Noord en Zuid. Jaargang 14
(1891)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De leer van den samengestelden zin.Wanneer de beschouwing van den enkelvoudigen zin is afgeloopen - zie de stukken daarover in den vorigen jaargang, - dan is de bekendheid met de daarin voorkomende taalverschijnselen voldoende om een groot gedeelte van de overige onderdeelen der spraakkunst in geregelde orde en behoorlijk verband na te gaan. Van de leer der woordsoorten moet alleen het overzicht der verbindingsmiddelen, betrekkelijke voornwdn., voegwoorden en voegwoordelijke bijwoorden voorloopig achterwege gelaten worden. Beteekenis en vorm van naamvallen - uitgezonderd die der betr. voornwdn. - en van de tijds- en persoonsvormen kunnen ook vrij volledig worden behandeld. Alleen van de modusvormen is, met den enkelvoudigen zin als basis, nog maar weinig belangrijks te zeggen; eerst na de beschouwing van den bijzin is dat onderwerp voor eene complete behandeling vatbaar. En eindelijk behoeft van de congruentie-verschijnselen op dezen trap ook slechts een gedeelte uitgesteld te worden: de overeenkomst nl. tusschen betrekkelijke voornwdn. en hunne antecedenten. Hieruit volgt, dat het uit een paedagogisch oogpunt geen aanbeveling zou verdienen, de leer van den enkelvoudigen zin onmiddellijk door die van den samengestelden te doen volgen. Al de bijzonderheden omtrent de buigingsverschijnselen, welke in den enkelvoudigen zin waargenomen kunnen worden, kunnen vooraf aan de orde komen, om den leerlingen, wat de kennis en het gebruik der vormen betreft, die vastheid en vaardigheid aan te brengen, welke een eerste resultaat van een doelmatig ingericht spraakkunstig onderwijs behooren te zijn. Er zou dus aanleiding zijn geweest, om bedoelde buigingsverschijnselen in dezen jaargang ter sprake te brengen. Intusschen hebben wij er de voorkeur aan gegeven, de beschouwing der verschijnselen in den samengestelden zin te laten voorafgaan. Vooreerst is die beschouwing wel zoo belangwekkend als die der buigingsvormen en in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
de tweede plaats doet zich op het gebied van den samengestelden zin veel meer verschil van opvatting voor, zoodat eene overweging van die verschillen aan de zich voorbereidende lezers van Noord en Zuid waarschijnlijk het meest welkom zal zijn. Uit een zuiver wetenschappelijk oogpunt is de beschouwing van den samengestelden zin van groot belang, aangezien deze te beschouwen is als een product van hoogere taalvorming, voortgesproten uit een meer samenhangend denken, waarbij het verband tusschen verschillende gedachten den spreker volkomen duidelijk voor oogen staat en geheel naar zijn bedoelen uitgedrukt wordt. Dientengevolge biedt de beschouwing dezer samengestelde zinnen een groot aantal belangwekkende verschijnselen aan, waarvan de waarneming het taalinzicht doet toenemen en op den duur den taalzin verfijnt. Zoo krijgt dan ook die beschouwing een practisch belang, dat vooral met het oog op de school de aandacht verdient. Het ontbinden van samengestelde zinnen wordt eene voorbereiding tot een vaardig bouwen er van, waarbij de fout vermeden wordt, aan ongeoefende schrijvers eigen, om op bij- en hoofdzaken evenveel licht te laten vallen. Verder biedt dit onderwerp gelegenheid tot de noodige oefening in het gebruik der veranderlijke verbindingsmiddelen (de betr. vnwdn.), en in het letten op de synonimieke verschillen, welke zich voordoen bij de onveranderlijke (voegwoorden en voegw. bijwoorden). Voorts is het herkennen der deelen van den enkelvoudigen zin in bijzinnen dikwijls veel lastiger dan in hoofdzinnen, zoodat eene ordelijke en nauwkeurige beschouwing van samengestelde zinnen eene zeer gewenschte gelegenheid wordt tot herhaling van het geleerde omtrent den enkelvoudigen zin. En eindelijk is vertrouwdheid met het overzien van samengestelde zinnen van eenigen omvang ook voor wie ze zelf bij zijn spreken en schrijven niet gebruikt, onmisbaar, om gemakkelijk de taal te verstaan van anderen, die er zich wel van bedienen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De samengestelde zin.1. Een samengestelde zin is eene vereeniging van twee of meer zinnen, welke door hun inhoud, de wijze waarop zij gerangschikt of verbonden zijn en den toon, waarop zij worden uitgesproken, een geheel uitmaken: De kunst is lang, het leven is kort. - Het geld, dat stom is, maakt recht, wat krom is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opmerking De spraakkunst beperkt zich tot de beschouwing der beide eerste bijzonderheden. En uit den inhoud, èn uit den vorm blijkt het logisch verband der deelen van den samengestelden zin, en wanneer dit goed gevat wordt, zal de toon, waarop de spreker of lezer ze uitbrengt, gewoonlijk de ware zijn. Omgekeerd zal de toon, waarop een samengestelde zin wordt gezegd, er veel toe bijdragen, om den hoorder het logisch verband goed te doen gevoelen. 2. Het verband tusschen de deelen van een samengestelden zin kan tweeërlei zijn: 1o. nevenschikkend, wanneer de zinnen ten opzichte van elkander gelijke logische waarde hebben: Hij gaat op reis en zijn broeder zal zijne zaken waarnemen. Ik hoor, dat hij op reis gaat en dat zijn broeder zijne zaken zal waarnemen. 2o. onderschikkend, wanneer de eene zin een zinsdeel (onderwerp, naamw. deel van het gezegde, voorwerp, bijv. bepaling of bijw. bepaling) van den anderen is: Dat hij bekend heeft, verheugt mij. Hij is niet, wie hij schijnt. Hij doet, wat hij wil. De taak, die hem wacht, is zwaar. Hij komt, zoodra hij gereed is. Een zin, die een zinsdeel is van een anderen zin, heet een bijzin. De kenmerken, waardoor een bijzin zich naar den vorm onderscheidt, komen later ter sprake, als de bijzinnen in het bijzonder worden beschouwd. Als tegenstelling van dezen term bijzin, zal in het vervolg steeds de term hoofdzin worden gebezigd. Volgens deze opvatting is een hoofdzin dus een zin, die geen bijzin is. Naast deze negatieve | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
bepaling kan verder de positieve staan, dat een hoofdzin een zin is, die op zich zelf eene mededeeling, vraag of gebod uitdrukt. Opmerkingen. 1. Deze afspraak omtrent den term hoofdzin geeft aan de beteekenis daarvan eene uitbreiding, die niet algemeen is. Sommigen willen alleen van een hoofdzin spreken, om den (grammaticaal) voornaamsten zin van een samengestelden zin te benoemen. Het is geriefelijker, hem ook voor elken niet-afhankelijken zin te kunnen gebruiken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nevenschikkend zinsverband.4. Op de vraag, hoe twee (of meer) zinnen - d.w.z. mededeelingen, vragen of geboden - eene eenheid kunnen vormen, zonder dat een van beide zijne onafhankelijkheid verliest, is het gewone antwoord: a. De volgende zin is eene uitbreiding of voortzetting van den vorigen; b. De zinnen vormen eene tegenstelling; c. De eene zin behelst de oorzaak (reden of grond) van den inhoud des anderen. Hierop berust de verdeeling der nevenschikkende zinsverbinding in aaneenschakelend (copulatief), tegenstellend (adversatief) en oorzakelijk (causaal) verband. 5. Buiten eenige bedoeling om in dit opzicht eene hervorming | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
te willen voorslaan, kan het nochtans zijn nut hebben, de vraag te stellen, of niet een ander overzicht der verschillende gevallen mogelijk zou zijn. Men zou bv. kunnen aannemen, dat indien twee onafhankelijke zinnen een geheel vormen, de inhoud van den eenen als een zinsdeel van den anderen moet kunnen aangemerkt worden. De mogelijkheid daarvan wordt bewezen door de volgende voorbeelden, waarin de gecursiveerde zin telkens als het aangewezen zinsdeel van den niet-gecursiveerden te beschouwen is.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De gegeven voorbeelden bewijzen inderdaad, dat van twee nevengeschikte zinnen de eene gedachte als een element van de andere beschouwd kan worden. Alleen zinnen, die als naamwoordelijk deel van het gezegde of als meewerkend voorwerp van een daaraan nevengeschikten zin aan te merken zijn, komen niet voorGa naar voetnoot1). Toch is het doel niet, zulk eene indeeling van de nevengeschikte zinnen hier aan te bevelen. Vooreerst zijn er verscheidene onder, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
die wel voorkomen, maar waarin het verband der deelen van dien aard is, dat het gebruik van een hoofdzin met een bijzin in den regel de voorkeur heeft. Dit is bv. vooral met die onder 1-5 het geval. En vervolgens vallen juist die zinnen, waarin het nevenschikkend verband zeer gebruikelijk is, nl. die, bestaande uit een paar gedachten, welke eene tegenstelling vormen, (vgl. 18, 22 en 23) of waartusschen oorzakelijk verband bestaat (10-19), niet genoeg in het oog of zijn te zeer verspreid onder de vele andere. En eindelijk zijn sommige gevallen van nevenschikkend verband, bv. dat met het scheidende of in een overzicht als het bovenstaande in het geheel niet thuis te brengen. Het bovenstaande overzicht heeft dan ook slechts terloops ten doel, de mogelijkheid van eene andere dan de gewone indeeling der nevenschikkende verbindingen na te gaan. Het is hoofdzakelijk bestemd, om te doen inzien, dat er zeer veel nevenschikkend verband bestaat, hetwelk alleen aangegeven wordt door een zinsdeel van den tweeden zin, dat terugslaat op den inhoud van den vorigen. In de bovenstaande gevallen is dat zinsdeel, meestal een voornaamwoord of bijwoord, steeds gecursiveerd. Er is daarentegen ook ander nevenschikkend verband, dat gevoeld wordt, ook zonder dat het wordt uitgedrukt, of dat aangegeven wordt door echte voegwoorden, als en, maar en want, die noch van den eenen, noch van den anderen zin een deel uitmaken. En hierin is de oorzaak gelegen van enkele moeilijkheden, die zich bij de behandeling van dit onderdeel der zinsleer voordoen. Voorloopig kunnen zij alleen worden aangeduid; bij de behandeling der onderdeelen komen zjj vanzelf voor den dag. 6. Volgens de opgave in § 4 is derhalve het nevenschikkend zinsverband aaneenschakelend, tegenstellend en oorzakelijk. Hierbij behoort opgemerkt te worden, dat deze drie verbindingswijzen niet volkomen op eene lijn staan. Het tegenstellend en het oorzakelijk verband bestaat nooit anders dan uit de vereeniging van twee zinnen: tegenstelling toch kan slechts bestaan tusschen twee dingen, terwijl de verbinding van eene oorzaak en een gevolg evenzeer steeds eene tweeheid is. Bij het aaneenschakelend zinsverband is dit anders. Hier is niet alleen eene verbinding van twee, maar ook van meer zinnen mogelijk. Wat zulk eene reeks van zinnen dan tot eene eenheid maakt, is eene gedachte, soms uitgesproken, soms niet, welke door de vereenigde zinnen moet opgewekt worden. Zoo is in de bekende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
allegorie: ‘Willem I legde de fondamenten van ons Staatsgebouw, Maurits trok de muren op en Frederik Hendrik bracht het onder dak, de gemeenschappelijke gedachte der drie zinnen: De onafhankelijkheid der Nederlanders is voor een groot deel aan de Oranjes te danken. - Of, om nog een ander voorbeeld te geven, gaat men de samenstelling der periode op bl. 77 van dit stuk na - beginnende met Uit een zuiver, enz. - dan vindt men daar eerst een zin, die de belangrijkheid van den samengestelden zin als taalproduct aangeeft. Een tweede zin - aanvangend met dientengevolge - vermeldt het gevolg daarvan: de aanwezigheid van een groot aantal verschijnselen, waarvan de waarneming taalbegrip en taalgevoel kan baten. Uit dit gevolg vloeit weer een ander gevolg voort, - uitgedrukt in een zin, met zoo beginnend - nl. het practisch belang der beschouwing van samengestelde zinnen voor het onderwijs. En deze gedachte is het dan, die ten slotte de vier volgende zinnen met Vooreerst, Verder, Voorts en Eindelijk tot eene eenheid maakt, want elke daarvan dient, om een der verwachte practische voordeelen te omschrijven, en alzoo te doen uitkomen, dat deze voordeelen vele zijn. De aard van het aaneenschakelend zinverband is dan ook zoo veelzijdig, dat het veel moeilijker te definiëeren valt dan de beide andere soorten. Het overzicht in § 5 doet reeds zien, dat het bijeenbehooren van gedachten tal van betrekkingen insluit. In het algemeen kan men daarom alleen zeggen, dat het zinsverband aaneenschakelend is, overal waar het niet tegenstellend of oorzakelijk moet heeten. 7. De aard der nevenschikkende zinsverbing wordt bepaald door den inhoud der zinnen, en de toon alleen, waarop zij uitgesproken worden, is dikwijls geheel voldoende om dien aard te doen uitkomen, bv.: De moeder slooft, de vader drinkt, de kinderen zijn echte deugnieten. - De meisjes passen heel goed op; de jongens zijn echte deugnieten. - Hoogen dunk heb ik van hunne opvoedkundige talenten niet; de kinderen zijn echte deugnieten. In vele gevallen echter wordt het verband verduidelijkt door bepaalde verbindingsmiddelen. Dit zijn òf echte voegwoorden òf voegwoordelijke bijwoorden. De echte voegwoorden zijn weinig talrijk: en, noch, alsmede; - maar, doch, of; - want. Zij zijn niet anders dan verbindingsmiddelen, en maken noch van den eenen, noch van den anderen zin een zinsdeel uit. Omdat de pauzeering en het leesteeken vóór | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze voegwoorden komen, behooren zij schijnbaar tot den tweeden zin, maar eigenlijk staan zij tusschen beide zinnen in. De voegwoordelijke bijwoorden zijn veel talrijker. Zij verrichten een dubbelen dienst: zij maken een zinsdeel (bijwoordelijke bepaling) uit van den tweeden of volgenden zin, welk zinsdeel tegelijkertijd verbindingsmiddel wordt, doordat het terugwijst naar den inhoud van den vorigen zin. Daarom is de hoofdnaam bijwoorden en wordt de secondaire functie alleen aangewezen door den term voegwoordelijk. Dat het zinsdeelen en daarom nog bijwoorden zijn, blijkt uit twee verschijnselen. Vooreerst behoeven zij niet altijd vooraan in den tweeden zin te staan: Het examen was niet schitterend; van afwijzen kon echter geen sprake zijn. - Al zijne berekeningen faalden; hij kon derhalve niet aan zijne verplichtingen voldoen. Zelfs kunnen zij het slot van den tweeden zin vormen: Zijne voordracht was zeer eentonig; hij had een spraakgebrek bovendien. En komen zij vooraan te staan, dan bewerken zij, even als elke bijwoordelijke bepaling, die voorop geplaatst wordtGa naar voetnoot1), inversie: Ook beweerde hij, Toch ging hij, Daarom riep hij, enz. Bij de verdere behandeling dezer verbindingsmiddelen zal het blijken, dat er enkele onder zijn, die de echte voegwoorden in zooverre naderen, dat zij, vooropstaande, niet noodzakelijk door inversie gevolgd behoeven te worden. 8. Een paar merkwaardige verschijnselen bij het gebruik der verbindingsmiddelen, eigenlijk tot de stijlleer behoorende, zijn de asyndeton (de onverbondenheid): Mannen, vrouwen, kinderen, - en de polysyndeton (de veelverbinding): En mannen, en vrouwen, en kinderen, de eerste een middel om den stijl te versnellen en de verbonden deelen als een samenhangend geheel te doen uitkomen, de laatste als een middel om den stijl te vertragen, de veelheid te doen uitkomen en op elk der deelen in het bijzonder de aandacht te doen vestigen. Een voorbeeld van polysyndeton levert Potgieters schets van Karel V (Rijksmuseum, 317): ‘Een spelend jongsken, erfgenaam van de Nederlandsche Staten en prins der Asturiën; - een krijgshaftige knaap, troonopvolger van Arragon, en Napels, en Sicilië, en Sardinië, en Navarra, enz.’ Een voorbeeld van asyndeton terzelfder plaatse is: ‘Dertig jaren lang heeft hij erGa naar voetnoot2) sinds dien oogenblik voor gewaakt, voor gezorgd, voor gevreesd, voor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
geöorloofd, om gebeden misschien, onloochenbaar er voor geboet, - aanschouw die vóór den ouderdom gekromde gestalte, zie dien vóór den winter besneeuwden baard!’ 9. Nog een belangrijk verschijnsel bij de samengestelde zinnen is de samentrekking, het slechts eenmaal noemen der gemeenschappelijke deelen van twee of meer nevengeschikte zinnen. Dit is eigenlijk niet anders dan eene soort van ellips, waarvan de bijzonderheden het best ter sprake komen als de verschillende soorten van nevenschikking zijn afgehandeld. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aaneenschakelend verband.10. Het aaneenschakelend zinsverband komt veel voor in den beschrijvenden of verhalenden stijl. Gewoonlijk worden aldus verbonden zinnen op gelijken toon uitgesproken: Het is nacht, het is het kwade seizoen. De lucht is donker; de wolken zijn dik, en drijven ontstuimig snel heen en weder; de maan scheurt ze nu en dan met een waterachtigen straal. De wind huilt door het gebergte; de regen ruischt; van verre gromt de donder.’(Beets.) Komt er soms ten slotte een zin, die al het voorgaande samenvat, - dikwijls ingeleid met kortom - dan krijgt deze bijzonderen nadruk. Vgl. voor een mooi voorbeeld het fragment uit Bogaers' Heemskerk, aangehaald in De Groot, Leopold en Rijkens, II, 110, aanvangende met: ‘Nu rijzen er alom bevelen’;
gevolgd door eene lange reeks van gewoon aaneengeschakelde zinnen, de toebereidselen tot den slag vermeldende, en eindigend met: ‘Wat Neerland veil'gen in de slacht -
Wat Spanje moet te gronde voeren,
Het rijst er, als door toovermacht.’
Of ook dezen fraaien zin uit Potgieters Rijksmuseum: ‘Was er dan geene stemme, die u antwoordde op de vraag: “Waar bleeft ge?” - “Om het geloof op het schavot onthalsd.” - “onder de vanen der vrijheid bij Heiligerlee gesneuveld” - bezweken, na den vruchteloozen tocht over de Maas’ - ‘juichende verscheiden, daar de zege op de Zuiderzee was behaald’ - ‘spijt het verdrag, binnen Haarlems wallen vermoord’ - ‘uitgehongerd op de vesten van Leiden’ - onsterfelijk in het harte eener dankbare nakomelingschap!’ De bijzonderheden van dit zinsverband worden het best overzien, door het te verdeelen in gewoon, versterkend, rang- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
schikkend en verdeelend aaneenschakelend zinsverbandGa naar voetnoot1). 11. Gewoon aaneenschakelend verband. Dit is de eenvoudigste soort van nevenschikking. De eene zin krijgt volstrekt geen relief boven de andere. Zeer dikwijls worden de zinnen eenvoudig naast elkander geplaatst. Verder worden als verbindingsmiddelen gebezigd de voegwoorden en, noch en alsmede, waarvan de beide eerste èn zinnen èn zinsdeelen vereenigen, maar het laatste zinsdeelen alleen. Van de voegwoordelijke bijwoorden zijn hier bruikbaar ook en daarbij, ofschoon bij het bezigen dezer woorden geen volkomen gelijkheid meer tusschen beide gedachten bestaat, maar de tweede gedachte eenige klimming vertoont, die ook door wat meer nadruk en eene langere pauze - vandaar de kommapunt - wordt aangewezen: Hij had geen lust er heen te gaan; ook had hij maar weinig tijd. - Mijn buurman heeft in den laatsten tijd veel tegenspoed in zijn gezin; daarbij gaan de zaken ook niet bijzonder voordeelig. Daardoor vormen beide woorden een overgang tot de rubriek van het versterkend aaneenschakelend zinsverband, waarvan men ze ook als het begin kan beschouwenGa naar voetnoot2). Opmerkingen. 1. En en noch worden bij eene verbinding van meer dan twee leden gewoonlijk slechts gebezigd tusschen het laatste en voorlaatste lid. Ook kunnen zij aan het begin van elk der verbonden zinnen herhaald worden: Èn de vorm en de inhoud was uitstekend. - Noch de vorm, noch de inhoud behaagde mij. De herhaling brengt hier eene afzondering van de beide begrippen te weeg, die het gebruik van den enkelvoudigen vorm van het werkwoord wettigt. De beteekenis is, dat er aan geen tegenstelling mag gedacht worden tusschen de dus verbonden begrippen of gedachten. Hetzelfde kan uitgedrukt worden door de combinatie zoowel - als, die echter alleen bruikbaar is om zinsdeelen te verbinden en voorts iets versterkends heeft, dat haar geschikt maakt voor de vereeniging van het schijnbaar niet bijeenbehoorende Daardoor kan deze uitdrukking ook tot de volgende rubriek gebracht worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
en niet als verbindingsmiddelen wil benoemen, zijn het bijwoorden van omstandigheid, omdat zij eene vergezellende omstandigheid aanduiden, in den eersten zin vermeld. 12. Versterkend aaneenschakelend verband. Hiervan is sprake bij de verbinding van het buitengewone met het gewone, het onverwachte met het verwachte, het onverklaarbare met het verklaarbare. Zij geschiedt door de voegwoordelijke bijwoorden: bovendien, buitendien, daarenboven, ja, zelfs, en door de verbindingen zoowel-als en niet alleen (slechts) of enkel - maar ook. Hetzelfde doel wordt soms ook bereikt door kleine zinnen als: wat meer is, wat meer zegt, wat erger is. Het is duidelijk, dat vooral bij het gebruik van ja, zelfs en niet alleen - maar ook aan eene tegenstelling, eene schijnbare onvereenigbaarheid gedacht wordt. De gedachte daaraan wordt bestreden, door op het ongewone een bijzonderen nadruk te leggen: niet alleen mannen en vrouwen, maar ook kinderen en grijsaards. Opmerkingen. 1. Bij zoowel - als en niet alleen - maar ook is het merkwaardige verschil waar te nemen, dat bij het gebruik van het eerste het ongewone, en bij dat van het tweede het gewone voorop staat; Bv.: In Londen rijden de spoorwegen zoowel onder als boven den grond. - In Londen rijden de spoorwegen niet alleen boven, maar ook onder den grond. 13. Rangschikkend aaneenschakelend verband. Dit komt voor wanneer een aantal bijeenbehoorende zaken achtereenvolgens te vermelden zijn. Het gebruik van verbindingswoorden in de verschillende zinnen dient dan, om op elk daarvan in het bijzonder de aandacht te vestigen en voor den lezer of hoorder de volgorde in hetzij toe-, hetzij afnemende belangrijkheid te doen uitkomen. Daartoe zjjn gebruikelijk de voegwoordelijke bijwoorden: allereerst, vooreerst, ten eerste, dan, daarna, ten tweede, verder, voorts, wijders, vervolgens, eindelijk, ten laatste en ten slotte. Opmerking. Op de beteekenis dezer bijwoorden lettende, bemerkt men, dat zij meest alle eene betrekking in den tijd uitdrukken. Op zich zelf beschouwd, zijn zij dan ook als bijw. bepalingen van tijd aan te merken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
14. Verdeelend aaneenschakelend verband. Dit komt voor wanneer ten aanzien van eene zelfde zaak twee mededeelingen gedaan worden, die elk op zich zelf slechts voor een gedeelte op het onderwerp van den zin betrekking hebben. De verbinding geschiedt dan door de dubbele voegwoordelijke bijwoorden: deels - deels, eensdeels - anderdeels, eenerzijds - anderzijds, ter eene zijde - ter andere zijde; aan den eenen kant - aan den anderen kant, nu eens - dan weder; bv. Deels is het luiheid van hem, deels is het onwil. Eensdeels getuigt het werk van talent, anderdeels van moeitevolle vlijt. Eigenlijk is hier tegenstelling, wat ook uitkomt door den nadruk op elk der deelen, maar zij wordt opgeheven, doordat de tegengestelde begrippen ten opzichte van eene zelfde zaak beide voor een deel gelden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tegenstellend verband.15. Het tegenstellend zinsverband dient om gedachten, die meer of minder ver uiteenliggen, tot een geheel te vereenigen. Soms is het verschil zoo groot, dat de tegenstelling diametraal wordt: De jeugd leeft in de toekomst; maar de grijsheid in het verleden. Ook een minder groot verschil wordt als tegenstelling uitgedrukt: Bier smaakt lekkerder, maar water verslaat beter den dorst. Doch steeds is het de bedoeling, den afstand te doen uitkomen tusschen twee begrippen of gedachten, die in een of ander opzicht met elkander vergeleken worden. Wil men dit niet doen uitkomen, maar integendeel de tegenstellingen vermelden, als geschikt om pendantsgewijze een geheel te vormen, dan gebruikt men aaneenschakelend verband: Oorlog en vrede, Nacht en morgen, Rijken en armen. Gelijk reeds gezegd is (§ 6), kunnen niet meer dan twee zinnen tegenstellend verbonden worden. Eene uitzondering daarop maakt het keus-latende of, dat twee of meer gedachten of begrippen verbinden kan. Bij tegenstellingen bestaat in sommige gevallen geen logische gelijkheid meer, wat dan uitgedrukt wordt door den zwaarderen nadruk op het voornaamste der twee verbonden deelen. Tot het overzien der bijzonderheden dient de verdeeling in zuiver, vervangend, beperkend en scheidend tegenstellend verband. 16. Zuiver tegenstellend verband. Dit komt voor, wanneer | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
twee begrippen of gedachten als polen tegenover elkander gesteld worden. Het verband geschiedt door het voegwoord maar of het voegw. bijwoord daarentegen; soms ook is de opzettelijke aanwijzing van het verband overbodig. Bv.: De hovelingen hieven luide klachten over hem aan; het volk daarentegen zong zijn lof. De meester, in zijn wijsheid, gist; De leerling, in zijn waan, beslist. (St.) Opmerking. De tweede zin is bij zulke verbindingen altijd als de hoofdgedachte te beschouwen. Indien men de tegengestelde omstandigheid, door daarentegen aangeduid, in een bijzin wil weergeven, kan daartoe een bijw. bijzin van omstandigheid, met terwijl beginnende gebezigd worden. 17. Vervangend tegenstellend verband. Van dezen aard is het tegenstellend verband, als de inhoud van den tweeden zin staat tegenover hetgeen in den eersten zin ontkend wordt. De tegenstelling wordt dus gevormd door eene bevestigende tegenover eene ontkennende gedachte. Het verband geschiedt door het voegwoord maar, of met eenige versterking door de bijwoorden integendeel en neen. Bv.: Geen woorden, maar daden zijn hier noodig. - Hij heeft geen kwaad vnn u gesproken; integendeel, hij prees u zeer. - Vat dit niet als nieuwsgierigheid op; neen, 't is zuivere belangstelling. Ook hier is het uitdrukken van het zinsverband niet altijd noodig: Niet in de lagere rangen is de oorzaak van het kwaad te zoeken; de leiding deugt niet. Dit is altijd het geval, wanneer de bevestigende gedachte aan de ontkennende voorafgaat: Onwil is het; geen onvermogen. Opmerking. Ofschoon integendeel nog een bijwoord te achten en op zich zelf als bijw. bepaling van omstandigheid te beschouwen is, bewerkt het gewoonlijk geen inversie. Het wordt dan evenals het modaliteit uitdrukkende neen door eene kleine pauze gevolgd, aangewezen door eene komma. 18. Beperkend tegenstellend verband. De tweede zin kan in tegenstelling zijn met een gevolg of besluit, dat uit den inhoud van den eersten zin te wachten was, maar achterwege blijft Zulk eene beperkende tegenstelling wordt ingeleid door de voegwoorden maar of doch, of de voegwoordelijke bijwoorden: echter, toch, evenwel, intusschen, ondertusschen, dan, nochtans, niettemen, desniettemin en desniettegenstaande. Bv.: Zij hebben oogen, maar zij zien niet. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij liepen nog wat wij loopen konden; dan, de trein was weg. Hij is rijk; toch is hij niet gelukkig. De tweede zin bevat in dergelijke gevallen steeds de hoofdgedachte. Opmerking. Uit het gezegde volgt, dat de eerste zin hier alzoo eene vergeefsche oorzaak of redenGa naar voetnoot1), d.i. eene toegeving bevat. Van twee beperkend tegenstellend verbonden zinnen kan men dan ook steeds den eersten in een bijw. bijzin van toegeving veranderen: Ofschoon zij oogen hebben, zien zij niet. En de vermelde voegwoorden zijn op zich zelf alle tot de bijw. van toegeving te brengen. Zij blijven ook dikwijls in den hoofdzin, als de eerste zin bijzin wordt. 18. Scheidend tegenstellend verband. Hiervan is sprake, wanneer twee of meer gedachten of begrippen verbonden worden, waarvan de eene de andere uitsluit, d.w.z.: dat, indien een van de opgenoemde gevallen zich voordoet, de een of meer andere, die er naast staan, niet kunnen voorkomen. De verbinding geschiedt dan door het voegwoord of, al of niet bij elk der verbonden deelen herhaald. Als aequivalent van òf-òf doet ook hetzij-hetzij of hetzij-òf dienst, wat echter alleen bij zinsdeelen of bijzinnen van gelijke logische waarde mogelijk is. Bv.: Kom het mij even zeggen, of schrijf mij eene briefkaart. Ge kunt met thee, koffie of chocolade ontbijten. De bijeenkomst zal plaats hebben, hetzij 's avonds, hetzij den volgenden morgen. Ge kunt de voorstelling alleen geheel bijwonen, als ge 's nachts in Amsterdam blijft, hetzij dat ge bij mij logeert, hetzij dat ge in een hôtel gaat. Wanneer twee bijzinnen, die met het onderschikkende voegw. of beginnen, scheidend tegenstellend verbonden moet worden, gebruikt men niet het nevenschikkende of, maar dan of dan wel: Ik weet niet, of het luiheid, dan of het onwil van hem is. In de spreektaal wordt de onwelluidendheid van een dubbel of soms vermeden door het tweede in dat te veranderen: of het luiheid, of dat het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
onwil van hem is. Ook Potgieter schrijft: ‘Het was hem om het even, of hij trapte, of dat hij getrapt werd.’ Aan de constructie met dan geven wij in de schrijftaal de voorkeur. Soms is de wederkeerige uitsluiting der verbonden gedachten zoo sterk, dat het achterblijven van het eene noodwendig het tegengestelde in het leven roept: Hij of niemand kan mij helpen. Het was pompen of verdrinken Overwinnen of sterven. Of ge bezorgt mij heden het geld, of ik schrijf aan uwe ouders. Hetzelfde doel kan ook bereikt worden door het voegw. bijw. anders: Ik verlang eene andere kamer; anders ga ik heen. Deze verbinding met anders kan ook dienen, om de noodzakelijkheid van eene voorafgaande gedachte aan te geven: Hij heeft den brief stellig niet ontvangen; anders had hij wel geantwoord. Opmerkingen. 1. Hetzij is eigenlijk eene uitdrukking, bestemd om een bijw. bijzin van voorwaarde in te leiden, maar het woord heeft het karakter van een nevenschikkend verbindingsmiddel gekregen, omdat het alleen gebezigd kan worden, als er keus tusschen twee of meer voorwaarden is: Hetzij ge spreekt, hetzij ge schrijft, wees waar. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oorzakelijk verband.19. Als aanknoopingspunt voor de beschouwing van dit verband moet herinnerd worden aan enkele zaken, welke daaromtrent in den vorigen jaargangGa naar voetnoot1) gezegd zijn.
‘Door oorzakelijke betrekking verstaan wij de verhouding van twee werkingen, waarvan de eene, de werking A, geacht wordt de andere, de werking B, te voorschijn te roepen. De werking A heet dan de oorzaak, de werking B het gevolg. Zoo is regenen de oorzaak van nat worden, waaien de oorzaak van het omvallen van boomen, het afrukken van takken, het wegvoeren van hoeden, enz. De term gevolg wijst er op, dat wij gewoon zijn, ons oorzaak en gevolg als twee op elkander volgende werkingen voor te stellen. In naïeve taal worden oorzaak en gevolg dan ook herhaaldelijk als eene tijdsbetrekking voorgesteld: Hij nam trouw in, en toen werd hij beter. En bij de afhankelijke zinnen houden de voegwoorden nu (dat) en dewijl (die wile dat = op den tijd dat) deze verwantschap tusschen de temporale en causale betrekkingen in herinnering. Oorzaken en gevolgen zijn dan ook steeds openbaringen van bestaan. De zuiverste en duidelijkste uitdrukking van oorzakelijk verband geschiedt daarom door twee zinnen: Socrates heeft vergif ingenomen; daardoor is hij gestorven. De eerste werking, die de oorzaak is, kan echter ook in den vorm eener bepaling weergegeven worden: Door het innemen van vergif is Socrates gestorven. Nog korter kan men zijn door te zeggen: Socrates is door den gifbeker gestorven. Het schijnt dan wel, dat een ding als oorzaak vermeld wordt, maar in werkelijkheid is het de van dat ding uitgaande werking.
In het voorgaande zijn de begrippen oorzaak en gevolg in hunne eenvoudigste beteekenis omschreven. Indien wij de betrekking echter in bijzonderheden nagaan, dan zijn de volgende gevallen te onderscheiden: 1o. Eene oorzaak leidt zonder eenige tusschenkomst tot een gevolg: Door dien ontzettenden brand zijn een aantal arbeiders broodeloos. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
2o. Eene oorzaak werkt als reden op het willen of als grond op het oordeden, en leidt òf tot een besluit of daad, òf tot eene bewering of gevolgtrekking: Wegens den nood der arbeiders heeft zich eene commissie tot het inzamelen van liefdegaven gevormd. Wegens de loopende geruchten zal er waarschijnlijk wel een gerechtelijk onderzoek ingesteld worden. Er kunnen alzoo als bijw. bepalingen voorkomen: 1o. direct werkende oorzaken, 2o. op den wil en het oordeel werkende redenen, 3o. opzettelijk aangewende oorzaken of middelen, 4o. mogelijke oorzaken en redenen of voorwaarden, en 5o. vergeefsche oorzaken en redenen of toegevingen. Daartegenover is het insgelijks mogelijk, dat het gezegde de veroorzakende werking uitdrukt en dat als bijw. bepalingen vermeld worden: 6o. Een gevolg: Tot groote teleurstelling der arbeiders heeft de directie besloten, de fabriek niet weer te herbouwen. 20. Uit het feit, dat oorzaken en gevolgen steeds werkingen en toestanden zijn en alzoo het duidelijkst door twee zinnen weergegeven worden, is reeds af te leiden, dat deze wijze van verbinding eene hoofdgroep van het nevenschikkend verband moet uitmaken. Na bovenstaande herinnering kan thans nagegaan worden, op welke wijze de verbinding van oorzaken en gevolgen in de verschillende vormen, waarin zij zich voordoen, door nevengeschikte zinnen geschieden kan. Daartoe moet opgemerkt worden, dat hiertoe twee wegen zijn in te slaan; nl. 1o. eerst het feit vermelden en daarna de oorzaak; 2o. eerst de oorzaak vermelden en daarna het gevolg. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
21. Oorzaak, reder of grond in den nazin. Wanneer de volgorde aldus is, dan krijgt de tweede zin gewoonlijk een weinig meer nadruk dan de eerste, en ofschoon het geheel eene tweeledige mededeeling blijft, valt op de vermelding van oorzaak, reden of grond de meeste aandacht. Als verbindingsmiddel doet het voegwoord want dienst, dat afwisselen kan met de voegwoordelijke bijwoorden immers, namelijk en toch. De inhoud der zinnen in § 19 onder 1o. en 2o. kan dan ook met eenige uitbreiding als volgt worden weergegeven: (Feit) Een aantal arbeiders zijn hier broodeloos; want (oorzaak) heden nacht is de fabriek afgebrand. (Daad.) Er heeft zich eene commissie tot het inzamelen van liefdegaven gevormd; want (reden) de nood der arbeiders is verschrikkelijk. (Bewering.) Waarschijnlijk zal er een gerechtelijk onderzoek ingesteld worden, want (grond) er loopen vreemde geruchten omtrent de oorzaak van den brand. Opmerkingen. 1. Indien men de in § 19 onder 3o, 4o en 5o gegeven zinnen op dezelfde wijze worden omgewerkt, krijgt men de volgende samengestelde zinnen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vandaar dat het overzicht in § 21 zich bepaalt tot de drie vermelde gevallen. 22. Gevolg, besluit of gevolgtrekking in den nazin. Het kan ook zijn, dat eene oorzaak, reden, grond, middel, voorwaarde of toegeving in den voorzin vermeld wordt; dan komt het uitwerksel of gevolg, het besluit of de daad, de gevolgtrekking, het doel, het vermoedelijke gevolg of het niet verhinderde gevolg in den nazin en krijgt dit deel den meesten nadruk. Dit kan niet geschieden door voegwoorden, maar wel door voegwoordelijke bijwoorden, terugwijzend naar den inhoud van den voorgaanden zin. Dit blijkt uit de volgende voorbeelden: 1. Heden nacht is de fabriek hier afgebrand; daardoor zijn een aantal arbeiders broodeloos. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De directie heeft besloten de fabriek niet weer te herbouwen; daardoor zijn de arbeiders zeer teleurgesteld. 2a. De nood der arbeiders ie verschrikkelijk; daarom heeft zich eene commissie tot het inzamelen van liefdegaven gevormd. 2b. Er loopen vreemde geruchten omtrent de oorzaak van den brand; derhalve zal er waarschijnlijk een gerechtelijk onderzoek ingesteld worden. 3. De commandant liet de muren omhalen; daardoor heeft hij den brand dadelijk beperkt. Er zal eene collecte langs de huizen gehouden worden; met de opbrengst daarvan (daarmede) zullen de werkloozen ondersteund worden. 4. Men had waakzamer kunnen zijn; dan ware de brand misschien voorkomen. 5. De brandweer was ijverig genoeg; nochtans was het vuur niet te bedwingen. Wat den laatsten zin betreft, is wederom op te merken, dat deze soort van verbinding reeds voorkomt als beperkend tegenstellend verband. Er volgt echter uit, dat gemeld verband ook onder de rubriek van het oorzakelijk verband gebracht zou kunnen worden. 23. Omtrent de hier gebruikelijke verbindingsmiddelen is nog het volgende van belang. Daardoor wijst zoowel op eene voorafgaande oorzaak als op een voorafgaand middel. Het kan afwisselen met hierdoor en in het eerste geval ook met dientengevolge. Daarom kan vervangen worden door hierom, mitsdien, dan ook of door de minder gewone voegw. bijw. dies, deswege en diensvolgens. Derhalve wisselt af met dus, bijgevolg alzoo en dan ook. Voor het voorwaardelijke dan is zoo of de uitdrukking in dat geval te gebruiken. 24. Hier kan thans eene opmerking volgen, die eigenlijk alle drie de voorgaande rubrieken betreft. Het is telkens gebleken, dat wanneer het zinsverband door een voegwoordelijk bijwoord uitgedrukt wordt, dit laatste dan niets anders is dan eene aanduiding van den inhoud van den voorgaanden zin. Strikt genomen is dan ook in al dergelijke gevallen het zinsverband aaneenschakelend, wat bewezen wordt door het feit, dat vóór de meeste voegwoordelijke bijwoorden het voegwoord en kan komen; alzoo niet alleen en ook, en bovendien, en verder, deels- en deels, enz., maar ook en echter, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
en toch, en niettemin of en daardoor, en daarom, en dus, en daartoe, en daarmede, enz. Voor integendeel en daarentegen komt dit en begrijpelijkerwijze niet voor; wel soms pleonastisch maar. Ook dient opgemerkt te worden, dat niet alleen dergelijke bijwoorden, maar evenzeer allerlei bijwoordelijke voorzetselbepalingen een volgenden zin aan een voorgaanden kunnen verbinden; bv. op die plaats, sinds dat oogenblik, om die reden, naar aanleiding daarvan, in die omstandigheden, in weerwil daarvan, op die manier, te dien opzichte, enz. Het doel van deze opmerkingen is alleen, hiermede nog eens terug te keeren tot hetgeen in § 5 voorloopig is aangeduid. Het mag nl. niet uit het oog verloren worden, dat de wijzen om een zin aan een anderen te verbinden, zonder dat hij zijne onafhankelijkheid verliest, velerlei zijn en dat de drie groote afdeelingen van het nevenschikkend zinsverband slechts de belangrijkste gevallen behandelen, nl. die, waarbij de verbonden zinnen inderdaad als een geheel beschouwd worden. Het echte nevenschikkend zinsverband is dan ook dat, hetwelk bewerkt wordt alleen door de beteekenis der verbonden zinnen of door echte voegwoorden. Dat de verbonden zinnen eene eenheid vormen, wordt dan gemeenlijk aangewezen door slechts aan het begin van den eersten zin eene hoofdletter te gebruiken. De overige verbindingsmiddelen zijn niet anders dan terugwijzende voornaamwoorden, bijwoorden of voorzetselbepalingen, waardoor in eene reeks van zinnen die een gedachtegeheel uitmaken, elke volgende aan een vorigen geschakeld wordt. Deze beide manieren van nevenschikking loopen intusschen dooreen. Het is niet vreemd, dat met en, maar, doch, of of want een nieuwe zin begonnen wordt. En aan den anderen kant worden een aantal voegwoordelijke bijwoorden, gelijk hiervoren gebleken is, met de echte voegwoorden in functie gelijk gesteld en dienen zij ook om twee of meer zinnen tot een geheel te verbinden, waarvan de deelen niet door een scheidend punt of lange pauze, maar door eene verbindende kommapunt of kortere pauze van elkaar onderscheiden worden.
C.H. den Hertog. |
|