Noord en Zuid. Jaargang 14
(1891)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 555]
| |
Tautologieën.Het heeft menig goedwillig beoefenaar der Nederlandsche taal al heel wat moeite gekost, als hij den zin van éen woord had begrepen, zich tevens rekenschap te geven van de beteekenis van een tweede woord, dat er naast stond en dat, naar hij meende nauwkeurig hetzelfde beteekende, maar.... aldus redeneerde hij, onmogelijk hetzelfde kòn beteekenen, dewijl men toch niet tweemaal hetzelfde zou zeggen. En nu begon het zoeken, het raden, het gissen.... vruchteloos! Want inderdaad, zeer dikwijls staan twee woorden van gelijke beteekenis naast elkaar, waarbij het tweede alleen dient om den zin van het eerste te versterken. Als we Gen. II. 17 lezen, dat God tot Adam zegt: ‘ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven’, dan vraagt zich deze en gene af: ‘Wat anders dan den dood kon men sterven?’ of wel: ‘Zou het niet voldoende zijn, als Mozes geschreven had: “Zult gij sterven?” En zoo is het! De ernstigste bijbellezer zal erkennen, dat “den dood sterven” hier alleen beteekent “zeker sterven” of “sterven” met nadruk gezegd. Dergelijke versterkende woorden hebben velen groote moeite gegeven en het heeft zijn nut, op het aanhoudend voorkomen van tautologieën te wijzen.Ga naar voetnoot1) Er wordt in Amsterdam geen “koopmanshuis” verkocht of het is “hecht, sterk en weldoortimmerd” en nu mag dat hecht beteekenen gemetseld, d.i. van steen, de twee laatste woorden drukken vrijwel hetzelfde uit, tenzij men bij sterk aan steen èn houtwerk en bij weldoortimmerd alleen aan houtwerk gedacht heeft, maar.... dan nog is er iets te veel gezegd. | |
[pagina 556]
| |
Dat “teveel” of iets “teveel” is in andere geschriften regel. In de psalmen lezen we Ai ziet, hoe goet en lieflijk is 't, dat zonen
Van 't zelfde huis als broeders samenwonen.
Daar staan twee woorden, waar éen voldoende zou geweest zijn, had de Hebreeuwsche dichter niet den geest zijns tijds gevolgd en elke dichterlijke figuur tweemaal uitgedrukt. Bij Job heet het “Hij werpt zijn ijs henen als stukken, wie zou bestaan voor zijne koude” en het Oude Testament doorbladerende zal men daarin aanhoudend deze dubbele vormen of dubbele beelden weervinden. Niet onwaarschijnlijk heeft men bij alle “deftige” stukken naar die eigenaardige volmaaktheid gestreefd, die men in de kerk en uit den bijbel had leeren kennen en die dubbelheid als eene bijzondere noodzakelijkheid aangezien. Het huis “en erve” dat te koop wordt aangeboden, is “staande en gelegen” op die en die gracht, numero zoo en zooveel, en nu verklare men de uitdrukking niet met te zeggen: het huis staat, maar het erf ligt, want, van een huis “hecht, sterk en weldoortimmerd” (zoo heet het trouwens ook, als het van ouderdom ineenzakt, zonder “erve” heet het ook, dat het is “staande en gelegen.” Het koopcontract eindigt met de deftige woorden: “Gedaan en verleden, den....”, waarbij éen woord voldoende zou geweest zijn, oudtijds stond in 't latijn actum, (van waar acte) wat de Duitschers heden ten dage nog gebruiken, in de vertaling “verhandelt” met de mededeeling er bij, dat deze “Verhandlung”, zooals ze heeft plaats gehad, ook is opgeschreven; maar van een tweede woord geen spoor. Nu kan men verleden inderdaad opvatten als part. van verlijden zooals het o.a. bij Hooft voorkomt (Oudemans i.v. “Drieschende, zoo vreemdelingen als burghers, met het zwaard op de strot, deed hen Bondschriften verlijden, tot betaaling buiten 's Lands.” “Een pleghtigh verdragh te verlijden in goede en behoorlyke form.” De gemaghtighden drongen op handeling,... en bewillighden in veirdighe afreekening, in verlijding van bondschriften der Staaten, daar zijn Hoogheit ook voor staan zoude.’ Oudemans verklaart verlijden door ‘Akten of schriftelijke “verbintenissen opmaken, aangaan, passeeren” en verlijding door: Af- of overgifte dier verbintenissen, uitvaardiging der zelven.’ En Van Dale verklaart eenvoudig verlijden met: ‘opmaken (eene akte, een testament voor eenen notaris).’ | |
[pagina 557]
| |
Hoe het zij, gedaan en verleden is dubbel, de handeling heeft plaats gehad, wanneer de acte is opgemaakt en de acte wordt opgemaakt, wanneer de handeling plaats heeft, het is alleen om te gehoorzamen aan het oud gebruik, dat die twee woorden er staan. Is nu éen woord minder bekend als boven ‘hecht’ en ‘verleden’, dan verwondert men zich nog en zoekt eene verklaring, maar anders gebruikt men dergelijke dubbelvormen uit vroeger tijd, zonder zelfs te merken, dat men ze voor zich heeft. Men oordeele: Toen de man niet ophield te razen en te tieren heb ik hem kort en bondig gezegd, dat ik dat leven en geweld niet langer wilde hooren en dat hij er vast en zeker op aan kon, dat ik hem de deur zou laten uitzetten. Toen begon hij te bidden en te smeeken, of ik geduld met hem wilde hebben, maar ik gaf niet toe. Ik zei: ‘het is niet uit haat of nijd, maar dat vloeken en zweren is mij een gruwel en ik zeg u nu duidelijk en verstaanbaar, dat ik het niet langer zal dulden. Ik zal uw beschermer zijn en blijven, maar dan moet gij het mij hier niet zoo benauwd maken. Ik kan mij keeren noch wenden en zag u dus gaarne heengaan.’ Hij was plotseling verdwenen en hoezeer ik in alle hoeken en gaten zocht, mijn beurs was nergens te vinden, deze was met hem verdwenen. Had ik hem niet de deur gewezen, er had moord en doodslag kunnen volgen. In dit kort en aandoenlijk verhaal komen niet minder dan twaalf tautologieën voor, die, waren ze niet gecursiveerd, meerendeels wellicht niet eens opgemerkt zouden worden. Nog hoort men zeggen: Hij geeft om God noch zijn gebod, waar stellig éen van de twee voldoende zou zijn; elders heet het: Je ziet hier God noch goed mensch, waar de verdubbeling blijkbaar ook alleen dient om de ontkenning te versterken. Uit die behoefte verklaart men nog 't gebruik van haast onverstaanbare koppelingen: Ik geef er de hij en de fij van en hij heeft altijd zooveel vieren en vijven, waarvoor men ook hoort zooveel vijven en zessen. Veel talrijker zijn de tautologieën die allitereeren of rijmen.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 558]
| |
Tot de eerste soort behooren: rijden en rossen, in kerk noch kluis komen, alles kort en klein slaan, met man en muis vergaan, zoet en zuur samen deelen, met huid en haar verslinden, vrank en vrij heengaan, lief en leed deelen, vleesch noch visch zijn, iemand bont en blauw slaan, door dik en dun loopen, kind noch kraai hebben, door weer en wind loopen, voor huis en haard vechten, bed en bulster meenemen, kap en keuvel meekrijgen, te kust en te keur vinden, huis en hof verkoopen, enz. enz. enz. Tot de tweede soort: met hand en tand vasthouden, weg nog steg weten, klein maar rein wezen*, van wijntje en trijntje* houden, wijd en zijd bekend zijn, land en zand hebben, licht en dicht getimmerd zijn, iemand met raad en daad* bijstaan, goed en bloed* opofferen en vele andere. De rijmende drukken echter dikwijls twee zaken uit, o.a. die met * geteekend of beter nog, schijnen die uit te drukken. Immers van den krijgsman wordt getuigd, dat hij goed en bloed veil heeft gehad voor de eer van de Nederlandsche vlag, waar men alleen bedoelt, dat hij zich heeft blootgesteld aan het gevaar van gewond of gedood te worden; van verlies van bezittingen is geen sprake geweest. Zoo verklaart menigeen, dat hij iemand ‘altijd met raad en daad heeft bijgestaan’ ook dan, wanneer hij er zich altijd met een praatje heeft afgemaakt. Toch wordt ook dat verschil soms in vollen ernst gemeend; zoo bijv. wordt een schip verkocht met zeil en treil d.i. met staand en loopend want.Ga naar voetnoot1) Zoo kan men bij groeien en bloeien ook aan twee verschillende zaken denken, maar gewoonlijk worden dergelijke uitdrukkingen gedachteloos gebruikt en wil men maar éene zaak uit drukken. Zeer talrijk zijn de voorbeelden, die GrimmGa naar voetnoot2) van deze uitdrukkingen geeft; in hgd. zijn ze veel talrijker dan bij ons en overtalrijk vooral zijn ze in de rechtstaal; een protest van een deurwaarder bevat er alleen een half dozijn, niet van twee maar van drie woorden van gelijke beteekenis, gelijk dit altijd en overal het geval is, bij een Engelsch testament in Amerika gepasseerd en gedeeltelijk ook in Engeland. Het gebruik van tautologieën komt namelijk in alle landen voor. | |
[pagina 559]
| |
De gemeenteraad staat N.N. toe het hebben, houden en gebruiken van eene stoommachine; maar N.N. zal toch niet vragen, die machine eventjes te hebben om die te verkoopen, of wel die te hebben en te houden, maar niet te gebruiken? Wij vinden spijs of drank smakeloos en verklaren, dat er kracht, macht noch heerlijkheid aan is, eene tautologie en een euphemisme te gelijk. Onze wetboeken leveren honderde voorbeelden van dubbelvormen, waarbij het verschil in beteekenis dikwijls moeielijk of in 't geheel niet is op te sporen; zoo is er verschil tusschen valsche en vervalschte stukken (Sr. 193), tusschen eene kennisgeving beletten of bemoeielijken (Sr. 187); den toegang verhinderen of belemmeren (Sr. 149); maar of men bij den rechter aangifte of klachte doet (Sr. 188), zal wel hetzelfde zijn, evengoed als er wel geen merkbaar verschil zal bestaan tusschen eene rechterlijke uitspraak en eene rechterlijke beschikking (Sr. 191). Over het ontstaan dier tautologieën is geen verschil van meening: aanvankelijk nagebootst naar de Hebreeuwsche poëzie uit het oude testament en de wetten der Romeinen, bleven ze in gebruik of kwamen steeds meer in gebruik door de behoefte om zich sterk of hoogst nauwkeurig uit te drukken, ook dan, wanneer een enkel woord sterk en nauwkeurig genoeg was. Hoe innig de verwantschap tusschen twee zulke woorden is en hoe weinig de spreker of schrijver er aan denkt twee begrippen uit te drukken, blijkt wel uit de versmelting van de beide woorden tot een. Zoo vindt men in oude geschriften de uitdrukking dicht en bij, eene echte tautologie, die nog in onze dagen in de spreektaal voortleeft als dicht-e-bij en in de schrijftaal als dicht-bij waarvoor Kil. ook vast-bij geeft en waarvoor wij nog vlak-bij gebruiken, terwijl bij alleen, voldoende zou geweest zijn. Ter Haar gebruikt dicht nog alleen in
En schuift zijn stoel wat dichter
Huib. en Kl.
Het zal voldoende zijn de aandacht op deze vormen te vestigen, om taalbeoefenaars te doen opmerken, dat de twee (of drie) woorden maar éene gedachte uitdrukken en dat het dus veelal verloren moeite is naar de beteekenis van het tweede woord te zoeken, als het er op aankomt, den zin van het gelezene te verstaan; het is evenwel | |
[pagina 560]
| |
eene andere zaak, het ontstaan van den vorm te verklaren. Zoo begrijpen we allen de uitdrukking: bij kris en bij kras zweren, maar het vordert heel wat studie om uit te maken of Kris = Christus is of niet en wat men door Kras heeft te verstaan of hoe men er aan gekomen is. De studie der taal is, behoudens enkele conventies, even exact, als die der zoogenaamde exacte wetenschappen en zoomin als men de formule voor de zijde van den ingeschreven regelmatigen zevenhoek kan verzinnen of er zich kan afhelpen met: ‘dat zal wel zoó zijn,’ of ‘dat dunkt mij zoo’ of ‘dat zullen wij er maar voor houden’ - evenmin kan men een taalregel, eene afleiding, of de geschiedenis van een of ander woord verzinnen of op goed geluk raden.
Zegt het voort! Taco H. de Beer. |
|