Noord en Zuid. Jaargang 13
(1890)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 468]
| |
Verscheidenheden.Het getal des werkwoords na een verzamelwoordGa naar voetnoot1).Het getal van een verzamelwoord is steeds het enkelvoud; het getal des begrips (door een zoodanig woord aangeduid) kan echter zoowel het enkelvoud, als het meervoud zijn. Denken wij aan de verzameling als geheel, dan gebruiken wij het enkelvoud; letten we op de deelen, die haar vormen, dan is het meervoud op zijne plaats. Dit verschil in opvatting komt uit bij de voornaamwoorden en de werkwoorden. Bilderdijk b.v. schrijft: ‘De stoet kwam met hun gewoon geschreeuw aanloopen, is goed gezegd, maar beter zegt men, met zijn; dewijl dit op stoet ziet, hun daarentegen op de genen die den stoet uitmaken.’ Wij zouden ongetwijfeld schrijven: ‘met zijn geschreeuw’; immers we zeggen ook: ‘het leger met zijne officieren; het bosch met al zijn schoon.’ Maar Bilderdijk leeraarde ook: ‘De Tweede hoofdklasse, de derivatieve Naamwoorden, zijn adjectieven, die’ enz. Hier is ‘de tweede hoofdklasse,’ opgevat als verzameling, als onderwerp gevolgd door het meervoud van het werkwoord, omdat er bedoeld wordt: de woorden, waaruit die tweede hoofdklasse bestaat. Ook vinden we bij Hooft (Historiën): ‘Deez, wen alles te hoop scheen, komt der weerlooze troepe verkundighen, dat zij veygh waren, en op hun gewisse te denken hadden.’ Wat het werkwoord aangaat, Terwey's Spraakkunst zegt in § 214: ‘Wanneer het onderwerp een verzamelnaam is, gevolgd door eene | |
[pagina 469]
| |
meervoudige bepaling, dan staat het werkwoord in het enkel- of meervoud, naarmate men op de verzameling als geheel de aandacht vestigt, of de onderscheidene deelen daarvan op den voorgrond stelt.’ De voorbeelden, hierbij gegeven, zijn overtuigend genoeg. Hier is bedoeld: onmiddellijk gevolgd door eene meervoudige bepaling. Zijn verzamelnaam en bepaling gescheiden door het woordje van, dan schrijven we immers altijd het enkelvoud; Bv.: Eene vlucht van meer dan honderd kraanvogels trok over het veld.
Eene kudde van vijftig schapen graast daar.
Het voorsetsel van, dat hetgeen volgt duidelijk als bijv. bep. stempelt, maakt hier de verzameling tot hoofdbegrip. Toch schreef Vondel: ‘- - - - deze vlugt van negen zustren boogen
Op zulk een groot getal, en quamen snel gevlogen.’
Een deel, een gedeelte kunnen ook eene verzameling aanduiden, al is het dan niet eene volledige verzameling. Volgt op deze woorden eene meervoudige bepaling, voorafgegaan door van, dan gebruiken wij ook het enkelvoud; bv.: Een groot deel van de soldaten stierf door gebrek aan uitputting. Een gedeelte van de opstandelingen heeft zich overgegeven. Bij Stoke daarentegen vindt men: ‘Van sine ridders een deel worden belopen in den staart.’ En bij Hoogstraten: ‘Het meeste deel der Grieken pleegen haere (= hunne) kinderen in de schilderkonst te onderwijzen.’ Voor zoover ik weet, spreekt Terwey niet over het getal des werkwoords na een verzamelnaam, niet gevolgd door eene meervoudige bepaling. En terecht, want hieromtrent bestaat in onze tegenwoordige taal geen twijfel. Na een zoodanig verzamelwoord plaatst men het ww. in het enkelvoud, bv.: Het bosch wordt omgehakt. Het leger wordt verslagen. Het volk komt op de been. Vroeger was dit echter niet zoo muurvast. Getuigen de volgende voorbeelden: ‘'t Gemeente hebben 'tcruus ontfaen.’ | |
[pagina 470]
| |
‘Had ick maer van dat goed, daer men de handen meê salven, We besluiten met eene aanhaling uit ‘Taal- en Taalstudie’ door Dr. J. Beckering Vinckers: ‘Juist is alleen 't geen 't algemeen gebruik gebiedt: Aalsmeer. S. Buisman. | |
‘Benijd uw zoon den hemel niet’.Naar aanleiding van de opmerking, in de vorige aflevering (bl. 380) over dezen regel gemaakt, ontvangen wij enkele brieven, alle daarin overeenstemmende, dat zoon hier als accusatief en hemel als datief beschouwd moet worden. Aan een schrijven van den heer D. Boswijk te Arnhem ontleenen wij over de quaestie het volgende:
‘De regel, op bl. 380 door u ter sprake gebracht, is een nieuw bewijs, dat het niet zoo heel wenschelijk is, nog meer uitgangen op te ruimen. Bij earste lezing was mijne opvatting deze: uw zoon (3e nv.), den hemel (4e nv.). In zekeren zin leidt de vorm, in dit geval de woordstelling, tot deze opvatting. Immers vrij geregeld gaat het nietomschreven meewerkend voorwerp aan het lijdend voorwerp vooraf, terwijl het daarop volgt, althans daarop heel goed kan volgen, wanneer een der voorzetsels aan of voor wordt gebezigd. Eerst het “persoonlijk”, het actief object, dan het “zakelijk”, het passief object, dat is de regel. Onder al uwe voorbeelden heb ik geen enkel gevonden, waarin deze regel niet werd toegepast. Mij wil het voorkomen, dat de omschrijving met aan of voor in vele gevallen meer of minder afbreuk doet aan het actieve karakter van den datief: het “persoonlijke” in het voorwerp komt minder uit, en het voorwerp zelf eischt niet meer de eerste plaats. (Verg. p. 366 bij c.). Maar, waar de omschreven vorm niet is gebruikt en de datief in zijne volle kracht optreedt, gaat hij den accusatief vooraf. Zoo maken we verschil tusschen: We be- | |
[pagina 471]
| |
nijden dien onderwijzer die school en We benijden die school dien onderwijzer; evenzoo tusschen: De vorst ontnam het regiment zijn kolonel en De vorst ontnam den kolonel zijn regiment. Echter, welke regel is zonder uitzondering? In het bedoelde vers zie ik eene afwijking van den regel, die de eerste plaats aanwijst voor het datief-objeet. Boven alles gaat de beteekenis: en klaarblijkelijk is hier niet de zoon, maar wel de hemel meewerkend. Uit niets is op te maken, dat de zoon den hemel zou begeeren, terwijl “de hemel trekt: ay, laet hem los” er duidelijk op wijst, dat de beide actieve personen Vossius en de hemel zijn. We kunnen dit voorbeeld vergelijken met: ik benijd hem deze betrekking; ik benijd, maar dat is eerst mogelijk, als hij de betrekking reeds bezit. Evenzoo de vader benijdt, terwijl uit den volgenden regel blijkt, dat de hemel pogingen doet om in het bezit te komen. - Of dan bij deze opvatting eene andere woordorde niet beter geweest ware? Aan dichters als Vondel stellen we geene wetten. Ten slotte vestig ik uwe aandacht op de volgende regels uit den Lijkzang op E.A. Borger: “Schoon hij d' aard en haar gewemel,
Schoon hij ons te vroeg verliet,
Wij misgunnen hem den hemel
En den hemel d' engel niet.”
waar de beide beteekenissen, die men in Vondels regel zou kunnen lezen, in twee afzonderlijke verzen vereenigd voorkomen.’
Tot zoover het belangrijke schrijven van den heer Boswijk, dat geheel ook onze meening uitdruktGa naar voetnoot1). Wij gaven dan ook bij de vermelde gelegenheid den raad (zie bl. 380), de opvatting te doen uitkomen door een sterken nadruk op de gecursiveerde woorden: ‘Benij uw' zoon den hemel niet.
De hemel treckt: ay, laet hem los!’
Niet de menschen, wien gij terecht uw zoon niet gunnen zoudt, ontnemen hem u. 't Is de Hemel, die uw kind opeischt; sta het dan willig af! C.H.d.H. | |
[pagina 472]
| |
De telegraaf als taalbederver.Dit is de titel van een hoofdstuk uit het onderhoudend en aangenaam geschreven boek van Willem Otto: Bij dag en nacht op het telegraafkantoorGa naar voetnoot1), dat onlangs is uitgekomen, en dat eenige bijzonderheden omtrent bovengenoemd onderwerp bevat, welke het de moeite waard is hier te boeken. Wij hebben er ons bij den schrijver vergewist, dat zijne voorbeelden geheel historisch zijn. Allereerst verhaalt de heer Otto, hoe de smeedbaarheid onzer taal op alle mogelijke wijze beproefd werd, toen er nog geen andere beperkende bepaling bestond, dan dat voor de telegraaf elk woord er één was. ‘Antwoord per telegraaf of draad werd al spoedig tot één woord verbonden, waardoor men telegraaf- en draadantwoord kreeg, en zoo handelde men ook met brief en antwoord, waardoor briefantwoord ontstond. Doch men liet het hier niet bij, en om aan te toonen, dat men den brief van Vrijdag, neen van Vrijdagavond bedoelde, schreef men Vrijdagavondbriefantwoord. Om nu te melden, dat men het antwoord niet ontvangen had, nam men zijne toevlucht tot het achtervoegsel loos, en zoo kwam Vrijdagavondbriefantwoordloos op de wereld. De zucht naar kortheid openbaarde zich in de lengte.’ De administratie wist echter aan die woordensmederij paal en perk te stellen door de beperking, dat een woord van meer dan zeven lettergrepen voor twee zou tellen. Dat vervaarde nochtans de scherpzinnige kooplui niet.’ ‘Iemand schreef het volgend telegram, dat hij naar zijne meening tamelijk kort had gesteld: Het is niet te verwonderen, dat dergelijke virtuositeit aanleiding gaf om de bepalingen van het tarief nogmaals te verscherpen en vijftien letters per woord als grens te stellen. Toch bleven de woordmishandelingen niet uit. Bv. ‘de telegrapheerende koopman vervoegt niet: ‘ik bied aan’, maar ik aanbied en zou er niet tegen opzien ik overweeg te seinen, als hij ik weeg | |
[pagina 473]
| |
over bedoelde, al is het hem bewust, dat het eerste een anderen zin heeft. Bedenkelijker nog acht de schrijver het terecht voor de zuiverheid onzer taal, dat men niet alleen Duitsche woorden onvertaald in den tekst opneemt, maar ook Duitsche vormingen nabootst, steeds met het doel om woorden uit te winnen. ‘Het is geene zeldzaamheid in een Hollandsch telegram te lezen: ‘Ik kom trein 3,15 of 7,35, jedenfalls met laatsten.’ Men ontziet zich ook niet te schrijven: hiesige werkloonen of dortige pakhuizen, of costige firma's; doch die woorden zijn en blijven Duitsch, maar af te keuren is het als dergelijke vervorming op Hollandsche woorden wordt toegepast en men van heden, hedige; van morgen, morgige en van gisteren, gistrige maakt. De heer Otto heeft zeker geen ongelijk, indien hij in deze ‘kunstjes van verminking’ bij uitbreiding van het telegraphisch verkeer eene bedenkelijke oorzaak van taalbederf ziet, en tot het zeer gerechtvaardigde besluit komt: ‘Door de herhaalde toepassing vergeet men, dat het niet meer dan kunstjes zijn, en eindelijk weet men niet meer, hoe het wezen moet.’ d. H. | |
Tenzij.Tot eene kleine opvroolijking der taallessen en misschien als een afdoend middel om den jongens het haspelen met tenzij af te leeren, schrijven wij hier de volgende aankondiging uit den geïllustreerden catalogus der firma Miele en Co af: Wegens uitgebreidheid onzer zaken, is het ons niet mogelijk de artikelen ter keuze te zenden. Evenwel kunnen de voorwerpen, die niet naar genoegen mochten zijn, (tenzij ongebruikt) binnen enkele dagen geruild worden.’ d. H. |
|