gesproken wordt, zich gedurig verjongen, aan het werkelijke spraakgebruik zich aansluiten, en alle vreemdigheden vermijden.’
Roorda gebruikt dan ook niet het woord volks taal, dat hij oneigenlijk acht te zijn, maar spreektaal, de taal, die in tegenstelling van de groote menigte, door het beschaafdste gedeelte van het volk gesproken wordt.
Steun zocht en vond Roorda bij den Hoogleeraar De Vries. Het is immers koren op zijn molen, dat hij uit diens rede, ter aanvaarding van het Hoogleeraarsambt gehouden, en waarin hij spreekt over den grooten omvang, waartoe het onderzoek van den beoefenaar van de Nederlandsche taal zich uitstrekt, het volgende kon aanhalen: ‘Zal hij, (de taalbeoefenaar), niet verder zien dan die eenvormige boekentaal, in de stijve banden van willekeurige regelen geprangd? Neen, voor hem is de taal de uiting van het geheele volk; en waar anders zal hij die uiting opvangen dan in de gesprokene volkstaal, in de vrije spraak, gelijk zij, in ons aller dagelijksch leven, ongedwongen en onvervalscht, ons van de lippen vloeit? De levende taal: ziedaar dan het hoofddoel zijner opmerkzaamheid.’
Scherper begrensd, meer op den man af, had de Hoogleeraar de de Vries reeds van te voren, in de inleiding van zijne uitgave van Hoofts Warenar dezelfde meening uitgesproken: ‘Het is hem’, (den taalbeoefenaar), schrijft hij daar, ‘niet te doen om de beschaafde gekunstelde schrijftaal, door geleerden bestuurd, geplooid en gewijzigd, dikwijls door bijzondere gevoelens misvormd of in uitheemsche banden gekluisterd, maar om de taal, zooals zij in het hart des volks leeft en bloeit, vrij en onbelemmerd, los en levendig, doch tevens rein en onvervalscht’.
Professor Roorda kon, wanneer hij nog tot het land der levenden behoorde, tevreden zijn. Er is kentering gekomen. De boekentaal, waarmede de gekunstelde schrijftaal minachtend werd aangewezen, is in den ban gedaan. Men schrijft, met enkele uitzonderingen, zooals men spreekt, wat invloed heeft op den stijl, die daardoor los en zwierig, kleurig en levendig wordt.
Helaas, ook de deugden kunnen tot ondeugden aangroeien. Vrijheid leidt dikwerf tot losbandigheid, en hoewel onze beroemde Van Lennep, zich zeker gewacht heeft tot uitersten te vervallen, al heeft hij onze spraakkunst op geestige wijze bespottelijk gemaakt, ging hij tot op zekere hoogte met Roorda mede.