Noord en Zuid. Jaargang 13
(1890)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 459]
| |||||||||||||||||||||||||||
Schriftelijke taalopgaven bij de examens voor de akte van ondewijzer(es).
| |||||||||||||||||||||||||||
Friesland.2½, uur (waarvan 1 uur voor het opstel). 1. Opstel over één der volgende onderwerpen: Een schoone herfstdag. Een schip op strand, een baak in zee. De stoom. 2. Geef in uw eigen woorden duidelijk weer de beteekenis van het volgende versje: Kennis is Macht.
In kennis, ja, ligt macht; in 't kennen schuilt het kunnen.
Maar dat is zegen slechts, bij reinen, eed'len zin;
En anders heeft de macht, geworteld in het kennen,
Een droeven schat van schuld, van wee en jammer in.
Waar, met de Deugd gepaard, de Kennis heil verspreidt,
Daar kweekt ze zonder haar, vloek en rampzaligheid.
3. Verklaar twee van de volgende woorden en gebruik die in zinnen (in figuurlijke beteekenis): maatstaf, ondermijnen, ontknooping, bekleeden, bewierooken, slachtoffer. 4. Behandel op dezelfde wijze ééne der volgende uitdrukkingen: Op grooten voet leven; In den haak zijn; In het krijt treden; Iets op losse schroeven zetten. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 460]
| |||||||||||||||||||||||||||
5. Gebruik in zinnen: sedert, als voorzetsel, bijwoord en voegwoord. als, als vergelijkend-, voorwaardelijk- en tijdbepalend voegwoord. N.B. Buigingsuitgangen niet verwaarloozen. | |||||||||||||||||||||||||||
Drente.1 ¼ uur.
Opstel over een der volgende onderwerpen: 1. De macht van het kleine. 2. Een herfstmorgen.
(1¾ uur).
| |||||||||||||||||||||||||||
Overijsel.1ste gedeelte (13/2 uur.) Landverhuizers.
Vaarwel, voor eeuwig wel, vergrijsd Europe,
Ik groet voor 't laatst uw wijkende oosterkust,
Mij draagt de onstuime zee naar 't land der hope.
Naar 't land, waarop der vrijheid zegen rust;
'k Zie diep ontroerd uw duin van verre glimmen,
Een blauwe streep, die wegkruipt meer en meer,
Straks wikkelt ge u in 't nevelgaas der kimmen,
En 'k zie u nimmer weer.
1. Ontleed taalkundig de woorden: waarop, der, duin, die, wegkruipt, meer en meer, straks. 2. Waarom heet Europa vergrijsd, de oosterkust wijkend? Wat is het land der hope? Wat beteekent onstuim, en kent gij onstuim ook in andere vormen? | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 461]
| |||||||||||||||||||||||||||
3. Wat is het tegenovergestelde van: een blijvende indruk, verzachtende omstandigheden, een aanlokkelijk tooneel? 4. Geef degelijke zinnen met de woorden wijten en danken. 5. Gebruik sedert als bijwoord. als voorzetsel en als voegwoord. 6. Geef de verbuiging van het betrekkelijk voornaamwoord die. Wanneer gebruikt men in den eersten naamval de vormen wie en wat?
2de gedeelte (1 uur).
Maak een opstel over een der volgende onderwerpen:
| |||||||||||||||||||||||||||
Gelderland.I. Opstel over een der volgende onderwerpen:
II. Geef den inhoud van 't onderstaande versje in duidelijk proza terug: De Dooi.
Herademt, herademt, geteisterde streken,
Zoo lang overheerd van den Wintertiran!
Hij zag in het Zuiden het dreigende teeken
En, vluchtende, zweept hij zijn snuivend gespan.
Hem volgen, met spijt op de norsche gezichten,
De noordlijke vlagen, zijn bulderend heer;
Wel schieten ze in 't zwichten nog enkele schichten,
Maar (ijdele woede!) ze wonden niet meer.
Als blijde heraut van gelukkiger dagen
En eerste verkwikker na lijden en schrik,
Vertoont zich, op purperen wolkjes gedragen,
De Dooi, een' meewarigen traan in zijn' blik.
III. Verklaar twee van de volgende uitdrukkingen en laat de beteekenis er van duidelijk in zinnen blijken.
| |||||||||||||||||||||||||||
Limburg.(2 uur).
1. Opstel over één der volgende onderwerpen:
2. Vraagbaak - samenspannen - onbewimpeld - in duigen vallen - in het licht komen - het gelag betalen. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||||||||||||||||
Kies uit deze opgave één woord en ééne uitdrukking, en verklaar ze in hunne eigenlijke en figuurlijke beteekenis, geef synoniemen, en bezig ze elk in een' fikschen volzin. 3. Aan een' te zedigen schrijver.
Waarom uw Boek aan 't licht onttogen?
't Verschijn' gerust, al is 't niet groot:
Wordt Eikenschors bij 't pond gewogen,
Men weegt Kaneel bij 't lood.
A.C.W. Staring.
Opgaven. a. Ontbind bovenstaand puntdicht in enkelvoudige zinnen, benoem deze en wijs het zinsverband aan. b. Geef den inhoud er van met eigen woorden terug, zoodat het ieder duidelijk is, dat ge den dichter begrijpt. c. Ontleed de cursief gedrukte woorden taalkundig. | |||||||||||||||||||||||||||
Noord-Brabant.(1 uur).
Die Koningrijken won en legers heeft verslagen,
Die mag vrij van laurier een trotsche krone dragen
Maar die nog boven dat zich zelven winnen kan,
Geef dien de hoogste kroon, - dat is de sterkste man.
1. Het versje in eenvoudig proza weergeven. 2. Regel 1 en 2 van het versje uit het bedrijvend in het lijdend overbrengen, alsook het eerste gedeelte van regel 4. 3. De cursief gedrukte woorden, in de taalkundige ontleding benoemen. Werktuiglijk; hoeksteen; buitensporig; steunpunt; oogluikend; begrijpen. Verklaar 2 van de 6 opgegeven woorden, d.i. tracht de afleiding van de overdrachtelijke of figuurlijke beteekenis uit de oorspronkelijke of letterlijke op te sporen, en gebruik het woord in een paar goede zinnen.
Zeg met andere woorden:
De beteekenis van minstens 4 van de 8 opgegeven uitdrukkingen met andere woorden zeggen en minstens 2 ervan in een goeden zin gebruiken. Gebruik het woordje voor als voegwoord, voorzetsel en bijwoord in goede zinnen. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||||||||||||||
Noord-Holland.(2¼ uur). N.B. Buigingsuitgangen mogen niet worden weggelaten. I. Beantwoord de volgende vragen: Wanneer men zegt van iemand, 1o. dat hij de opgaande zon aanbidt? 2o. dat hij een slang aan den boezem koestert? 3o. dat hij verder springt dan zijn stok lang is? 4o. dat hij een vergulde pil moet slikken? 5o. dat hij iemand de duimschroeven aanlegt? II. Opstel over een der volgende onderwerpen: a. Kleine oorzaken hebben vaak groote gevolgen. b. Op de heide. c. Moeder is hersteld. III. Zeg met uw eigen woorden wat de dichter bedoeld in de drie volgende puntdichten. Scheppend genie.
‘Jan is geen middelmatig man,
Maar een genie dat scheppen kan.’
Welzeker! Uit zijn meesters pan.
Beets.
Voor de vuist.
‘Wat voor de vuist wordt toegediend,
Komt warm op tafel,’ zei een vriend.
Komt warm op tafel, dat is waar,
Maar is niet altijd even gaar.
B.
Job wouw zich geerne wreken
Van d' ontrouw van een valschen vriend,
En, als hy my quam spreken,
Heb ik hem dus van raet gedient: -
Ghy hebt de wraak in handen.
Vergaart hem kolen op syn kopp. -
Dat wild' ick geerne doen, zei Job,
Mits dat die kolen branden.
Huygens.
| |||||||||||||||||||||||||||
Zuid-Holland.(2 uur). Wat kiest ge?
Is hebben ‘hebben:’- krijgen is de ‘kunst’'
Zoo luidt de spreuk:
En steeds stond ze bij mij in goeden reuk
En groote gunst!
Niet, dat ik daartoe iedren weg wil gaan,
Of 't andren raân:
Maar - omdat ‘krijgen’ krachtig maakt en knap,
En ‘hebben’ slap.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||||||||||||||
Geef de bedoeling van den dichter zoo nauwkeurig mogelijk met uwe eigen woorden weer, en ontleed taalkundig de gecursiveerde woorden. Gebruik twee der volgende woorden en twee der volgende uitdrukkingen in flinke zinnen, zóó, dat blijkt, dat gij de beteekenis er van begrijpt:
Opstel over een der volgeude onderwerpen:
| |||||||||||||||||||||||||||
Zeeland.(1 uur). Opstel over een der volgende onderwerpen:
(1½, uur). Oude Wijsheid.
Veracht de oude wijsheid niet,
Die-scherper vaak dan geestdrift ziet,
Zij wijst de goed begaanbre paân
Der al te stoute jonkheid aan,
Opdat zij niet in struik en heg
De huid zich scheure, op steilen weg
Vermoeid den moed verlieze,
Maar met het noodige overleg
Het kronklend bergpad kieze.
a. Geef in eigen woorden de beteekenis weer van deze versregels. b. Ontbind het versje in enkelvoudige zinnen met aanwijzing van het zinsverband. c. Ontleed taalkundig de cursief gedrukte woorden. II. Verklaar kortelijk één van ieder paar der volgende uidrukkingen en woorden, en gebruik die (fig.) in flinke zinnen. 1. Aan den weg timmeren. 2. Tegen den stroom oproeien. 1. Bezegelen. 2. Ontbolsteren. III. Geef woorden of uitdrukkingen, die zooveel mogelijk het tegengestelde zeggen van de volgende cursief gedrukte. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||||||||||
1. Gij maakt van het leven eene woestenij. 2. Met eene zaak de hand lichten. 3. Een werkende vulkaan. 4. Dat is een veeg teeken. | |||||||||||||||||||||||||||
Utrecht.1 uur. Zoet.
Het Zoet,
Dat Rijkdom smaaklijk maken moet,
Groeit aan des Arbeids zilten vloed.
Vergroeid.
Ras
Groeit er op menig dierbre Grafstee gras:
Och, dat het niet zoo vaak in 's menschen harte ook was.
1. Geef eene korte maar duidelijke verklaring van bovenstaande puntdichten. 2. Taalkundige ontleding van de cursief gedrukte woorden. 3. Hoe kan de bijvoeglijke zin aan den hoofdzin verbonden worden? 4. Leid de figuurlijke beteekenis af uit de eigenlijke: a. van één der volgende woorden: belhamel, richtsnoer, maatstaf, kruiden (werkw.), b. van ééne der volgende uitdrukkingen: goed van stapel loopen, het zeil in top halen, op glad ijs staan, en geef van beide beteekenissen een voorbeeld in zinnen. Opstel over één der volgende onderwerpen. (1 uur): Een storm. Nederland en de zee. Nieuwe bezems vegen schoon. | |||||||||||||||||||||||||||
Bijschrift.De taalopgaven bij de examens voor de akte van onderwijzer, geven aanleiding tot enkele opmerkingen. In alle provinciën, - behalve in Noord-Brabant, wat wij om de gevolgen voor de opleiding jammer vinden, - werd een opstel opgegeven, en overal was er keus tusschen eene beschrijving of een betoog. Het zou niet onbelangrijk zijn te weten, welk percent der candidaten zich aan het laatste waagde. Het zal zeer waarschijnlijk wel gering geweest zijn. Misschien ware het gewenscht, ten einde om in dit opzicht wat vooruitgang te krijgen, in den eersten tijd bij de betoogende onderwerpen een paar hoofdpunten aan te geven, Bv.: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||||||||||
Haast u langzaam. Het wonderspreukige der raadgeving. Toch een deel onzer volkswijsheid. Ook blijkens andere spreuken. In beeld gebracht in het verhaal van Uilenspiegels avontuur. Om welke redenen een goede raad. Bevestiging door voorbeelden: uit de natuur; uit de historie (Jozef II, Robespierre); uit het schoolleven. Het is waar, zoo wordt het veel gemakkelijker, maar men kan ook hooger eischen stellen en er is kans, dat er meer van terecht komt, terwijl nu de meeste candidaten de lichtere onderwerpen kiezen, welke even goed bij een admissie-examen voor 14-jarigen kunnen dienen, en de moeilijker onderwerpen voor het meerendeel slechts, op de agenda staan, om het fatsoen van het examen op te houden. De overige opgaven zijn in sommige gewesten wat eentonig. Overijsel en Utrecht onderscheiden zich het meest door een streven naar veelzijdigheid. Een stukje poëzie verklarend te laten weergeven is eene uitmuntende proefneming, vooral indien er wat eigenaardige beeldspraak in voorkomt. Friesland en Zuid-Holland waren hier het minst gelukkig; de stukjes zijn niet veel anders dan berijmd proza. Noord-Holland deed met de beide puntdichten van Beets waarschijnlijk eene te moeilijke keus. Het is natuurlijk, dat men bij den nauw toegemeten tijd, de ramp van alle onderwijzersexamens, naar kleine fragmenten moet zoeken, die toch een zeker geheel opleveren, en zoo is het niet te verwonderen, dat de epigrammen bijzonder in den smaak vallen. Toch is het niet te wenschen, dat dit terrein al te veel afgejaagd worde. Er zijn onderwijzers, die er al te scherpzinnig door worden en zich verbeelden, dat zoo'n epigrammatist zijn mond niet kan opendoen, of er vliegt eene woordspeling uit. Zoo vernamen we de amusante opvatting, dat Beets in zijn spelen met de beide beteekenissen van scheppen met uit zijn meesters pan stellig eene woordspeling met hersenpan (!!) moet bedoeld hebben. Evenzeer mag er wel eens wat afwisseling komen in het verklaren van al die eindeloos wederkeerende idiomatische uitdrukkingen, waarbij Noord-Brabant steeds met onverzwakte ingenomenheid voorgaat. Het is oorzaak, dat er bij de opleiding veel te veel werk gemaakt wordt van al die versleten beeldspraak en dat bij uitdrukkingen van duisteren oorsprong - waarvan de opgaven gelukkig | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||||||||||||
alle vrij gebleven zijn - een zeer bedenkelijk gissen voor weten gehouden wordt. De werkelijke taalkunde kwam er als altijd het slechtst af. Zuid-Holland en Gelderland deden er liefst niets aan; Overijsel het meest. Een paar malen kwamen sedert en als en voor in hunne verschillende functiën weer eens voor den dag. Verder eenige vage en weinig belangrijke opgaven omtrent zinnen en zinsdeelen, die de vraag wettigen, of voor de beantwoording daarvan nu vier jaren achtereen taal bestudeerd moet wordenGa naar voetnoot1) en of men nu waarlijk meent, dat jonge menschen, die dergelijke opgaafjes niet al te gebrekkig beantwoorden, goed taalonderwijs zouden kunnen geven. Alleen Groningen koos een zin, waarvan de constructie het bekijken waard is, en bij lovenswaarde uitzondering gaf de derde vraag van Utrecht blijk van eene zeer gerechtvaardigde nieuwsgierigheid, of er in de grammaticale kennis der candidaten ook wat samenhang bestond en zij in staat waren, een niet te omvangrijk taalverschijnsel in de verschillende vormen, waarin het zich voordoet, te overzien. Waarlijk, een duidelijker toeleg om van de examenopgaven een prikkel te doen uitgaan, ten einde aan dit deel van het taalonderwijs wat meer gehalte te bezorgen, zou wel eenige meerdere moeite opleveren, maar ze zou wel besteed zijn. Wij verliezen niet uit het oog, dat er ook nog een mondeling gedeelte van het examen bestaat, doch ieder, die dit van nabij kent, weet, hoe zeer het gewoonlijk ook in een vluchtig aanroeren van alles en nog wat verloopt. Bovenstaande opmerkingen mogen de samenstellers der opgaven ons als een bewijs van belangstelling ten goede houden. C.H.d.H. |
|