. Over de keuvel droeg men de kap, donkerder en zwaarder van stof. Wie alles kreeg, wat zij noodig had en nog meer, werd gezegd kap en keuvel meegekregen te hebben, evenals hij, die zijn heele huisraad kreeg, bed en bulster mee naar huis had genomen. Verhief - verhoogde; deed de blankheid van haar huid te beter uitkomen. Verwekten spijt, d.i. jaloerschheid; men benijdde haar, gevoelde spijt, niet zoo mooi te zijn en werd spijtig. Schoepronk; de n van schoen, evenals de n van teen oorspronkelijk een meervoudsuitgang, is later een deel van den enkelvoudsvorm geworden, hgd. Schuh, eng. shoe; vgl. schoeien, schoeisel. Ontberen, hgd. gebruikelijk, bij ons missen. Ontkatuild is een woord van Starings eigen vinding; eenmaal zal men in het Wdb. kunnen nazien, of het ook elders voorkomt. De bedoeling is, uit te drukken, dat de kapelaan in den nacht in een verliefde bui helder ziende als een katuil, naar beneden viel en nu niets meer te zien had. Engelgroet, hgd. Engelgruss, wij zeggen gewoonlijk: Wees gegroet of Ave Maria. Als de Engel tot Maria komt, om haar de aanstaande geboorte van den Heiland te melden, spreekt hij haar aan met de woorden Ave (Maria), gratia plena. Als Luther in zijn beroemd werk Vom Dolmetschen (over het vertalen) op enkele moeielijkheden wijst, noemt hij ook deze uitdrukking en zegt, dat men dat vertaald heeft met ‘Wees gegroet, Maria vol genade!’; daar vervolgt hij: ‘Waar spreekt de Duitscher zóo. Hij denkt aan een vat vol bier of een zak vol geld. Daarom heb ik het vertaald: “Maria, gij volschooneGa naar voetnoot1)!” En als ik het beste Duitsch had moeten nemen, dan zou ik vertaald heb- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ben: lieve Maria! Want dàt wil de engel zeggen en zoo zou hij gesproken hebben, als hij op zijn Duitsch had willen groeten. Wie Duitsch kent, weet wel, wat een hartelijk, heerlijk woord dat is: gij lieve Maria, de lieve God, de lieve keizer, die lieve man!’ El. ders, waar hij de woorden bespreekt: ex abundantia cordis os loquitur, maakt Luther zich in vollen ernst boos en drijft den spot met de vertaling uit den overvloed des harten spreekt de mond en vervolgt: ‘Zeg, is dat Duitsch? Welk Duitscher verstaat dat? Wat is “overvloed des harten” voor Duitsch? Dat zou geen enkele Duitscher zeggen, of hij moest willen zeggen, dat hij een al te groot hart had, of te veel harten had, ofschoon dat ook al niet juist is; want “overvloed des harten” is geen Duitsch, zoo min als het Duitsch is “overvloed des huizes”, “overvloed van de kachel”, “overvloed van de bank”. Maar zóo spreekt de moeder in huis en de gewone man: “Waar het hart vol van is, daar loopt de mond van van over!” Dat is goed in het Duitsch gesproken.’ Maar al te vaak maken wij ons schuldig aan de fouten, die Luther bestreed. Zijn boekje ‘Vom Dolmetschen’ bevat voor ons allen hoogst nuttige lessen. Langs den Berg naar Diamanten is eene zinspeling op eene eigenaardigheid van Lochem, waar eene soort kwarts gevonden wordt, waarvan de dames zich ‘edelsteenen’ laten slijpen, die onder den naam ‘Lochemsche diamanten’ bekend zijn. Heemlen, ten hemel opvoeren. Zijn kwaal.... verjagen. Voor ernstige ziekten waren in vroeger tijd twee gezaghebbende raadgevers: de pastoor en de geneesheer, de eerste schreef eene bedevaart voor naar de reliquien van een of ander heilige, de laatste kende gewoonlijk maar twee geneeswijzen: aderlaten en purgeeren. Op 't laatste zinspeelt Staring als hij van een klysma spreekt. Klysma is gr. en beteekent eigentlijk darmbad; het werktuig clysteer ofte wel lavementspuit wordt vaak, evenals hier, verward met de uitwerking. Mee blaarde d.i. mee blèrde, blaten, balken, schreeuwen. Hukkende, ook hurkende, op zijn hurken zittende; volgens Van Dale zegt men in sommige streken ‘op de hukken zitten.’ Die in hem siddert.... de Duivel is in den kapelaan gevaren en Jaromir zal nu den Duivel bezweren. Magtig Formulier, krachtig, met de noodige macht om ‘den Booswicht’, den duivel te verdrijven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geweken, d.i. uitgedreven, even als indertijd de duivelen uit de Gadarenen. Naar 't hoog, naar boven; hij zocht zich ergens in de lucht eene schuilplaats. Den pas bewaart, den toegang bewaakt; vgl. deurwaarder in de oorspronkelijke beteekenis. Knoet of bullepees, bekende geeselwerktuigen, de knoet, een korte stok met een lange sterke zweep; bullepees het eenmaal druk gebruikte folterwerktuig voor de schooljeugd, thans nog in gebruik bij 't kloppen van vloerkleeden. Slaat.... aan 't huilen, begint te huilen. Zijn molgat in, m.a.w. in zijn mollegat, d.i. in een gat in de mul of aarde gekropen (zijnde) Antipoden, tegenvoeters. Pandemonium, letterlijk verblijfplaats voor alle duivels, dus rijk des duivels, de hel. Tegenstelling (etymologisch) van panthéon. Naar 't onderaardsch te diepen, dieper in den grond te kruipen, om de striemen te ontloopen.
Tot zoover de voor enkelen noodzakelijke aanteekeningen, die doen zien, dat er voor het recht verstand van Staring soms heel wat voorbereiding noodig is. Afzonderlijk bij Starings taal stilstaande, zien we eerst, dat zonder bepaalde reden enkele woorden klein kapitaal gedrukt zijn. Denkelijk was het de bedoeling des dichters, op die woorden den klemtoon te laten vallen of wel, ze bijzonder te doen opmerken. Verder vinden we een bedenkelijk groot aantal hoofdletters bij de substantieven gebruikt. Gedeeltelijk moge dit aan het voorbeeld van het hgd. worden toegeschreven; in menig opzicht volgde Staring de gewoonte van zijn tijd, om elk subst., dat eenigszins een groote rol speelde, met een hoofdletter aan te duiden. Over de vele letterlijke navolgingen van het hgd. is reeds in de aanteekeningen gesproken; we kunnen er bijvoegen, dat Staring in den geest van zijn tijd handelde, door overal zinspelingen op stukjes en brokjes kennis of wetenschap te pas te brengen. Het kasteel ‘Wildenborch’ in zijn oudsten vorm dagteekent minstens uit de 13e eeuw en de eigenaars zijn steeds als heeren van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lochem vereerd; sedert 1782 is dit kasteel, van welks oudsten vorm behalve de oude poort van buiten en de dikke muren en zware gewelven van binnen, niets meer over is, in het bezit van het geslacht Staring, van 1791-1840 werd het door den dichter Mr. A.C.W. Staring van den Wildenborch bewoond en hij, de weldoener van Lochem, die er vereerd werd, is natuurlijk in 't bewustzijn van zijn positie minder streng geweest in de beoordeeling van de soort van geestigheid, die hij in zijne verzen legde. Uit die gezochte geestigheid en dat streven naar vreemde woorden en woordvormen, spreekt eene zeer verklaarbare en verschoonbare behaagzucht; deze speelt echter soms den lezers parten. Wie thans den Jaromir leest, zal dien zeker geheel anders beoordeelen, dan men deed, in den tijd, toen het gedicht geschreven werd. De hedendaagsche literatuur ontstaat snel en is snel vergeten, ze vertoont veelal het karakter van eene koopwaar, gefabriceerd naar den smaak der koopers en van die soort, waarnaar de meeste navraag is. Dit is het geval zoowel hier te lande als bij Franschen, Engelschen en Duitschers. Maar.... in den tijd der kolossaal dikbuikige flesschen onvervalschten Bordeaux en Bourgogne, den tijd der lange pijpen, der gemoedelijke samenkomsten, den tijd van den gullen lach, toen deed een grappig verhaal opgeld en vertellen.... Zie dat is juist de groote kunst van Staring. De Nederlandsche letteren van 1750-1840 vertoonen geheel en al het karakter van werken, waarvan de auteur zich geheel bij den lezer aansluit, met wien hij persoonlijk schijnt om te gaan, dien hij plaagt en voor den gek houdt, soms boos maakt en eindelijk goedhartig op den schouder schijnt te kloppen, om hem met een goed vertelde grap weer in zijn humeur te brengen. Zelfs bij Tollens en Van Lennep vindt men nog aanhoudend bewijzen van de innige verwantschap, waarin de schrijver zich achtte tot zijne lezers te staan. Dat verklaart, waarom de dichters niet alleen verzen maakten op allerlei bij hen zelven voorkomende huiselijke aangelegenheden, maar die verzen zelfs lieten drukken. Tollens bezingt ons den eersten tand van zijn zoontje en den eersten glimlach van zijn dochtertje, Bilderdijk bezingt de ‘teleurgestelde’ zwangerschap van zijn vrouw, Da Costa laat een vers drukken, dat hij aan eene dame zond, die hem een mand wijn cadeau gestuurd had en Van Len- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nep heeft er niet minder dan Tollens slag van, aangaande zich zelven mededeelingen te geven, die naar men gereedelijk zou mogen aannemen, niets te maken hebben met de dicht- of prozawerken, die men zal gaan genieten. Bij de betere schrijvers uit Staring's tijd is beoefening der letteren geen broodwinning, vraagt men niet naar honorarium, en zeer vaak zien we, dat een dichter zijne werken voor zijne eigene rekening laat drukken en dat alleen voor zijne vrienden. Hacke van Mijnden gaf zoo de prachteditie van Dante aan alle Dante-lezers ten geschenke, er werden van de drie foliodeelen 300 exemplaren gedrukt en de geheele uitgaaf kostte f 18000. Nu mag dit eene uitzondering heeten, maar Bogaers liet al zijne gedichten keurig uitvoeren en bracht ze niet in den handel en Van Lennep heeft van zijn eersten uitgever P. Meyer Warnars nooit honorarium voor zijne romans genoten. Dat verklaart, waarom de schrijvers zoo rustig en ongestoord, bedaard voortwerkten en zich dien schat van belezenheid konden vergaderen, waarvan hunne werken aanhoudend bewijs geven. Wat ons thans voorkomt als opzettelijk te pas gebrachte geleerdheid is niets anders dan eene onwillekeurige herinnering aan vroegere lectuur, die den schrijver even natuurlijk afging, als ze door den lezer eenvoudig werd opgenomen en begrepen. Staring, eenmaal aan het vertellen, laat ons niet weer los; de eene anecdote volgt op de andere, de eene uitval verbindt zich als van zelf aan de andere en zoo geeft hij met steeds afwisselende stof een verhaal, dat vooral door komische kracht bijzondere waarde heeft. De karikatuurteekenaar is aanhoudend aan het werk. Daar is de student, die op den dollen inval komt, zich voor duivel te laten doorgaan, daar is het herbergpersoneel doodsbenauwd, op de vlucht, die waard, die zich vermannende en zich kruisende sidderend binnentreedt en gedachtig aan de les, dat het goed is, overal vrienden te hebben, den gewaanden Hellevorst eerbiedig en vriendelijk van dienst is. Komisch door de tegenstelling is dan het tusschenbedrijf Jaromir te Lochem, waar de oppermachtige geestelijke bij de eerste uitoefening van zijn macht door den booze wordt neergeworpen. En die booze blijft aan het werk, de arme Kapelaan moet ontgelden, dat hij zoo graag naar dat lieve Bagijntje keek, en Jaromir uit Rome als heilig man teruggekomen, heeft als duivelbanner gelegenheid, zich op den Booze te wreken. Wie aan de komische kracht van het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verhaal twijfelt, trachte zich de laatste gebeurtenis voor te stellen: sidderend staat daar de Kapelaan, uit wien Jaromir zoo even den duivel verdreven heeft en Jaromir zelf, in het kleed der Franciskaner monniken, die den duivel bij zijn staart vasthoudt en met zijn gordeltouw losranselt op den armen duivel, die jammerend en huilend in zijn doodsangst in de aarde kruipt. Wie de komische teekeningen uit de 16e en 17e eeuw nauwkeurig heeft gade geslagen, zal bij de lezing van den Jaromir-cyclus dadelijk de overtuiging hebben, dat hij hier staat tegenover een bijzonder welgeslaagd humoristisch beeld van de denkwijze dier dagen. Is er samenvoeging van vreemdsoortige bestanddeelen en is er overdrijving, geen wonder - deze twee zijn volstrekt noodzakelijk voor de karikatuur en de satire. Het lachverwekkende ontstaat alleen uit deze eigenschappen. Wie deze karakteristiek in gedachte houdt bij de lezing van de Verloofden, de Tooverwijnstok, de Verjongingskuur, de twee Bultenaars, de Hoofdige Boer, zal bij eenig nadenken moeten erkennen, dat Staring in zijn tijd inderdaad een eenige plaats innam als humoristisch verteller, gelijk hij dat in het ernstige doet in zijne geschiedkundige vertellingen niet minder vloeiend en niet minder onderhoudend. Tevens zal hem, als hij deze stukken met elkander vergelijkt, een zeer merkwaardige eigenschap van Staring in het oog vallen n.l. dat daar, waar de dichter zijn eigen stof kiest, een echt humoristischen inval heeft, dien hij uitwerkt en ‘aankleedt,’ hij een eenvoud en een natuur aan den dag legt, in taal, in stijl, in woordenkeus, in wijze van vertellen, waardoor men kon gelooven, dat de verzen eerst gister geschreven waren. Wie bewijzen zoekt, vergelijke de Hoofdige Boer en de Verjongingskuur met Jaromir, in de eerste dezer gedichten ontmoeten we niets, wat gezocht of vreemd mocht heeten. Daar is Staring de vaderlandsche dichter bij uitnemendheid. Febr. '92. Taco H. de Beer. |
|