Noord en Zuid. Jaargang 14
(1891)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 508]
| |
De geschiedenis der Nederlandsche letteren 1880-1890Ga naar voetnoot1).Romans en novellen.Op geen enkel gebied vertoont zich de achteruitgang in de letteren duidelijker, dan op dat van het verhalend proza en nergens is de industrie ijveriger in de weer, om beschreven papier tot den hoogsten prijs te verkoopen. De ernstige mannen hebben zich bijna zonder uitzondering teruggetrokken; naast enkele verdienstelijke vrouwen zien we steeds meer fabrieksarbeidsters staan, die òf in der haast de chronique scandaleuse hunner bekenden of bloedverwanten, of van vorstelijke personen in den vorm van roman of novelle verkoopen of wel fabriekswerk uit buitenlandsche tijdschriftjes met veranderde namen en met onnoodige toevoegingen als oorspronkelijk werk aan de markt brengen. Voorloopig zij gezegd, dat zich aanvankelijk in het laatste tiental jaren gunstige verschijnselen vertoonden, dewijl er steeds meer ‘volledige werken’ nu van dezen dan van genen schrijver verschenen. Daardoor kwamen boeken, die langzamerhand vergeten waren, weer als nieuwe zaken ter tafel en werden als zoodanig gelezen. Aan niemand komt in dezen grooter eer en dankbaarheid toe, dan aan den Leidschen uitgever A.W. Sijthoff, die den moed had, eene keurig uitgevoerde bibliotheek met platen tot ongekend lagen prijs uit te geven. Zoo kwamen achtereenvolgens de Romans van Van Lennep, alle werken van Cremer, de Uithangteekens, Jan Luiken en eindelijk de geheele Vondel, de geheele ten Kate, zelfs Maurits Lijnslager in het licht in een handig formaat, gebonden voor éen gulden per deel, ingenaaid 60 à 70 cents en bij inteekening nog minder. Die werken mogen meerendeels den stempel van hunnen tijd dra- | |
[pagina 509]
| |
gen, d.i. dat ze geschreven werden, toen er nog geen telegrafen en telefonen waren en niet zooveel examens, zoodat men wat meer tijd had; dat ze ontstonden in een tijd, toen onkerkschheid tot de hooge uitzonderingen behoorde en dus de nuttige strekking rechtstreeks tot het gebied der kunst gerekend werd, maar de toewijding en de ware kunst des dichters spreekt duidelijk uit die werken en zeer veel van onze hedendaagsche kunst, blijkt even duidelijk daarbij achter te staan. De hoeveelheid verstandige arbeid aan een kunstwerk besteed, bepaalt inderdaad voor een groot deel de kunstwaarde.Ga naar voetnoot1) Dergelijke ondernemingen kunnen in Nederland, waar een heerschende taal is, door mannen met groot kapitaal ondernomen worden met eenig uitzicht op een goeden uitslag; maar in België is het anders gesteld. De Vlaamsche bevolking mist veel tijd, omdat het Fransch nog steeds verplicht is en wordt veelal onvoldoend ontwikkeld, doordat enkele vakken onderwezen worden in het Fransch, dat de leerlingen niet voldoende verstaan. De hoogere standen ook onder de Flaminganten lezen veelal Fransch en spreken Fransch, althans de Noord-Nederlandsche literatuur is er zeer weinig bekend. Het debiet van den Belgischen uitgever is zeer beperkt en alleen door de ijverige pogingen van het Willemsfonds, het Davidsfonds en thans ook het Taalverbond wordt de uitgave ondernomen van hoogst belangrijke boeken, die nu in duizende handen komen. Zoo verschenen nog einde 1891 Julius de Geyter's epos Keizer Karel in 2en druk en het eerste deel van het Nederlandsch Liederboek, twee hoogst belangrijke uitgaven, die zonder het Willemsfonds wel niet licht zouden ondernomen zijn. | |
[pagina 510]
| |
Maar behalve dat, werd ook door particuliere krachten veel tot stand gebracht en verschenen ook volledig de werken van Sleeckx, Vuylsteke, de beide Snieders en Conscience, werken van de grootste beteekenis voor België, omdat de schrijvers allen ijverig streefden, en wat de beide eersten betreft, nog streven naar het handhaven der Vlaamsche nationaliteit. Daarom gaven ze hunnen lezers scherp geteekende beelden van echt Vlaamsche karakters en van Vlaamsch leven, of wel kleurige beelden uit de roemruchte tijden van voorheen. Eensdeels betreden ze daardoor het gebied der dorpsnovelle, anderdeels dat van het historisch verhaal of, zooals o.a. Julius Vuylsteke in het vierde deel zijner Prozaschriften, dat van de historische studie.Ga naar voetnoot1) Ook de beste Nederlandsche schrijvers verschenen in steeds goedkooper uitgaven, maar in den jongsten tijd kwamen er helaas ook goedkoope uitgaven van de ijzingwekkende geschiedenissen, die voor een halve eeuw verslonden werden. Van groote beteekenis is de uitgave der werken van Multatuli (Eduard Douwes Dekker), door zijne weduwe bezorgd. Het was jaren lang een algemeen bekend verschijnsel, dat Multatuli's werken veel gelezen, maar weinig gekocht werden, althans weinig door hen, die veel over hem spraken, naar den regel, dat menigeen druk over een schrijver spreekt, om de moeite van het lezen te ontgaan. Menigeen durfde ook niet zoo openlijk voor zijn waardeering uitkomen en de 5e, 3e | |
[pagina 511]
| |
en 2e drukken der verschillende bundels Ideen door wijlen Funke in den handel gebracht, hebben zeer zeker meerendeels hun weg gevonden naar groote bibliotheken en rijke huizen. De Havelaar, die zoo druk werd besproken en waarover hier en daar zoo'n heftige strijd werd gevoerd, verscheen in 1860 en eerst in 1875 verscheen de vierde druk (de eerste door den auteur herziene uitgaaf).Ga naar voetnoot1). In de laatste jaren werden Multatuli's werken drukker gekocht en gelezen terwille van de door sommigen voorgestane maatschappelijke veranderingen, waarvoor men in hem een voorvechter wilde zien. Daardoor is de zeldzame letterkundige waarde zijner werken dikwijls voorbij gezien. Zijn kernachtige stijl, zijne heldere en plastische voorstelling, zijn rijkdom van woorden, maken zijne werken tot hoogst gewenschte lectuur voor den verstandigen beoefenaar onzer taal, gelijk ze een gedenkteeken van letterkundige kunst zijn, dat met toewijding gelezen en met ernst bestudeerd moet worden. Daarbij onthoude men zich van de studie van zijn persoon. De vergoding aan de eene, de verguizing aan de andere zijde vertoonen zooveel partijdigheid en overdrijving, dat een beslissend oordeel hoogst moeilijk geacht moet worden. Na Multatuli's dood gaf zijne weduwe op nieuw zijne werken uit in goedkooper editie en.... wat een kenmerkend feit is in onze dagen, alle Brieven, die onder haar bereik kwamen, zelfs die uit den tijd, toen Dekker zich inderdaad in nog geen enkel opzicht had onderscheiden. Een groot man te leeren kennen in zijn huiselijkheid, precies te weten wat hij at, dronk, dacht, sprak, las, schreef; hem te betrappen, niet zooals hij zich gearrangeerd voordeed, in zijne zelf geschreven mémoires of in met zorg geschifte correspondentie, zooals men in Frankrijk en Engeland die uitgeeft, in brieven waarin hij over onderwerpen van algemeen belang, hetzij politiek, kunst, literatuur ja zelfs zielsgeschiedenis, zijn meening uit, neen, zoo familiaar, zoo ongegeneerd mogelijk kan men hem nagaan bijna van dag tot dag. Kan daar het mooiste kermiswonder mee concurreeren? Multatuli, te zien achter de schermen, hem jaren lang te volgen in zijn in- | |
[pagina 512]
| |
tiemste leven, hem te hooren klagen, schelden, redeneeren, te weten wie hij lief vond en wie onuitstaanbaar, met naam en toenaam nog wel, jaren nadat wrok en genegenheid misschien den dood niet overleefd hebben, quel régal des dieux! 't Is prikkelend, het streelt het meest verwende gehemelte, onder leiding zijner geliefde echtgenoot den zenuwachtigen Multatuli luchtsprongen te zien maken om zijn schuldeischers te ontkomen. Hoe hartheffend voor de ‘beste Tine,’ aan iedereen te toonen, hoe haar man haar omhelst en liefheeft en vertroetelt; maar neen! laten wij niet onrechtvaardig zijn! De arme Tine heeft er part noch deel aan, zij ligt al sinds jaren in haar graf uit te rusten van de zorgen en smarten, waarop het huwelijk met een genie haar te staan kwam, en het is haar opvolgster, die haar en den zoo innig en getrouw door haar geliefden man aan het volk vertoont, in al zijne ellende en naaktheid. En dan zetten hooggeleerde recensenten hun brillen op en zij trachten uit die intieme brieven zich een ‘levensbeeld’ te vormen en zij schrijven groote artikels om aan te toonen, hoeveel het nageslacht verplicht is, aan die vrouwen, welke hunne mannen zoo in het ware licht stellen. Zeker, die brieven zijn een groote aanwinst voor de geschiedenis der literatuur! Welk een licht wordt op het werk van Multatuli geworpen, als men hem en zijn gezin in Visé ziet optreden, getoiletteerd, zooals slechts 25 jaar geleden een kersversch uit Indië gearriveerde familie zich kon toetakelen, vergezeld door een baboe, een schreeuwend kind dragend en het Belgisch dorpsvolk hen naschreeuwend, als waren zij een troep kermisgasten. Hoe zal men den schrijver der Minnebrieven hooger achten, als men hoort, hoe hij zijn vrouw zonder geld liet reizen van Antwerpen naar Rotterdam, zoodat Tine genoodzaakt was door een list vrijen overtocht op de boot te krijgen, en hoe verkwikkend, den dichter van Vorstenschool te hooren schelden op zijn adellijke familie van Heeckeren van Waliën en op zijn eigen broer Jan, als die menschen het voorrecht van zulk een geniaal familielid te bezitten, niet willen betalen door onophoudelijk de koorden hunner beurzen los te maken en goud te werpen in een bodemloozen zinkput. Hoe teekenend voor den onbaatzuchtigen martelaar, dat hij zijn Max Havelaar, vrucht van zooveel zelfopoffering, wil dood drukken, als men hem tot vergoeding maar Resident wil maken, een ridder- | |
[pagina 513]
| |
orde geven en zijne schulden betalen. Hoe stichtend te lezen van zijne minnarijtjes met Eugenie en zijne amouretjes met anderen, die hij oprecht of cyniek zijne vrouw bekent. Men heeft Dr. Swart Abrahamsz gesteenigd, toen hij Multatuli een ontoerekenbaar zenuwlijder noemde, een ziekelijke stumper, wiens lichaam te zwak was om het gewicht van zulk een verstand te torsen en men dankt mevr. Dekker, tweede van dien naam, omdat zij dingen over haar man, door hem zelf aan het licht laat brengen, duizendmaal erger dan wat het gewraakte Gids-artikel bevatte; zij laat den genialen tobber huilen, klagen, dolheden begaan, dwaasheden zeggen, alleen om het publiek te amuseeren en er zelf geld mee te verdienen. Een warm vereerder van Multatuli schreef daarover het volgende: ‘Ik behoor tot hen, die met Vosmaer van oordeel zijn, dat Multatuli in onze letterkunde hoog staat, maar dat hij bij de vele groote gaven en eigenschappen zijn fouten had, en daaronder zelfs groote. Ik denk nog altijd aan het genot, de verbazing en de geestdrift door zijn Havelaar te weeg gebracht. Sedert lang ontging mij niets van Multatuli, en kreeg ik meer vastheid in mijne reeds gevestigde overtuiging, dat 's mans menschelijke gebreken hem parten speelden. Toch - en daarvoor was waarlijk wel aanleiding - bleef ik hem bewonderen; en sedert zag ik telkens bij het lezen en herlezen van zijn geschriften, dat hij vele zaken goed had beoordeeld. Genot bleef en blijft hij mij geven, zijn Ideën zijn mijn huisbijbel. En nu komt daar op eens de weduwe met die brieven! De eerste bundel kon er door en was als eene geschiedenis van de wording van Multatuli's meesterwerk zelfs niet overbodig voor velen. Maar de tweede bundel doet den man kennen als, ja als wat? Als hij zijne vrouw dicteert, wat ze schrijven moet, als hij daar steeds geld vraagt bij haar, die gebrek lijdt; als hij daar transigeert met zijn karakter, om te behagen, en bedelt om een vriendelijk woord van lieden, die hij verachten moest - volgens zijn stelsel, zie, dan schijnt die man mij klein, zeer klein, en het spijt me, die brieven gelezen te hebben; ze hebben me veel ontnomen, van wat ik had lief gekregen.’ Bij zijn optreden als professor aan de Leidsche academie zei Dr. Jan ten Brink den roman vaarwel en liet vervolgens zijne gezamenlijke Romans en Novellen verschijnen. Deze bundels bij Sijthoff | |
[pagina 514]
| |
uitgegeven, hebben, hoewel sommige meer dan vijf-en-twintig jaren oud waren, nog weder alom lezers en bewonderaars gevonden. Dit kan niemand verwonderen, die den luchtigen verhaaltrant van Ten Brink kent. Fransch is de aanleg der romans en novellen, maar op Nederlandschen bodem en onder bij ons bekende omstandigheden spelen ze. Zijne romans en verhalen zijn te veel werkelijkheid, dan dat zij spoedig konden verouderen. Weldra begon ten Brink een nieuw arbeidsveld te beproeven en hij gaf het voorbeeld van den letterkundigen kunst-roman. Er waren zeker al heel wat novellen geschreven, waarbij de naam van een gevierd dichter en een paar bijzonderheden uit diens leven den schrijver de stof tot eenige vellen druks leveren moest, maar een roman of novelle te schrijven geheel in den geest van den dichter en diens tijd en met een alleromvangrijkste feitenkennis en grondige kennis van geheel den arbeid van den held, daarvan gaf ten Brink een welgeslaagd proefstuk in Jan Starter en zijn wijf.Ga naar voetnoot1) In vertalingen kwamen zelden Fransche werken voor, Engelsche minder dan voorheen, meer Noorsche en nu en dan een Russisch; uit het Duitsch werden de meest gezochte schrijvers vertaald. Het ligt minder op onzen weg, over vertalingen te spreken; terloops zij aangestipt, dat de stortvloed van vertalingen uit het Duitsch eenigszins is gestuit door eene geheel Europa naar het schijnt beheerschende zucht naar lectuur uit het Noorden. Zoo komt het dan, dat Russische romans en Zweedsche, Noorsche en Deensche novellen, langzamerhand ook meer uit het oorspronkelijke dan uit het Duitsch vertaald, met graagte worden ontvangen. De geest, strijdende tegen maatschappelijke toestanden en vooroordeelen, die uit deze werken spreekt, schijnt bij de toenemende ontevredenheid en de zucht om tegen windmolens te vechten, bij velen een krachtige aanbeveling. Van Dahn, Ebers, Eckstein, Kielland, Dostoiewsky, Tolstoï werd aanhoudend vertaald, maar niet minder van de leveranciersters van Gartenlaube-literatuur en van de suikerzoete boeken van een paar dozijn andere Duitsche blondinen. De Engelsche sensatie-romans bleven meer het genot van de jonge dames, die ze onvertaald lazen en als altijd behoorde de verschijning van | |
[pagina 515]
| |
een uit het Fransch vertaalden roman tot de uitzonderingen; slechts een paar zeer beruchte romans van Zola werden bij afleveringen van enkele centen in eene Amsterdamsche achterbuurt uitgegeven. De Italiaansche romans, die een tijd lang in de mode waren, verdwenen weder; slechts de krachtige veder van den beeldenden letterkunstenaar Verga zal nog lang bewondering wekken. De meest beteekenende nieuwe uitgaven sedert 1883 zijn: A.S.C. Wallis (Mejuffrouw Opzoomer, thans mevrouw von Antal te Papa in Hongarije) Vorstengunst in 3 deelen (Duitsch Leipzig 1885) en In dagen van Strijd (Engelsch door wijlen Mej. E.J. Irving) in 2 deelen, geschiedkundige romans, die aan de hoogste eischen voldoen; vervolgens Prins of Koning, anoniem verschenen (van Mr. W.H. de Beaufort?) en H.J. Schimmel, de Kaptein van de Lijfgarde 3 deelen, een verhaal uit den tijd van Willem III, Koning van Engeland en de Vooravond der Revolutie; wat zich bij zijne juist op nieuw uitgegeven werken in zeventien deelen aansluit. Sedert Van Lennep den historischen roman vaarwel zei en met Klaasje Zevenster eene nieuwe jeugd vertoonde, die hem dadelijk weer op nieuw alom deed lezen en tot voorbeeld maakte voor de maatschappelijke of huiselijke romans, waarin men hem te vergeefs zocht te evenaren, was de historische roman aan Bosboom-Toussaint en Schimmel verbleven. De eerste spoorde met groot geduld historische feiten op en vermeldde elke bijzonderheid in kleeding of woning angstvallig en vaak al te uitvoerig, maar bleef de kunstenares, die den adel der kunst in elk harer werken vertoonde. Ook haar werd echter de tijdgeest te machtig en de emancipatie zoowel als de arbeiderskwestie gaven haar novellen in de pen, waarbij de muze der historie op den achtergrond trad en de dialoog tot dramatisch intermezzo werd uitgewerkt. Zoo stond Schimmel alleen, met zijne reusachtige belezenheid en zijne omvangrijke kennis van den tijd van Willem III, koning van Engeland en van Napoleon I, den laatsten heros, waarvan de geschiedenis gewaagt en denkelijk ooit gewagen zal. Dat zijn de twee goden, die Schimmel steeds vereerde; het zijn de mannen aan wier historie hij de twee romans ontleende, die we boven noemden. Het dramatische in den roman, sedert les Misérables opgekomen en sedert meer en meer op den voorgrond dringende, heeft in den Kaptein een ruime plaats ingenomen. Geheele bladzijden schijnen voor het tooneel geschreven; zoo de geheime samenkomst te Londen, zoo het tooneel van den opstand, de groote scène in het | |
[pagina 516]
| |
kampGa naar voetnoot1), de aankomst van den kaptein in zijne schuilplaats; kortom er is zooveel levendigheid in het verhaal, zooveel plasticiteit in de voorstelling, dat men vaak de handeling meent bij te wonen en zelfs in de woelige beschrijving van het kastenmakers-pand te Amsterdam, voelt men zich in de aangeduide omgeving opgenomen. Maar hier ook teekent het boek den leeftijd des auteurs. De talrijke mededeelingen aangaande zeden, gewoonten en gebruiken, gretig ontvangen in '61, belangstellend aangenomen in '71, worden als wetenswaardigheden veroordeeld door den lezer van '91. Met al den aandrang van een Parijsch publiek vraagt de Nederlandsche lezer ‘la pièce’, men wil het verhaal en men wil weten, hoe 't afloopt. Noch die overheerschend dramatische wijze van voorstelling, noch die uitvoerige beschrijving van kleeding, meubelen of levenswijze, karakteriseeren den arbeid van Wallis. Bezield door den machtitigen geest en den doordringenden blik haars hooggeleerden vaders, met een breedopgevatte opvoeding van der jeugd af aan, teekenen haar eerste werkenGa naar voetnoot2) reeds eene kunstenares en een geleerde, die zich welbewust nauwlettend rekenschap vraagt van elke harer kunstuitingen; haar bovengenoemde romans zijn dan ook eerst na zeer omvangrijke studiën der geschiedenis geschreven en hoe boeiend de intrige moge zijn, uit dit hoog romantisch maar niet minder treurig deel der Noordsche geschiedenis, de hooge waarde van het kunstwerk ligt in de zielkundige ontleding der karakters. Wat er in de ziel der handelende personen omgaat, wordt ons volkomen duidelijk, even goed als we volkomen leeren inzien, waarom ze handelden, gelijk de schrijfster verhaalt en dat ze ook inderdaad niet anders konden handelen. We leven geheel met de optredende personen, hun lot schijnt aan het onze verbonden en de gemoedsstemming harer helden deelt zich onwillekeurig aan ons mede. Geen scherts, geen humor, geen versieringen, maar ernstige waardigheid als bij een beeld der ouden, vertoont Wallis' muze. Prins of Koning is een stuk historie, uitvoerig en in bijzonderheden naverteld, gelijk Schimmel dat deed in zijn Napoleon- | |
[pagina 517]
| |
studien, geschiedenis, echt en onopgesmukt, maar zóo dat men het als een roman kan lezen. Waar we over den historischen roman uit dit tijdperk spreken, blijve ook de naam van Mevr. van Calcar met eere genoemd, om hetgeen ze vroeger gegeven heeft en ook om hetgeen zij thans nog gaf. Haar roman de Eedgenooten, een verhaal uit den Italiaanschen renaissancetijd is wat verouderd, het groot aantal personen en de uitvoerige wijze van behandeling herinnert het minst prijzenswaardige van Mevr. Bosboom Toussaint, maar toch heeft het werk de verdienste van zorgvuldige bewerking en geduldige omvangrijke voorbereiding, en hadden we geen telegrafen en telefonen, we zouden dit boek genieten, zooals we eenmaal de romans van Scott en Dickens, van Van Lennep en Schimmel genoten, al zouden we die werken nu wel wat minder omvangrijk wenschen. Ook Huf van Buren (ps. van J. Heuff Az.) beoefent nog den historischen roman; Hertog Adolf verscheen in 1887. Bij Huf bewonderen wij vooral de zorgzaam en tot in bijzonderheden zich uitstrekkende feitenkennis. Elk onderdeeltje zelfs is bestudeerd en historisch bewezen aangenomen; door dien minutieuzen arbeid verliest het verhaal soms veel van het onderhoudende en boeiende, wat menig schrijver met minder ernstige voorbereiding aan zijn werk weet te geven. Hooger staan nog de romans van wijlen Mr. C. Vosmaer, Amazone, (Duitsch van Lina Schneider)Ga naar voetnoot1) en Inwijding waarin de aristocratie der kunst haar toppunt bereikt en de aesthetische waarneming den schoonsten triomf viert. Na deze hooge kunst staan de fijn bewerkte historische novellen, aan de kunstwereld ontleend, van W.P. Wolters,Ga naar voetnoot2) Transalpina in 1883, Lucretia d'Este in 1888, Uit de Hollandsche school in 1889; op den kunstenaarsroman legde zich ook Johan Gram toe in Maurits van Moreelen, een schildersleven. Zeer omvangrijke beschouwingen en uitvoerige besprekingen van Vosmaer's romans verschenen in den jaargang 1891 van Noord en Zuid, daarheen mogen we den belangstellende verwijzen. In 't kort zij hier aangestipt, dat Vosmaer in het zuiverste Nederlandsch | |
[pagina 518]
| |
in keurigen, geciseleerden stijl zijne twee zielkundige (psychologische) romans schreef, de laatste door zijn overlijden onvoltooid achtergelaten. Hij brengt ons in het beste gezelschap, dat denkbaar is, een gezelschap van kunstenaars en geleerden, van mannen en vrouwen van den hoogsten geestesadel, gevoed met het beste, wat de ontwikkeling aller eeuwen kon geven en met dien aristokratischen smaak, die walgt van alle platheid en gemeenheid. Op dat standpunt staat Vosmaer met zijne romans geheel alleen. Het verhaal is hem geheel bijzaak, elke uitwijding is hem geoorloofd en welkom en hoofdzaak is hem het weergeven van den indruk, dien een kunstwerk, eene wetenschappelijke studie, een merkwaardig man, eene belangrijke gebeurtenis op een volledig ontwikkeld, edel mensch maakt. Dewijl de kennis en de liefde voor wetenschap en kunst bij zijne personen meerendeels veel grooter is, dan bij de meeste lezers, heeft men zijne uitwijdingen wel eens te lang, de geleerdheid zijner personen vermoeiend gevonden. Men bedenke bij zulk een oordeel, dat Vosmaer een edele van geest, alleen lezers bedoelde onder zijne evenboortigen. Na Van Lennep's Doertoghes is geen Nederlandsch edelman zoo volmaakt en uitvoerig geteekend als Gualtherus van Arkel in Inwijding. Als een lezer er zoo geen onder zijne kennissen heeft en dus niet volledig over de gelijkenis kan oordeelen, moet zulks niet aan den kunstenaar worden geweten. Wolters heeft steeds zorgzaam aangaande eenig feit de bijzonderheden verzameld; hij heeft een kijkje genomen in den tijd, waarin het voorviel en geeft ons het verhaal van zulk een feit, naar hedendaagsche wijze en inkleeding, met de historische namen, de jaartallen en enkele bijzonderheden, waardoor zijne novelle er uitziet als eene gravure genomen naar een groot, kleurrijk historisch doek. Aan den stijl is ook bij dezen kunstenaar groote zorg besteed. Met zooveel overleg werkt Gram niet, hij is op en top verteller, hij wil, dat we alles zullen hooren, alles zullen zien, wat op zijne personen betrekking heeft; we moeten niets vergeten, niets overslaan en als wij het boek dichtslaan houden we de helft der personen voor zeer goede kennissen, uit wier eigen mond we hun wedervaren hebben gehoord. Het is jammer, dat deze eerste proeve niet door andere is gevolgd. Gram kent uit ervaring het leven op de schilders-ateliers en gaf er ons een duidelijk kijkje in. Hoe dankbaar zou de taak zijn, ons op gelijke wijze binnen te leiden, in den kring van beeldhouwers, zangers, toonkunstenaars en tooneelkunstenaars. | |
[pagina 519]
| |
De meest gelezen romanschrijfster is zeker Melati van Java (Mejuffrouw Marie Sloot), wier werken thans verzameld worden uitgegeven met inbegrip van de talrijke vroeger verschenen werken o.a. Hermelijn, Nazomer in 1888 en Verdwenen in 1889; de meeste werken zijn in verschillende talen overgebracht, (Duitsch, Keulen, Bachem); eigenaardig was de in 1887 verschenen, rijk geïllustreerde uitgave van Het land van Walter Scott, indrukken en herinneringen, bijeengebracht op eene reis door Schotland. Den Indischen geschiedkundigen roman Van Slaaf tot Vorst, beschouwen velen als het begin van eene nieuwe en schoone periode. Ook Catharina van Rees is nog werkzaam, meermalen zijn hare romans aan de muziekgeschiedenis ontleend; veel werkzamer echter is Cornélie Huygens, wier romans ons in de hoogere kringen rondvoeren; van haar verscheen Uit den strijd des levens, Regina en in 1889 Ella en Helena van Bentinck. Melati's personen zijn alle zonder uitzondering gewone menschen, die doorleven, wat ieder mensch onder ons doorleven kan. Aan den eisch der waarschijnlijkheid wordt nooit te kort gedaan en zij verbaast evenmin door stoute grepen als door verrassende zinswendingen. Haar kunst is die des vertellers bij uitnemendheid, die onderhoudt en boeit en de werken zijn vooral van hooge kunstwaarde, omdat de plastische voorstelling levendiger is dan in de meeste andere romans; zoo bijv. de meesterlijke teekening der optrekkende maskerade in den aanhef van Verdwenen, zoo de samenkomsten in dat boek; de samenkomst van de heldin met haar vader voor de vlucht en de herkenningsscene in de opera, in La Renzoni; den moord, de onthulling der schilderij en vooral de armband-scène in de Gesluierde schilderij. De aanhef van dit laatste werk moge humor doen verwachten, de humor ontbreekt gewoonlijk in deze werken, maar niet te overtreffen en inderdaad naar de natuur geteekend, zijn de Nederlandsche en de Indische landschappen. Hare peinzende en overleggende vrouwelijke hoofdfiguren doen soms aan die van Ouida denken. Haar historische roman doet verwachten, dat zij slechts behoeft te willen, om in dat genre de plaats in te nemen, die door den dood van Mevr. Bosboom Toussaint is ledig geworden. In de behoefte aan familie-romans kan door anderen voorzien worden. In Van Slaaf tot Vorst treft ons dadelijk het levendige tooneel, waar de Indische prins met verbeten woede zwicht voor den Nederlandschen onderofficier, later de tweestrijd van den zoon voor het ziekbed van zijn vader, de ontvangst bij den | |
[pagina 520]
| |
resident en andere, maar vooral de helderheid, waarmede de stemming van de vertegenwoordigers der beide volken is geteekend. Treedt de geschiedenis hier nog niet genoeg op den voorgrond, wordt in het tweede deel de roman, de intrige meer en meer hoofdzaak, toch moet men zeer veel van een historischen roman verwachten, waarvan dit de voorlooper is geweest. Met hoeveel toewijding de begaafde schrijfster haar historisch onderwerp behandelen zou, blijkt uit de groote voorliefde, waarmede zij elke historische plek teekent, elke geschiedkundige herinnering opfrischt, elk belangrijk feit vermeldt, wat aan den bodem van Schotland zooveel beteekenis en zulk een romantische waarde geeft. De beste romans van Mej. van Rees zou men historisch-biographische romans moeten noemen; haar Chopin, zeker een der beste, geeft ons een helder overzicht van het geheele leven van den genialen, zonderlingen, maar toch ongelukkigen kunstenaar, van den tijd dat zijn kinderlijk spel werkte als Davids spel op Saul, tot George Sand hem betooverde en eindelijk tot hij diep ellendig en tyrannisch in plaats van hare liefde, haar zorgen ontving. Tot eene vroegere levensbeschouwing behooren Mevrouw van Westhreene's Adèle en de Oudejaarsavond van De VeerGa naar voetnoot1) (novellen) zoowel als het nagelaten werk van Alberdingk Thijm, Notre Dame de Forest, eene geschiedenis uit de 17de eeuw. In een vroeger verschenen werk van Mevr. van Westhreene Ver van den stam, zoowel als in haar in 1888 verschenen roman Adèle verdient de logische karakterontwikkeling alle waardeering: de scherpe blik van den menschenkenner heeft gevonden, de vaste hand van den geoefenden kunstenaar heeft geteekend. Bij alle erkenning van des kunstenaars inzicht, dient echter te worden aangestipt, dat het verstand meer dan het gevoel de personen leidt; daardoor is er vaak als eene ijskoude, die allen omgeeft en bij al de zorg aan kenschetsing van den geest besteed, is er weinig aandacht gewijd aan de beschrijving der omgeving. Het door Thijm nagelaten en na zijn dood uitgegeven werk teekent niet zonder verdienste het huiselijk leven te Amsterdam in de 17e eeuw, die de schr. zoo goed kende. Die binnenhuis-kijkjes zijn | |
[pagina 521]
| |
voortreffelijk geslaagd en het huishouden van Rembrandt bijv. is eene belangrijke bijdrage tot onze kennis dier dagen. Bij deze auteurs, bij de eerste minder dan bij de anderen, is de nuttige strekking van het werk vooral geen bijzaak, de lezer moet een beetje moraal, een beetje wijze les een stukje nuttige wenk medenemen van zijne lectuur; dat de kracht der voorstelling daaronder lijdt, spreekt van zelf. In deze richting maar met doorloopend modernen tint is ook Klaartje door Mr. W.F.G.A. van Sorgen, dat veel opgang maakte en waarop in 1889 Porcelein in 2 deelen volgde, dat aanmerkelijk hooger staat. Van Sorgen neemt blijkbaar tot uitgangspunt eene ware gebeurtenis, die hij verwerkt en ontwikkelt, waarvan hij de aanleiding, het verloop en de gevolgen met groote nauwkeurigheid geduldig omschrijft. Het is in Klaartje eene zeer kalme, bedaarde kunst, die des vertellers. In Porcelein (moraal: de kleinste breuk aan een porceleinen vaas is onverbergbaar en onheelbaar, zoo is ook de kleinste afdwaling in het huwelijksleven (Vgl. de Gebroken vaas van Terburch)) verraadt zeer grooten vooruitgang; daar is op sommige plaatsen een dramatisch leven, dat treft en onweerstaanbaar boeit. De afgedwaalde dochter zich badende in weelde keert uit Parijs terug naar het sterfbed van haar moeder en antwoordt den geestelijke, die haar berispt, met de verklaring: dat zijne strenge vreugdelooze leer, zijne kwezelarij haar het huis uitdreven en haar maakten, tot wat zij werd. Deze en de scène, waar de berouwhebbende minnaar door zijne maîtresse aan de deur wordt gezet, zijn uitmuntend geteekende tooneelen van blijvende waarde. Mario's Levensstrijd (1886) en Schetsen (1888) en Marino's Bijna gestrand (1885) zijn verhalen, die aan bescheiden eischen van kunst voldoen. Zij zijn eenvoudiger en minder roerend dan Ontrouw, verschenen in 1884, Vanitas in '86 of Willem Norel in '89, alle van Terburch (J. Esser Jr.). Daar is eene zeldzame kleinheid in de groote kunst van Terburch; hij zou, was hij goudsmid geworden, het ver gebracht hebben in cantille-werk; die afwijkende spelling, dat bij uitzondering gebruikte woord: die ontleding van kleinigheden, het past alles bij onze kamers vol bibelots, petits riens en fantasie-meubeltjes, 't is alles heel erg mooi, maar een kamer in forschen oud-Vlaamschen stijl of in Louis XIV stijl gemeubeld, zet ons meer op ons ge- | |
[pagina 522]
| |
mak en maakt indruk door de rustige stemming, die hij wekt. Toch teekent de schrijver nu en dan uitbarstingen van fatsoenlijken hartstocht, die zoo geteekend zijn, dat de schrijver blijkbaar wat anders kon geven dan al die schilderingen op porcelein en al die miniaturen op ivoor. Gedeeltelijk aan Terburch verwant is C. van Nievelt, wiens Herman Wolsinck voor een deel het steilste realisme huldigt, waarvan Marcellus Emants zich nu in zijn Reisherinneringen en Schetsen verwijderd houdt, evenals Fiore della Neve (Van Loghem) die met minder succes dan van zijne gedichten zijne oude liefde huldigde en twee deeltjes novellen uitgaf en Victor, een roman waarvan de onderdeelen verdienen geprezen worden. Bij Van Nievelt is de toestand hoofdzaak; hij teekent, hij stelt voor, hij neemt ons bij den arm en plaatst ons vlak voor zijne personen, die we moeten zien handelen en hooren spreken, soms met wat rumoerigs en druks, maar altijd heel duidelijk. Emants daarentegen zit op zijn gemakkelijken stoel, rechtop, maar toch heel op zijn gemak; zijne lezers zijn zijne vrienden en kennissen, wien hij van zijne reizen verhaalt; Monaco (1884), Uit Spanje (1886); hij vertelt, wat hij gehoord en gezien heeft en zoo nu en dan, wat hij gelezen heeft, alles zonder schokken, zonder heftige aandoeningen op te wekken. Het staat er alles in een mooie loopende kantoorhand op zwaar velijn geschreven; bij Terburch denk ik daarentegen aan staand schoolschrift op gelinieerd Propatria; soms denk ik ook nog aan zelfvermaakte veerenpennen. Eenig in de rij van Emants' werken staat Goudakkers illusiën (1885); daar wint de teekenaar het verreweg van den verteller; die burgerlijke deftigheid zien we even goed als de Haagsche grachten en de lage huisjes en de ongetrouwde juffers met al de eigenaardigheden en zonderlingheden uit de kringen, waarin de schr. ons binnenleidt. Hier ook ontbreken de kleurige typen, de standaard-personen, die in de reisschetsen nu en dan ons aantrekken als een merkwaardig gebouw of een mooi landschap. Als proefballon zond Fiore in 1884 Twee Novellen in 't licht, die vroeger in tijdschriften verschenen waren. Daarop redigeerde hij eenigen tijd de Oude Huisvriend en schreef er novellen in, die in 1888 onder den titel Blond en blauw in een bandje uitkwamen. Daar was fantasie, daar was romantiek, soms op het kantje van het onwaarschijnlijke, maar rijk en kleurig als een omslag van Figaro | |
[pagina 523]
| |
illustré. Hoogst onderhoudend verteller, zonder bespiegelingen of diepzinnige gepeinzen, zonder eenig catechiseermeesterachtig streven naar nuttigheid, heeft de kunstenaar hier de juiste snaar geraakt om zijne hoorders tot luisteren te dwingen: geen groote kunst, maar zeer zeker kunst. Van Loghem's muze is van zeer romantischen aard. In Victor zit een keurige Fransche roman, beginnende met het lieve modistetje, dat de aandacht van den verliefden jongman trekt en eindigende met de verschrikkelijke scène, waar de vrouw van de ontrouw van haar man overtuigd wordt. Daar is kleur en teekening in dat babbelzieke stadje en die partij buiten en het talent aan de beschrijving van het jachthuis besteed, is zeker niet gering. Ook die cynische medicus, die in het belang der wetenschap de vorderingen der ziekte bij zijne aanstaande gadeslaat, is uitmuntend geteekend. Fragmentarisch dikwijls bijzonder te prijzen, zou het werk eerst volledigen lof verdienen, als de twee of drie romans, die het bevat, geheel uitgewerkt waren. Tevens zij hier Brooshooft's roman Plicht vermeld, evenals Victor eene premie van het N.v.d.D. Deze bewees, dat Brooshooft's talent ligt in het dramatische genre en in de satire; de eenheid in zijn werk ontbreekt en zijne personen handelen, zonder invloed van buiten, geheel anders dan zij van zich zelve gelooven. Zeeromans schreven J. van Oort, een scheepskapitein, en de zeeofficier Werumeus Buning, wiens Marineschetsen en andere als meesterwerken worden erkend; vooral bij den laatste dient met nadruk te worden aangestipt, dat de schrijver over een benijdenswaardige mate van gezonden humor beschikt, een artikel, waarmede onze letterkunde schraal bedeeld is; ook kapitein Chappuis en de eerste luitenant F.A.N. Fabius, evenals de dames Mevrouw Bouberg Wilson, geb. Josephine Giese en Mevrouw Ia Chapelle Roobol hebben goede werken geschreven. Deze romans geven alle kalm genot; ze zijn lectuur voor iedereen en zonder eentonigheid beschrijven ze elk een stuk menschenleven, waarvan de lezer getuigt: ‘Zoo iets gebeurt wel eens meer!’ of ‘Ja, juist, zoo gaat het in de wereld!’ of wel: ‘Dat is mij ook eens overkomen'’ Dat is de Durchschnittsliteratur, die zich zonder eenige reclame staande houdt en min of meer zoo hoog staat als de Gartenlaube met inbegrip van alle bleekblonde, zenuwachtige, lichthuilende Duitsche schrijfsters, die op een man wachten, als op een nieuwe japon of een stel oorhangers. | |
[pagina 524]
| |
Een uitmuntend geslaagden historischen roman schreef J.R. van der Lans onder den titel De gouden Dubloen. Dat boek is ook heel minutieus gewerkt, maar er was stof te over en nu is wel elk plekje langs den muur en aan den muur bezet en elk hoekje gevuld, maar de ouderwetsche zaal is zoo groot, de verdieping is zoo hoog, dat er ruimte genoeg overblijft en dat de gekleurde ruiten toch nog heel veel licht doorlaten Later volgden Maagdepalmen, een roman uit den tijd der Pepijns, even keurig geteekend en zorgzaam bewerkt en daarna een bundel Humoresken en Novellen kleiner werk, maar inderdaad met onmiskenbare kunstwaarde. Den lauwerkrans echter verwierf Louis Couperus met den bekroonden roman in drie deelen: Eline Vere. Deze roman, met den prijs van het Thieme-fonds bekroond, voert ons de Haagsche kringen binnen. De analyse van dit kunstwerk vertoont een omvangrijke en nauwlettende psychologische studie van de hoofdpersoon, inderdaad de volmaaktheid nabijkomende. Het is echter hoofdzakelijk de ziektetoestand der ziel, waardoor de personen onverantwoordelijk schijnen te zijn, voor hetgeen zij, huns ondanks doen. Het geheel is met groote levendigheid meesterlijk geteekend, het Haagsche leven inderdaad gephotografeerd. Is de maatschappij, waarin de schrijver zijne personen laat optreden frivole, 't is niet zijne schuld, maar wel die der Haagsche maatschappij. Het werk heeft veel indruk gemaakt, ook om den schoonen stijl, want hoewel de schrijver enkele concessies doet aan de taal der jongste schrijvers-generatie, zoo heeft hij toch veelal een zeldzaam schoon Nederlandsch geschreven. Deze roman is eigenlijk het modèle du genre, de prototype van den hedendaagschen modernen roman, waarbij het ongeloof eene hoogte bereikt, dat ze bijgeloof wordt. Zoo ontstond de Schicksals-tragödie in Duitschland, waarbij het geloof aan het noodlot sterker is uitgedrukt dan eenig geloof ter wereld, in den kring van ongeloovigen en huldigen we in dit genre het fata volentem ducunt der oude Romeinen, vereeren we het noodlot der GriekenGa naar voetnoot1). Immers men ziet eene geheele schaar auteurs aan den arbeid, ze vertoonen in hunne werken geen ontwikkeling van karakters, geen botsing van karakters, maar een ziektetoestand der ziel, eene machteloosheid, eene inertie, een volslagen gebrek aan redeneering en | |
[pagina 525]
| |
zelfbeheersching, waardoor de personen een speelbal van het lot worden. Aan Couperus de eer, dat hij binnen de grenzen van het mogelijke en waarschijnlijke dien toestand, in Noodlot nog duidelijker geteekend, met kunstenaarstalent heeft voorgesteld. Van een dergelijk streven, met minder talent, getuigt een zorgzaam bewerkte roman van Jos. Giese getiteld Gevloekt. Zorgvuldig bewerkt is nog In de Provincie en Alienor door Kuno (Mevrouw Mr. C.C. Van Capelle). De invloed van het drama van Augier, Sardou en Dumas is in deze romans duidelijk merkbaar. Zeer zeker getuigt het van groote kunst, dat niemand bij de lezing van In de Provincie zou raden, dat de auteur eene vrouw was; geen vrouw heeft ooit zoo eerlijk en zonder voorbehoud het hart der vrouw voor ons blootgelegd, geene ook zoo duidelijk den aard der betoovering geteekend, die in romans gewoonlijk liefde heet, maar zalige waanzin moest heeten. De inhoud van dit boek komt veel overeen met die van het drama Het weeuwtje van Winterswegen. Krachtiger is de teekening in Alienor, grooter de kunst, minder het boeiende der handeling Talrijk zijn de dorpsnovellen en Schetsen, zooals die van Heering Overijselsche Schetsen en Indische Vertellingen, Nagtglas Uit het Zeeuwsche Volksleven, Maaldrink, den verteller uit ‘de’ Graafschap’, en Beunke Walchersche Novellen, Ising Haagsche Schetsen, Banning, Seipgens, die ons van Limburg verhaalt, en Mej. Loveling; deze schreef een roman in twee deelen Sophie, die een ongekende belangstelling wekte, en kerk en staat in scherpe tegenstelling toont. Uit deze rij verwijderde zich Johanna van Woude (Mevrouw van Wermeskerken Junius), die met fijngevoelde, zij het menigmaal tranenontlokkende kunst, zich met Hare Roeping getrouw, Zijn Ideaal, (nieuwe uitgave 1889), en Oudhollandsch Binnenhuisje een blijvenden kring van lezers won, waarop zij nog liet volgen Tom en ik; het laatste en meest sentimenteele is haar nieuwste bundel: Een verlaten post en andere novellen. De zeldzame opgang, dien deze romans maken, bewijst alweer, hoe in de zedelijke wereld steeds dezelfde krachten blijven werken, tegenover den aandrang der ongeloovigen, de toenemende warmte der geloovigen, tegenover de walgelijkste platheid en de ruwste onverschilligheid, staat de onnoozelste eenvoud, het teederst geloof en de aandoenlijkste fijngevoeligheid. Zoo stonden eens Graal- en Artusromans tegenover elkaar, zoo stonden de sentimenteele aanbidders | |
[pagina 526]
| |
van de mystiek en de bovennatuurlijke vroomheid tegenover de bewonderaars van de grofste zinnelijkheid en de meest barbaarsche wreedheid, zoowel in de dagen van Vondel als in de dagen van da Costa en Bilderdijk, als in die van de moderne theologie en Lidewyde. De meest gelezene van alle novellisten en die noch tot het eene noch tot het andere uiterste behoort, is Justus van Maurik Jr. die meestal zijn stof aan het leven der lagere klassen van de Amsterdamsche bevolking ontleent: bij afwisseling aandoenlijk-komisch en komisch aandoenlijk verschenen de verzamelingen Burgerluidjes, Met zen achten, Uit een pen, Uit het volk, Papieren kinderen in snelle opvolging en alle werden met blijdschap ontvangen en zeer dikwijls opnieuw uitgegeven; Krates is een roman uit het leven van een reizend kunstenaarsgezin, realistisch, in den besten zin van het woord. Gelijk de modisten een artikel verkoopbaar zoeken te maken door het te stempelen met ‘Haute Nouveauté’ zoo hebben velen in 't woord realisme een fabrieksmerk meenen te zien, dat hun waar grif van de hand moest laten gaan. Indien de zoogenaamde realisten de waarheid spraken en consequent waren, dan moesten zij althans Van Maurik hooger stellen dan iemand anders. Ja, hij heeft bij die arme lui wel heel veel meer hartelijkheid, goedheid, zelfverloochening, trouw enz. enz. gevonden, dan de meeste menschen bij hen vinden, maar.... wellicht is dit laatste een gevolg van onvoldoende waarneming. Overigens - dan is hij stellig volbloed realist. Een fantasiewereld teekent hij zeer zeker niet; hij heeft die plaatsen van armoede en ellende bezocht, hij heeft die ondergrondsche krotten en hunne deels misdadige, deels diep rampzalige bevolking nauwlettend gadegeslagen; hij heeft de taal uit hun mond opgevangen, den klank en de toonhoogte in zijn geheugen bewaard, al die leelijke tronies en al die schobberige plunje met het oog van een zeer geoefend teekenaar waargenomen. Zoo geeft hij ons de werkelijkheid en daarmede den humor: een lach en een traan. Zijn genre en dat van Mevr. Wermeskerken-Junius dat zijn de genres, die altijd weer lezers vinden, hoezeer de smaak ook verandere: Cremer en Auerbach worden nog áltijd door duizenden gelezen, die een Akbar, een SpinozaGa naar voetnoot1), een Amazone ongelezen zullen laten. | |
[pagina 527]
| |
Elkander gelijkende in zeldzame productiviteit, hoe verschillend de onderwerpen zijn, die ze behandelen, zijn de dames Cath. Thijm en Louise Stratenus, Betsy Perk en Mevr. Kautzmann-Van Oosterzee De meest besprokene is zeker juffr. Thijm, die na zeer vele andere werken met Een Vorstelijke doornekroon en Een Koninklijke misdaad, eindelijk door Het geheim van den Czaar de leesbibliotheken stormenderhand heeft ingenomen. Die romans zoude men onder den titel ‘Gregor Samarow in de huiskamer’ te zamen kunnen uitgeven. Gelijk Oscar Meding in bijzonderheden verhaalt, wat er in 1860, 1866, 1870 in de kabinetten der vorsten voorviel (en hij kon het weten, want vaak was hij er bij) zoo verhaalt juffr. Thijm, wat er in de huiskamer en zelfs in de slaapkamer der vorsten werd verhandeld en besproken. We denken ons terug in de dagen van De geheimen van St. Cloud en Het Standbeeld in en uit den Zak en derg. Nog veel talrijker zijn de boeken door Juffr. Stratenus geschreven; we vermelden alleen de laatst verschenene Gewroken en Hoe stierf zij, pas twee van de vijf, die nagenoeg gelijktijdig de pers hebben verlaten. Beider levenservaring, wereld en menschenkennis, beider onmiskenbaar talent zouden iets beters doen verwachten; het talent had waardiger aangewend moeten worden, het gaat onder in den snellen en aanhoudenden arbeid. De veelheid van productie is bij Mej. Perk in den laatsten tijd sterk afgenomen. Haar historische roman Maria van Bourgondië is al niet zoo jong meer; haar schaadde juist de veelsoortigheid van werk en de verschillende doeleinden, die zij zich verbeeldde te willen bereiden. Van rustiger, zij 't al, niet genoeg gematigden kunstenaarsarbeid getuigden de werken van de laatste der genoemde schrijfsters. Vroeger zagen van hare hand goedbedoelde, maar slecht geslaagde zoogenaamde historische romans het licht; met Adelheid en Onder het Oordeel tot den tegenwoordigen tijd teruggekeerd, zal deze schrijfster zeer leesbare boeken leveren, die wel niet van verheven kunstenaars opvatting getuigen, maar toch een voor zeer velen niet te versmaden lectuur opleveren. Satirische lectuur bieden Jan Holland (Prof. Dr. A.J. Vitringa) die meer didactisch dan episch de maatschappelijke verhoudingen geeselt; Cosinus (?) die in Kippeveer de hoofdpersonen der Protestantsche clericale partij belachelijk maakt; het boek en het daarnaar bewerkte kluchtspel had veel succes. Het is begrijpelijk, dat de nog altijd onbekende auteur zooveel zorg besteedde aan de | |
[pagina 528]
| |
redeneering en de voorstelling, die eene partij belachelijk moest maken, dat hij zich voor de letterkundige kunstwaarde niet zeer hooge eischen stelde. In wat hooger toon, geestiger, maar in dat genre en meer bespiegelend overigens, is: Onze Jan, schets der ontwikkeling van een kind voor de 20e eeuw opgevoed, van Maurits Smit (ps.) Tot het beste, wat de hedendaagsche literatuur als tendenz-geschriften kan aanwijzen, zouden die romans kunnen gerekend worden, welke door hoogere beambten en officieren geschreven, ten doel hadden het staatkundige leven of het leven in Indië geheel bekend te maken. Indien Van Rees hier bovenaan staat, het is, omdat er in zijne werken minder tendenz is en meer teekening, omdat zijn arbeid hooger staat, meer letterkundige kunstwaarde heeft, dan van de meesten zijner geestverwanten. Zijn in 1883 verschenen werk Tusschen de Keerkringen beantwoordde nog altijd aan hooge verwachtingen; maar na de zes deelen verzamelde novellen en schetsen in '81 verschenen en veel gelezen, nam plotseling de schrijver een, hem door niemand betwiste plaats in met Toontje Poland, herinneringen van een Indisch officier, weldra gevolgd door Vermeulen Krieger, Nederlandsch Indische typen en krijgstafreelen in denzelfden toon en met onverflauwde kracht geschreven, eindelijk de bijzonder goed geslaagde, minder strijd- en kritieklustige ‘Indische novelle’ Wijnanda, waarmede de schr. meer het gebied van den gewonen roman zonder tendenz betreedt. Tot deze groep behoort daarna Perelaer, die in eene eerbiedwaardige reeks geschriften den sluier verscheurt, die de ellende en de hebzucht verscholen houdt; nergens geweldiger dan in Baboe Dalima (1886), waarin hij den gruwel van den opiumhandel in al zijne afschuwelijke waarheid vertoont. Behalve dat hebben we van hem Tusschen de Keerkingen (83); Een kwart-eeuw in het land der zon (84); het Kamerlid van Berkestein in Ned.-Indië (88), alles dienende om in zeer aangenaam leesbaren vorm, het bestuur en beheer in Indië te bestrijden en streng te veroordeelen, door het zonder genade te laten zien, zoo als het is. Daarna Groneman Eene Ketjoe geschiedenis (87), Maurits Hoe hij raad van Indië werd (88) en een zeer omvangrijk seriewerk In en uit 's lands dienst dat sedert '88 aanhoudend wordt voortgezet; dan ook nog de oud-minister van Bloemen Waanders | |
[pagina 529]
| |
die Indische schetsen gaf; voor militaire zaken bovendien De Rochemont, Rudolf van Meerkerke, eene zeer omvangrijke levensbeschrijving, waarin de militair alle phasen doorloopt en gelegenheid heeft een helder licht te laten vallen op zeer veel, wat verbetering behoeft en Groneman, die de zaken meer dan de anderen uit het oogpunt der kunst beschouwt. Vredelievender zijn Kusky, Een vriendenkring in de Vorstenlanden, Frank, Maleia (ps. van Freule van Nahuys) en wijlen Annie Foore (Mevrouw IJzerman-Junius), die het huiselijke leven in Indië beschrijven. Terloops vermelden we nog: Brieven van Jeanne Fortuin aan haar man, een boek, dat wegens vorm, inhoud noch opvatting eenige aanbeveling waard is. Van Annie Foore hebben we laatstelijk Indische huwelijken (87) en Uit het Indische familieleven (87) eindelijk Bogoriana, haar laatste werk. Zonder eenigszins in talent af te nemen, maar ook zonder aan kracht of grootheid van kunst te winnen, heeft Annie Foore ons twintig jaar lang op haar lieve vertellingen onthaald, ze heeft evenmin met politiek als met valsch gevoel gespeeld, ze heeft verhaald, wat ze hoorde, beschreven, wat zij zag en haar phantasie heeft een passend eenvoudig verhaal bedacht, waarin zij dat alles natuurlijk en zonder ophef kon te pas brengen. Zij was aller vreugde en hare werken zullen nog lang in den huiselijken kring hoogst welkom zijn. De allernieuwste richting beschikt gedeeltelijk over veelbeteekenende en veelbelovende krachten, jammer dat zij, in hunne razende begeerte, om gelezen te worden, zoo vaak de pornographie te baat nemen. Naast de scherpe en geniale anti-religieuse satire van Dr. F.W. van Eeden, De Kleine Johannes, en het meesterlijk gestileerde Proza van Van Looy staat walgelijk het woordenrijke, afmattend uitvoerig beschreven verhaal van L. van Deyssel (ps. van K. Alberdingk Thym), en de minder scherp geteekende geschiedenis van van Groeningen, die beide, hun zeggingskracht en woordenrijkdom, hun fijn ontwikkeld taalgevoel en styleerkunst misbruiken aan onwaardige onderwerpen en onvoldoend overdachte stoffen. Wij zwijgen van een Van Dam, Van Dort en vele anderen, alle onbekende opzienbarende en luidruchtig aangekondigde pseudoniemen. Van oorspronkelijkheid en genialiteit geeft het werk van Frans Netscher blijk; zijne Studies naar het naakt model (1886), Menschen in en om ons (1888) en de in 1890 verschenen werken Uit ons Parlement en In en om de Tweede Kamer. | |
[pagina 530]
| |
Bij deze nieuwe richting in 1890 door Van Nouhuys en in December 1891 door Geertruida Carelsen beide in Los en Vast besproken, behoort thans een oogenblik te worden stilgestaan ter juiste beoordeeling van deze met groot krijgsgeschreeuw aangekondigde beweging, waarvan de hoofden beweren, dat zij de eenige ware kunst bedoelt. Haar wetboek heeft drie door hen zelven verkondigde uitspraken: 1o. Wees niet banaal, 2o. Wek stemming, 3o. Teeken passie, de vierde niet door hen uitgesproken, maar blijkbaar uit alles, wat ze schrijven, is: ‘Zeg alles op 't papier zóo, als geen sterveling, wij zelf ook niet, dat ooit in de werkelijkheid zouden zeggen.’ Er zal later in het bijzonder gehandeld worden over hun optreden en daarmede samenhangende maatschappelijke toestanden, een verschijnsel, analoog met letterkundige bewegingen, die zich op verschillende tijden in verschillende landen onder tamelijk gelijksoortige omstandigheden hebben vertoond. Deze bewegingen zijn van groote beteekenis voor de kennis van het geestelijk leven eener natie; meer dan eenig letterkundig verschijnsel staan deze in nauw verband tot den maatschappelijken toestand en tot de verstandelijke en zedelijke ontwikkeling der volken.
Taco H. de Beer. |
|