Noord en Zuid. Jaargang 14
(1891)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 281]
| |||||||||||||||||
Schriftelijke taalopgaven van de examens voor de akte van hoofdonderwijzer(es) in 1891.Den Haag. (9½-12¼ uur.)Vondel.
Op zijn besneeuwde kruin en groenen krans te wijzen,
Der dichterlijke jonglingschap
Zijn fikschen vingergreep ten voorbeelde aan te prijzen,
En zijner voeten vasten stap;
5.[regelnummer]
Zijn hooggevierden naam naar namen te vernoemen,
Die de Oudheid grootst en roemrijkst had,
Gebuur en vreemdling met zijn lofspraak doof te roemen -
Ja, alle dagen hoort men dat!
Maar hem te lezen, hem te kennen, hem te smaken,
10.[regelnummer]
Ziedaar wat schaarsch is in een eeuw,
Die slechts twee wegen kent om tot wat naams te raken:
Gemaakte klacht, of wild geschreeuw.
Beets.
| |||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||
Arnhem. (3 uur.)1. HarpoenGa naar voetnoot1) aen Jonckheer Landeslot,Ga naar voetnoot2) Heer van Vryburgh.
Ick heb, heer Landeslot, doorreysend uw gebied,
Daer menighmael vernacht, en veel van Godefried,
Den preker van uw vleck, de boeren hooren roemen,
Wiens lof sy met geen' kunst behoefden te verbloemen,
5.[regelnummer]
Wie vond in deeghlijckheyd oyt syns gelijcken meer?
Gode offerde hy sijn' dienst, sijn' trou aan sijn' landsheer,
En bragt dat woeste volck tot deughdige bekeering,
Door voorgang eer dan door sijn' ongetoyde leering.
Sijn woord was eveneens als een gesegend saed.
10.[regelnummer]
Hij was der sielen sout. Noyt moeyde hy sich met staet
Of weerlijcke heerschappij. Het licht blonck wt sijn leven.
Al wat de bybel leert, stond in sijn hart geschreven:
Ja sijn godvruchligh hart, dat was der deughden kerck.
WAT drempel hij betrad, daar bleef een heyligh merck.
Vondel.
Het bovenstaande, te beginnen met vers 5, in goed hedendaagsch proza overbrengen zóó, dat het voor ieder duidelijk is dat gij het begrijpt.
| |||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||
2. Holland.
Al wat gij zijt, is der vaderen werk;
Uit een moeras wrocht de vlijt van die helden,
Beide de zee en den dwingeland te sterk,
Vrijheid een tempel en godsvrucht een kerk.
Blijf wat gij waart, toen ge blonkt als een bloem:
Zorg, dat Europa den zetel der orde,
Dat de verdrukte zijn wijkplaats u noem,
Land mijner vadren, mijn lust en mijn roem.
En wat de donkere toekomst bewaart,
Wat uit haar zwangere wolken ook worde,
Lauw'ren behooren aan 't vleklooze zwaard,
Land, eens het vrijst' en gezegendst' der aard'.
Potgieter.
Geef den inhoud met eigen woorden zoo weer, dat het ieder duidelijk is dat gij den dichter hebt begrepen
3. Peilschaal, machtspreuk, volmondig, geestverwant, ontnuchteren.
Verklaar één van de 5 opgegeven woorden, d.i. tracht op te sporen de afleiding van overdrachtelijke of eigenlijke beteekenis uit de oorspronkelijke of eigenlijke, en gebruik het door u verklaarde woord in minstens drie goede zinnen.
4. Van de twee volgende opgaven ééne te bewerken.
1. In de spraakkunst hebt gij gelezen van den genitief van bezit, den datief van bezit en de bezittelijke voornaamwoorden. Geef eens twee voorbeelden van ieder; elk voorbeeld in een zin. Toon aan, dat de datief ook veranderd kan worden in den genitief en in een bezitt. voornaamwoord. Geef op in welken naamval en waarom in:
Wanneer één uwer kweekelingen beweerde, dat in: Ik tik hem op de schouders, hem de datief van bezit, en een ander, dat hem het lijdend voorwerp is, wat zoudt gij dan dienstig achten op te merken? | |||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||
2. Merkt op en beschouwt de wonderen des hemels.
Zet dien zin uit den bedrijvenden in den lijdenden vorm over. Geef op den regel voor het verzetten van een zin uit het bedrijvend in het lijdend en omgekeerd van het lijdend in het bedrijvend. Is door u, bij het overzetten van den hier opgegeven zin, in geen enkel opzicht, van den regel afgeweken? En zoo ja, in welk opzicht en wat is daarvan de oorzaak? Tracht dat laatste (de oorzaak) klaar en duidelijk voor uwe kweekelingen uiteen te zetten. | |||||||||||||||||
Zwolle. (1½ uur.)Op het twaalfjarig bestand der Vereenigde Nederlanden.
1.[regelnummer]
De Hemel, krijgens zat, erbarmt zich onzer kwalen.
2.[regelnummer]
Kastiljen wordt beweegt, den vrede ons aan te biên.
3.[regelnummer]
De straten leenen 't oor, dies wij, verwonderd, zien
4.[regelnummer]
Het vredemakend volk genaken onze palen.
5.[regelnummer]
Na onderling gesprek, opschorsing en lang dralen.
6.[regelnummer]
Vergunt men haar 't Bestand voor jaren twee en tien;
7.[regelnummer]
Op hope of mettertijd een vredezon misschien
8.[regelnummer]
De Nederlanden mocht geduriglijk bestralen.
9.[regelnummer]
Nassau ontwapent zich om ruste te verwerven.
10.[regelnummer]
Steekt op zijn dreigend staal, geschaard van 't veel doorkerven.
11.[regelnummer]
En 't Bondig Land geniet de vruchten van zijn zweet.
12.[regelnummer]
Van vreugde golven vaars ten hemel opwaart varen,
13.[regelnummer]
Men offert lof en dank den Heere der Heerscharen.
14.[regelnummer]
Die nu in lout're vreugd doet eindigen ons leed.
Vondel.
N.B. De spelling is gewijzigd.
| |||||||||||||||||
(1 uur.)De taal der schilderkunst.
1.[regelnummer]
Roem, Neerland! op uw taal, waar Vondels lied in vloeide.
2.[regelnummer]
De taal van Van der Palm, in kleur schakeering rijk!
3.[regelnummer]
Zacht murm'len als de toon, waar Bellamy door bloeide
4.[regelnummer]
Stout bruisend als de snaar van d' één'gen Bilderdijk!
| |||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||
5.[regelnummer]
Al klinkt zij zoet in Hollands beemden -
6.[regelnummer]
Zij derft haar schoon in 't oor der vreemden,
7.[regelnummer]
En klein is 't erf van haar gebied!
8.[regelnummer]
Ach, Vondels onnavolgb're zangen -
9.[regelnummer]
Zij blijven, om zijn graf, op Hollands luchtstroom hangen,
10.[regelnummer]
En 't lied van d' Amstelzwaan versterft in Hollands riet!
11.[regelnummer]
Maar wie zijn vlammende idealen
12.[regelnummer]
Op 't scheppingswoord van 't stout penseel
13.[regelnummer]
Met de almacht van de kunst, voor 't oog weet af te malen,
14.[regelnummer]
En op kan roepen van 't paneel:
15.[regelnummer]
Hij speelt zijn lied'ren in alom verstaanbre woorden-
16.[regelnummer]
Aan Seine, Theems en Tibelboorden
17.[regelnummer]
Leent men verrukt zijn spraak gehoor,
18.[regelnummer]
En blijft men Rembrandts naam en Rubbens' lof herhalen
19.[regelnummer]
Hij heeft de wondergaaf der talen.
20.[regelnummer]
De naklank van zijn stem ruischt ieder volk in 't oor.
B. ter Haar.
1. voeling houden met, 2. eieren voor zijn geld kiezen, 3. aan den kapstok hangen, 4. de deur openzetten voor, 5. veiligheidsklep, 6. beschamen, 7. een' slag om den arm houden, 8. het ijs breken, 9. op een voetstuk plaatsen, 10. den stempel zetten op. | |||||||||||||||||
Groningen. (1½ uur).Fantazy en Werkelijkheid.
1.[regelnummer]
Die middeleeuwsche burcht, zoo trotsch
2.[regelnummer]
Zijn puin verheffend op de rots,
3.[regelnummer]
Wier rankend veld de holle bogen
4.[regelnummer]
(Of 't nog uit oude vriendschap waar')
5.[regelnummer]
Met groene slingers houdt omtogen. -
6.[regelnummer]
Hoe schilderachtig staat hij daar!
7.[regelnummer]
Hoe boeit hij uit de verte onze oogen! -
8.[regelnummer]
Eens klopten, in dat fier gebouw,
9.[regelnummer]
Nu leeg en somber, menschenharten;
10.[regelnummer]
Er juichte vreugd, er weenden smarten,
11.[regelnummer]
Er blaakte liefde en riddertrouw. -
12.[regelnummer]
Wat rijke stof, o Muzenzonen,
13.[regelnummer]
Vindt hier Verbeeldings tooverspel!
14.[regelnummer]
't Is alles poëzy! -
‘Ja wel!
15.[regelnummer]
Maar 'k zou er nu niet willen wonen.’
A. Bogaers.
| |||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||
Opstel. (1½ uur.) Naar keuze:
| |||||||||||||||||
Amsterdam.I. Maak een opstel over één der volgende onderwerpen:
II. Verklaar zoo duidelijk mogelijk het gecursiveerde in het volgende gedicht. De moedertaal na de inlijving in het Fransche keizerrijk,
Het vaderland bestaat, wat lot ons zij beschoren!
Nog heft het zijn gelaat, en zonder blos, omhoog.
Zoolang zijn schoone spraak voor 't oor niet gaat verloren;
Zoolang wij nog haar klank en volle taalkracht hooren;
Zoolang blinkt Holland aan der volkren Hemelboog.
En schoon wij 't aan dien trans met nauwlijks merkbre stralen,
Verknocht aan 't Starrenbeeld, waar 's werelds oog op staart,
Gelijk een nietig stip onzeker om zien dwalen; -
't Zal voor 't gewapend oog in stillen luister pralen,
Zoolang 't inwendig vuur, zijn taal, slechts blijft bewaard.
Roemt, BelgenGa naar voetnoot1) roemt vrij op de heldendaên der vaderen,
Maar laat het nimmer zijn ten hoon van 't nageslacht!
Vaak valt het lichter, de eer te kluistren, onder 't naderen,
Dan, deinzend, met beleid zijn krachten te vergaderen
En post te vatten, bij het vallen van den nacht.
Uw rijke taal blijft de ark, die wij vereenigd dragen,
Waarin het nageslacht der vaadren geest aanschouwt!
Al praalt die bondskist thans niet op een zegewagen,
Al torsen wij haar voort - laat ons niet suffend klagen,
Maar waken bij dit pand, aan onze zorg betrouwd!
J. Kinker.
| |||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||
III. Verklaar één der 3 volgende stellen synoniemen en licht ze met voorbeelden toe:
| |||||||||||||||||
Breda. (1½ uur.)I. weldadigheid.1.[regelnummer]
Het goud, het zilver heeft geen luister
2.[regelnummer]
In 't vratig ingewand der aard,
3.[regelnummer]
Tenzij, van uit het nijdig duister,
4.[regelnummer]
In 't oog der zon gebaard.
5.[regelnummer]
Wat gaat ge zwanger van metalen,
6.[regelnummer]
Natuur? Wat arbeidt ge in den nacht?
7.[regelnummer]
De glans behoort, waarmeê zij pralen,
8.[regelnummer]
Aan die ze in 't daglicht bracht.
9.[regelnummer]
Houweel en smeltkroes, die 't bereiden,
10.[regelnummer]
Verheffen 't zilver tot zijn eer;
11.[regelnummer]
Maar milde handen, die 't verspreiden,
12.[regelnummer]
Dien dankt het eindloos meer.
13.[regelnummer]
Geen goud om 't hoofd van werelddwingren
14.[regelnummer]
Treft eedle boezems met ontzag,
15.[regelnummer]
Maar 't geen, gewandeld door de vingren,
16.[regelnummer]
Van weldoen tuigen mag.
17.[regelnummer]
Weldadigheid! bij u zijn schatten,
18.[regelnummer]
En waar ge in 't menschlijk hart gebiedt.
19.[regelnummer]
Wat 's grijpaards koffer moog bevatten,
20.[regelnummer]
Bestaat voor 't menschdom niet.
| |||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||
II. (1 uur.)A.
Gebruik elk der woorden van een dezer drietallen in eenen zin en duid daarna de overeenkomst en het verschil in de beteekenis aan. B. Gebruik het woordje om in eenige zinnen als voorzetsel en als bijwoord. C. Wat hebt ge aan te merken op de volgende zinnen:
|
|