Noord en Zuid. Jaargang 13
(1890)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 414]
| |
Uit de leer van den zin.Bijwoordelijke bepalingen.46. Onder dezen naam worden alle bijzonderheden samen gevat, welke omtrent het waar, het wanneer, het waardoor of waarom en het hoe of hoeveel eener openbaring van bestaan (handeling of toestand) kunnen vermeld worden. Gelijk reeds in § 16, Opm. 1 gezegd is, drukt deze nu eenmaal gebruikelijke benaming slechts zeer gebrekkig uit, wat er mede bedoeld is. Evenmin als de bijvoeglijke bepalingen (bijvoegingen of attributen) steeds door bijvoeglijke woorden worden uitgedrukt, evenmin bestaat eene bijwoordelijke bepaling altijd uit een bijwoord. Het is daaarom niet overbodig, nog eens uitdrukkelijk vast te stellen, wat onder dezen term verstaan moet worden. De bijwoordelijke (adverbiale) bepalingen vormen in de eerste plaats eene tegenstelling met de bijvoeglijke (adnominale) bepalingen. Terwijl de laatste steeds bijzonderheden van zelfstandigheden vermelden, doen de eerste hetzelfde ten aanzien van handelingen en toestanden of hoedanigheden, welke in zinnen kunnen voorkomen. In de tweede plaats vormen de bijwoordelijke bepalingen eene tegenstelling met de voorwerpen. Zij komen met de laatste hierin overeen, dat zij steeds eene bijzonderheid van eene handeling of toestand vermelden. Het verschil bestaat daarin, dat de voorwerpen zelfstandigheden vermelden, die actief of passief in de openbaring van bestaan betrokken zijn en alzoo nauwe verwantschap met de onderwerpen vertoonen, terwijl de bijwoordelijke bepalingen omstandigheden mededeelen, waardoor de voorstelling van handeling of toestand nauwkeuriger en scherper wordt. Deze omstandigheden zijn van zeer verscheiden aard. Een overzicht er van wordt het best verkregen, door ze in vier groote ru- | |
[pagina 415]
| |
brieken te groepeeren. Er zijn nl. bij eene openbaring van bestaan de volgende bijzonderheden te onderscheiden: 1o. bijzonderheden omtrent de verhouding van werking of toestand tot eenig punt of deel der ruimte; 2o. bijzonderheden omtrent de verhouding van werking of toestand tot eenig punt of deel van den tijd; 3o. bijzonderheden omtrent de verhouding van werking of toestand tot andere openbaringen van bestaan, welke er als oorzaken of gevolgen mede in betrekking staan; 4o. bijzonderheden omtrent den aard en den omvang van werking of toestand en hunne verhouding tot de werkelijkheid. Bij de nadere beschouwing dezer bijzonderheden zal het blijken, dat elke groep weder in onderafdeelingen te splitsen is, vooral wat de beide laatste afdeelingen betreft. Hieruit volgt, dat het eenig bezwaar oplevert, de rubrieken met een enkelen naam volkomen juist aan te wijzen. Het meest in overeenstemming met het bestaande gebruik geschiedt dit door de termen: bij woordelijke bepalingen van plaats, van tijd, van oorzaak en gevolg en van hoedanigheid en hoeveelheid, of ook wel: locale, temporale, causale en qualitatieve en quantitatieve bepalingen. De begrippen, welke aan deze termen gehecht moeten worden, kunnen echter eerst uit eene beschouwing van de onderdeelen, die in elke rubriek voorkomen, worden afgeleid. Het zal dan ook weder blijken, hoe eene bijwoordelijke bepaling vaak, al naar den aard der voorstelling, waarvan zij een deel uitmaakt, tot de eene of de andere categorie kan behooren. 47. Wat den vorm der bijwoordelijke bepalingen betreft, is op te merken, dat daartoe de volgende woordsoorten mogelijk zijn: 1o. bijwoorden, somtijds voorafgegaan door een voorzetsel: Daar staat uw broeder. Straks komt hij. Daardoor is hij zonder werk. IJverig doet hij zijn werk. Het heeft hem veel gekost. Hij liep naar voren. 2o. zelfstandige naamwoorden of voornwdn. met een voorzetsel: Uw broeder staat bij het hek. Hij kwam na mij. Door dien brand zijn de arbeiders zonder werk. Met ijver legt hij zich daarop toe. 3o. zelfstandige naamwoorden in den 4en nvl.: Hij liep den Nieuwendijk. Hij blijft den geheelen dag. Hij stierf, het kruisbeeld in de hand. Het boek kost eenen gulden. | |
[pagina 416]
| |
4o. zelfstandige naamwoorden in den 2en nvl.: Hij ging zijns weegs. Hij komt des morgens. Hij kwam ouder gewoonte te laat. 5o. infinitieven met een voorzetsel. Alvorens binnen te gaan, klopte hij. Nageklopt te hebben, ging hij binnen. Wij eten om (ten einde) te leven. Gij zult winnen, door (met) toe te geven. Hij ging heen zonder te groeten. Hij gaf toe in plaats van vol te houden. Opmerkingen. 1. Wij hebben in twijfel gestaan, of wij niet in het gegeven overzicht de bijwoorden in de laatste plaats zouden noemen. Het zal hierna o.a. blijken, dat er soorten van bijw. bepalingen zijn, die wel door eene voorzetselbepaling, maar niet door een bijwoord weer te geven zijn. Ook zou daardoor het inzicht voorbereid worden, dat de bijwoorden voor het grootste deel versteende, d.i. onveranderlijk geworden naamvals- en voorzetselbepalingen zijn, hetzij van zelfstandige naamwoorden, hetzij van voornaamwoorden, bv. rechtstreeks, mettertijd, terug; hier, daar, waar (verwant met de wortels van hij, die en wie) enz. Aan den anderen kant zou dit echter ook uit het oog kunnen doen verliezen, dat vele bijwoorden uit bijvoeglijke naamwoorden ontstaan zijn. | |
Bijw. bepalingen van plaats.48. Onder dezen naam worden samengevat de verschillende bijzonderheden, die omtrent de verhouding van eene o.v.b. tot een punt of deel der ruimte vermeld kunnen worden. Men kan zich geen toe- | |
[pagina 417]
| |
stand of werking denken buiten de ruimte; maar de voorstelling wordt onmiddellijk scherper en juister, indien aangegeven wordt, in welke betrekking de o.v.b. tot een deel dier ruimte moet gedacht worden. Deze bijzonderheden komen neer op het volgende. Medegedeeld of gevraagd kan worden: 1o. op welke plaats eene o.v.b. geschiedt: Hij woont hier. Waar woont hij? Er is niets nieuws onder de zon. 2o. in welke richting, hetzij naar, hetzij van een punt der ruimte, de o.v.b. plaats heeft: Hij komt herwaarts. Hij ging derwaarts. Vanwaar kwam hij? Werwaarts begaf hij zich? 3o. welk deel der ruimte bij de o.v.b. doorloopen wordt: Hij loopt liever het Rokin dan de Kalverstraat. De bal rolde de baan over. De slag werd mij lenver gehoord. Welken weg ging hij? Hoever bracht hij u? Men is niet gewoon, deze soorten van plaatsbepalingen door afzonderlijke termen aan te duiden. Voldoende is het, dat ingezien worde, hoe de bijw. bepalingen van plaats antwoorden op de vragen: waar, vanwaar of waarheen, welken weg of hoever. 49. Als bijw. bepalingen van plaats komen voor: 1o. een groot aantal bijwoorden: hier, daar, waar, ergens, nergens, elders, ginds, rondom, overal, alom, allerwegen, halverwegen, boven, beneden, binnen, buiten, voor, achter, vooraan, achteraan, uit, thuis, op, neer, dichtbij, ver af, heinde en ver, wijd en zijd; - van hier, van daar, van waar, hiervandaan, daarvandaan, waarvandaan, hierheen, daarheen, waarheen, herwaarts, derwaarts, werwaarts, hemelwaarts, bergop, stroomaf, linksaf, rechtsom, heen, weg, voort; enz. 2o. voorzetselbepalingen, ingeleid door de voorzetsels: aan, achter, beneden, bezijden, binnen, boven, buiten, door, in, langs, naar, naast, nevens, om, omstreeks, onder, op, over, rondom, te, tegen, tegenover, tot, tusschen, uit, van, voor, enz. 3o. zelfstandige naamwoorden in den 4en nvl.: Hij ging de deur uit, den tuin in, den berg op, de brug over, enz. De koetsier reed denstraatweg. Wij wandelden het voetpad. Hij vergezelde mij een eind. 4o. een enkel zelfst. nwd. in den 2en nvl.: Hij ging zijns weegs. Opmerkingen. 1. Bij een overzicht der onder 1o. vermelde bijwoorden blijkt, dat vele daarvan meestal eene plaats aanwijzen in betrekking òf tot | |
[pagina 418]
| |
den spreker: Ik zat hier en hij zat daar, òf tot het onderwerp van den zin: Hij hoorde beneden eenig geraas. Ook hebben de bijwoorden van plaats dikwijls betrekking op eene te voren genoemde localiteit: Hij woonde toen te Amsterdam. Hier deed hij een tijdlang goede zaken, maar ten slotte liep het hem tegen en moest hij elders zijn fortuin zoeken. Verder komt het eveneens voor, dat de plaats, ten opzichte waarvan eene aanwijzing geschiedt, niet eens genoemd of aangeduid behoeft te worden. In eene woning bv. drukken voor en achter betrekkingen tot de straat uit; in eene klasse beteekenen vooraan en achteraan betrekkingen tot den werkmuur. Eindelijk is in sommige bijwoorden als bergop, stroomaf het uitgangspunt der plaatsaanwijzing zelf opgenomen. 50. De volgende bijzonderheden omtrent de plaatsbepalingen verdienen de aandacht: a. Het komt voor, dat eene richtingsbepaling verdubbeld wordt door er een bijwoord achter te voegen: Van de grenzen af tot Arnhem toe. Van het Noorden uit. Door de kleeren heen. Op het ziekbed neer. Op het huis aan. Met den stroom mede, enz. b. Eveneens wordt een accusatief van plaats door een bijwoord gevolgd, om de ontoereikendheid der plaatsbepaling aan te vullen: Den berg op of af. De straat door. Het plein over. Het bijwoord wordt dan meest als een deel van het werkwoord beschouwd en duidt gewoonlijk met het naamwoord samen de richting of de grens eener beweging aan. | |
[pagina 419]
| |
Staat het bijwoord voor het naamwoord, dan wordt het als voorzetsel beschouwt en geeft dan gemeenlijk eene plaatsbepaling, antwoordende op de vraag waar. Eene onnauwkeurigheid om den wille van het metrum is alzoo b.v. te zien in de volgende regels uit Bogaers' Tocht naar Gibraltar: En vroolijk hupt de kielenrij
De groene waterheuv'len over.
c. In enkele gevallen geschiedt de plaatsaanwijzing door twee voorzetsels: Vanachter den ploeg. Tot bij de brug. Van uit het kreupelhout. Het tweede voorzetsel wijst dan met het volgende substantief eene plaats aan, terwijl het eerste voorzetsel eene richting van of naar die plaats uitdrukt. Het is niet aan te bevelen, deze weinig fraaie uitdrukkingen te vermenigvuldigen. c. Bij enkele gezegden is de vermelding der plaatsbepaling even noodzakelijk als de vermelding van een voorwerp, bv. bij: gaan, zich bevinden, zich begeven, stellen, liggen, leggen, enz. Er is echter geen reden voor, dergelijke plaatsbepalingen van de overige te gaan onderscheiden, doch het is goed op het geval te wijzen, dat de noodzakelijkheid niet uitsluitend een kenmerk der voorwerpen is. d. Plaatsbepalingen kunnen van karakter veranderen. B. v. in: Ik hoop op uwe bruiloft te dansen wordt de plaatsaanwijzing tijdsbepaling. Ook komt het voor, dat zij in de rubriek der bepalingen van hoedanigheid overgaan, bv. Hij danst op de koord. Zij zingt in de opera. Op de lei en uit het hoofd rekenen. En evenzoo kunnen plaatsbepalingen eene voorwaarde gaan uitdrukken: Op dat balkon zoudt ge den stoet goed kunnen over zien. Olie drijft op water en zinkt in wijngeest, enz. | |
Bijw. bepalingen van tijd.51. De verhouding eener o.v.b. tot den tijd wordt in zinnen allereerst door de tijdvormen van het werkwoord aangegeven. Dit is eene tijdsaanwijzing, waarbij het oogenblik, waarop de zin wordt gebruikt, het uitgangspunt is. De o.v.b. wordt dan in betrekking gebracht òf tot dat tijdpunt (het tegenwoordige tijdstip), òf tot een, dat voorafging (een verleden tijdstip). En verder wordt zij voorgesteld als gelijktijdig aan een dier punten, of aan een dier beide toekomstig. Eene nauwkeuriger tijdsaanwijzing geschiedt door bijwoordelijke tijdsbepalingen. Deze wijzen dan meer of minder nauw- | |
[pagina 420]
| |
keurig een punt in den tijd of een deel van den tijd aan, waartoe de o.v.b. in betrekking gedacht wordt. Op die wijze kan medegedeeld of gevraagd worden: 1o. op welken tijd eene o.v.b. geschiedt (wanneer?): Hij komt nu of zal dan komen. Hij kwam toen of zou toen komen. Wanneer komt hij? 2o. het begin- of eindpunt der o.v.b. in den tijd (sinds wanneer of tot wanneer?): Sedert eergisteren of van Paschen af. Tot morgen of tot den 1en December. 3o. den duur der o.v.b. (hoe lang?) Den geheelen dag. Uren lang. 4o. de meerdere of mindere herhaling der o.v.b. (hoe dikwijls?): Vaak. Telkens. Eiken dag. Eene enkele maal. 52. Als bijw. bepalingen van tijd komen voor: 1o. een groot aantal bijwoorden: wanneer, nu, toen, dan; heden, vandaag, thans, tegenwoordig; tevens, onderwijl, gelijktijdig, vroeg, laat, tijdig, bijtijds; vroeger, voorheen, weleer, onlangs, laatst, gisteren, eergisteren, kortgeleden, kortelings, daareven, zooeven, net; aanstonds, dadelijk, terstond, straks, temet, morgen, overmorgen, binnenkort, hierna, voortaan, eerlang, later, eens, hiernamaals; ooit, nooit, immer, nimmer; sedert, sinds; somtijds, zelden, andermaal, nogmaals, weer, twee-, drie-, menigmaal, dikwijls, herhaaldelijk, vaak, telkens, telkenmale, dagelijks, jaarlijks, jaarin- jaaruit, dag aan dag; enz. Verder zijn onder deze rubriek nog te brengen de rangschikkende voegwoordelijke bijwoorden, als: ten eerste, vooreerst, vervolgens, wijders, voorts, eindelijk, ten laatste, ten slotte, enz. 2o. voorzetselbepalingen, ingeleid door de voorzetsels: bij (gelegenheid), binnen, door (de week), gedurende, staande (de vergadering), hangende (het proces), in, met (Paschen), na, om (één uur), omstreeks, onder (de preek), op, over, sedert, sinds, te, tegen, tot, tusschen, tijdens, van.... af, voor, enz. 3o. zelfstandige naamwoorden in den 4en nvl.: den geheelen dag, den vorigen dag, den, 1en Mei, Zondag, enz. 4o. enkele zelfst. n w d n. in den 2en nvl.: 's morgens, 's voormiddags, dezer dagen, 's Zondags, enz. 5o. infinitieven, voorafgegaan door de voorzetsels alvorens en na: Hij denkt na, alvorens te antwoorden. Na driemaal gewaarschuwd te hebben, kommandeerde hij vuur. Opmerkingen. 1. Bij het overzicht der onder 1o. vermelde bijwoorden blijkt, dat de meeste een tijdpunt aanwijzen, van het tegenwoordige oogenblik | |
[pagina 421]
| |
(nl. dat des sprekers) af gerekend; de voorbeelden daarvan zijn voor het grijpen. Ook komt het voor, dat gebeurtenissen of toestanden, waarvan vooraf sprake geweest is, als uitgangspunt worden genomen: De ziekte naderde; weldra vertoonden zich de eerste gevallen; of dat, gelijk in: Hij kwam laat of vroeg, dat uitgangspunt - hier het begin eener bijeenkomst - als bekend genoeg, in het geheel niet vermeld wordt. 53. De volgende bijzonderheden omtrent de tijdsbepalingen verdienen de aandacht. a. Ook de tijdsbepalingen worden in een paar gevallen verdubbeld, door er een bijwoord achter te laten volgen: Het geheele jaar door. Van den 1en Jan. af tot den 31en April toeGa naar voetnoot1). Evenzoo kan een | |
[pagina 422]
| |
dubbel voorzetsel voorkomen in uitdrukkingen als: Van bij tweeën tot over vieren. b. Bij het gebruik der bijwoorden gisteren, eergisteren, gisterenavond, heden, vandaag vanmorgen, vanavond, morgen, morgenochtend, overmorgen, enz. wordt herhaaldelijk uit het oog verloren, dat deze woorden altijd een tijdpunt aanwijzen, afgerekend van het oogenblik des sprekens. Zij kunnen dientengevolge niet gebruikt worden, ten aanzien van een tijdpunt uit het verledene, tenzij men de personen sprekende invoert. Uit de volgende voorbeelden blijkt, hoe de fout te vermijden is. (Vgl. N. en Z. XII, 94.) Van morgen (l. dien morgen) nog had hij eene aanbieding ontvangen. Het opmerken van deze onnauwkeurigheid leert ook het onderscheid inzien, dat in het Fransch tusschen hier en la veille, aujourd'hui en ce jour-là, demain en le lendemain gemaakt wordt. c. In den regel volgt achter sinds en sedert een tijdpunt: sinds dat oogenblik, sedert het vorige jaar. Men hoort het ook gebruiken om een tijdduur aan te geven: sedert jaren, sinds eenige dagen, waar o.i. jaren lang, en gedurende eenige dagen of in de laatste dagen nauwkeuriger en juister zou zijn. d. Tot recht begrip van de beteekenis der voorzetsels staande en hangende zij opgemerkt, dat deze deelwoorden op dezelfde wijze als gedurende (Vgl. Wdb. III kol. 648) tot voorzetsels geworden zijn. In het kort is de geschiedenis deze: Gedurende den oorlog is ontstaan uit: den oorlog gedurende, een zoogenaamden casus absolutus, met de beteekenis: terwijl de oorlog duurde. Op dezelfde wijze zijn staande de vergadering en hangende de procedure gelijk aan: de vergadering staande en de procedure hangende, met de beteekenis: Terwijl de vergadering stond (= aan den gang was) en Terwijl de procedure hing (= aanhangig was). e. Opmerking verdient, dat tijdbepalende genitieven op eene reeks van feiten zien: Hij komt 's Zondags hier eten, terwijl de accusatief: Hij is Zondag hier geweest of Hij komt Zondag op een enkel feit betrekking heeft. Niet altijd echter wordt dit onderscheid in acht genomen. Vaak hoort men bv. De vergadering begint 's voor- | |
[pagina 423]
| |
middags of s'avonds waar men in het eerste geval ook voor den middag of in den voormiddag zou kunnen bezigen, doch in het laatste geene andere uitdrukking heeft. f. Evenals bij de plaatsbepalingen behoort men er bij de tijdsbepalingen op bedacht te zijn, dat zij in eene andere rubriek kunnen overgaan. In een oogwenk (d.i. uiterst vlug) had hij het vraagstuk opgelost, is een voorbeeld van eene tijdsbepaling, dienende om het hoe der o.v.b. uit te drukken. Licht is ook de overgang tot de rubriek der bepalingen van voorwaarde. In den zin: In dien nood nam ik tot hem mijne toevlucht, is nog eene tijdsaanwijzing. Tot eene voorwaarde gaat zij over in: In den nood (= indien men in nood verkeert), leert men zijne vrienden kennen. | |
Bijw. bepalingen van oorzaak en gevolg.54. Onder dezen naam wordt hier samengevat de groote causaliteitsgroep onder de bijwoordelijke bepalingen. Het zal echter blijken, dat beide termen, oorzaak en gevolg, onvoldoende zijn, om de verschillende gevallen, welke zich in deze groep voordoen, duidelijk genoeg aan te wijzen. Wat alzoo bij de bepalingen van plaats en tijd niet noodzakelijk was, is wel geboden bij de causale bepalingen, nl. de verschillende onderverdeelingen afzonderlijk te benoemen. Daartoe zal het noodig zijn, niet alleen vast te stellen, wat onder oorzakelijke verhouding te verstaan is, maar ook welke gevallen daarbij te onderscheiden zijn. 55. Door oorzakelijke betrekking verstaan wij de verhouding van twee werkingen, waarvan de eene, de werking A, geacht wordt de andere, de werking B, te voorschijn te roepenGa naar voetnoot1). De werking A heet dan de oorzaak, de werking B het gevolg. Zoo is regenen de oorzaak van nat worden, waaien de oorzaak van het omvallen van boomen, het afrukken van takken, het wegvoeren van hoeden, enz. De term gevolg wijst er op, dat wij gewoon zijn, ons oorzaak en gevolg als twee op elkander volgende werkingen voor te stellen. In naïeve taal worden oorzaak en gevolg dan ook herhaaldelijk als eene tijdsbetrekking voorgesteld: Hij nam trouw in, en | |
[pagina 424]
| |
toen werd hij beter. En bij de afhankelijke zinnen houden de voegwoorden nu (dat) en dewijl (die wile dat = op den tijd dat) deze verwantschap tusschen de temporale en causale betrekkingen in herinnering. Oorzaken en gevolgen zijn dan ook steeds openbaringen van bestaan. De zuiverste en duidelijkste uitdrukking van oorzakelijk verband geschiedt daarom door twee zinnen: Socrates heeft vergif ingenomen; daardoor is hij gestorven. De eerste werking, die de oorzaak is, kan echter ook in den vorm eener bepaling weergegeven worden: Door het innemen van vergif is Socrates gestorven. Nog korter kan men zijn door te zeggen: Socrates is door den gifbeker gestorven. Het schijnt dan wel, dat een ding als oorzaak vermeld wordt, maar in werkelijkheid is het de van dat ding uitgaande werkingGa naar voetnoot1). Gelijk dus persoons- en zaaknamen als plaats- en tijdsbepalingen gebezigd, deelen van de ruimte en van den tijd aanwijzen, vertegenwoordigen zij, als bep. van oorzaak voorkomende, steeds werkingen, die als oorzaak van de in het gezegde vermelde werking beschouwd moeten worden; bv.: Door (de handelingen van) dien bankier zijn vele menschen ongelukkig geworden. Vele grootsche ondernemingen zijn door (den invloed, de tusschenkomst, enz. van) koning Willem I tot stand gekomen. 56. In de vorige paragraaf zijn de begrippen oorzaak en gevolg in hunne eenvoudigste beteekenis omschreven. Indien wij de betrekking echter in bijzonderheden nagaan, dan zijn de volgende gevallen te onderscheiden: 1o. Eene oorzaak leidt zonder eenige tusschenkomst tot een gevolg: Door dien ontzettenden brand zijn een aantal arbeiders broodeloos. | |
[pagina 425]
| |
3o. Eene oorzaak wordt opzettelijk aangewend en wordt dan een middel om een begeerd gevolg (= doel) in het leven te roepen: Door het omhalen der muren heeft men den brand beperkt. Met eene brandende lucifer had de booswicht de krullen vlam doen vatten. Er kunnen alzoo als bijw bepalingen voorkomen: 1o. direct werkende oorzaken, 2o. op den wil en het oordeel werkende redenen, 3o. opzettelijk aangewende oorzaken of middelen, 4o. mogelijke oorzaken en redenen of voorwaarden, en 5o. vergeefsche oorzaken en redenen of toegevingen. Daartegenover is het insgelijks mogelijk, dat het gezegde de veroorzakende werking uitdrukt en dat als bijw. bepalingen vermeld worden: 6o. Een gevolg: Tot groote teleurstelling der arbeiders heeft de directie besloten, de fabriek niet weer te herbouwen. De noodige toelichtingen bij dit beknopte overzicht volgen bij de afzonderlijke beschouwing dezer verschillende bepalingen. 57. Ook de bijzonderheden omtrent den vorm komen dan ter sprake. In het algemeen is daaromtrent het volgende op te merken. De voorraad bijwoorden, voor de oorzakelijke bepalingen gebruikelijk, is beperkt. Meestal zijn het aanduidingen van de oorzaak, reden, middel, enz., door middel van samengestelde bijwoorden als: hierdoor, hierom, hiermede, hiertoe, desgevorderd, desondanks, enz., waarvan de meeste, - omdat oorzaak en gevolg het best in twee zinnen medegedeeld worden, - het karakter van verbindingswoorden krijgen. Het aantal beschikbare voorzetsels blijft echter ruim. Intusschen zal het blijken, dat plaatsaanduidende voorzetsels, welke in de tijdsaanwijzingen nog zulke belangrijke diensten bewijzen, ontoereikend beginnen te worden, om de veelsoortige causale betrekkingen uit te drukken. Door, om, van, uit, tot, bij en in zijn de eenig bruikbare. Dit verlies wordt echter vergoed door een aantal jongere voorzetsels, waarvan de oorsprong uit substantieven en werkwoorden vrij duidelijk kenbaar blijft: wegens, luidens, krachtens, ondanks, spijt, trots, niettegenstaande, en door een aantal uitdrukkingen, welke als voorzet- | |
[pagina 426]
| |
sels te beschouwen zijn: ten gevolge van, ter zake van, in weerwil van, enz. Genitieven en accusatieven zonder voorzetsel komen in deze rubriek niet voor. Wel worden bij een paar groepen infinitieven, voorafgegaan door de voorzetsels door, met, om en ten einde aangetroffen. 58. In het volgende overzicht der oorzakelijke bepalingen zullen onder I voorbeelden van de gebruikelijke voorzetselbepalingen, onder II de bijwoorden en, zoo zij er zijn, onder III de infinitieven met een voorzetsel vermeld worden a. Bepalingen van oorzaak. Deze vermelden zaken - hieronder te verstaan gebeurtenissen, toestanden of werkende zelfstandigheden, - die aanleiding geven tot gevolgen, welke buiten het menschelijke willen omgaan. I. Door de geweldige regenbuien zijn de wegen onbegaanbaar. Van schrik liet hij het kopje vallen. Bij toeval heb ik het ontdekt. Ik weet het bij ervaring. Ten gevolge van de afschaffing der accijnsen zijn de prijzen der eerste levensbehoeften gedaald. b. Bepalingen van reden en grond. Deze vermelden zaken, die hetzij een willen of doen, hetzij een oordeelen of beweren ten gevolge hebben. I. Om de geweldige sneeuwbuien heeft hij zijne reis uitgesteld. Wegens verzet van de bevolking tegen de politie zijn troepen ontboden. Uit wanhoop heeft hij zich van het leven beroofd. Op algemeen verlangen geeft hij nog eene. voorstelling, Uithoofde van sterfgeval. Naar aanleiding van uwe vraag. Ter zake van valschheid in geschrifte. Met het oog op den slechten toestand. Op grond van onze overeenkomst, Luidens, naar luid van, volgens, krachtens, uit kracht van deze bepaling c. Bepalingen van middel. Deze vermelden allereerst oorzaken, welke opzettelijk aangewend worden, om een gewild gevolg in het leven te roepen. Verder worden er ook toe gerekend de werktuigen, door het gebruik waarvan het onderwerp eene werking verricht. I Met wat brandewijn heeft hij zijne kiespijn verdreven. Het tekort zal men trachten te dekken door eene leening. Met een hefboom. Beide plaatsen zijn door eene tram verbonden. Door middel van den telephoon. | |
[pagina 427]
| |
II. Hiermede, daarmede, hierdoor, daardoor. d. Bepalingen van voorwaarde. Deze vermelden mogelijke oorzaken of redenen, d.w.z. oorzaken of redenen, die, als ze zich voordoen, een aangegeven gevolg of besluit zullen te weeg brengen. I. Bij geweldige sneeuwbuien zijn deze wegen onbegaanbaar. Bij afschaffing der accijnsen zullen de prijzen dalen. In geval van verzet van de zijde der bevolking moeten er troepen ontboden worden. In zulke ernstige omstandigheden zou men krasse middelen moeten aanwenden. Op verlangen worden de goederen aan huis bezorgd. e. Bepalingen van toegeving. Deze vermelden vergeefsche oorzaken of redenen, d.w.z. zulke, waarbij het te verwachten gevolg of besluit uitblijft. I. Ondanks de geweldige sneeuwbuien kwam de trein toch op tijd aan. Niettegenstaande de afschaffing der accijnsen zijn de prijzen dier waren gestegen. Trots het verzet der bevolking werd de maatregel doorgezet. In weerwil van onze overeenkomst is hij zijn gang gegaan. In spijt van (of spijt) de uitdrukkelijke bepalingen van het testament werd het goed verdeeld. In strijd met de voorschriften. Tegen onze verwachting. f. Bepalingen van gevolg. Deze vermelden alleen gevolgen. Besluiten en gevolgtrekkingen kunnen slechts door geheele zinnen uitgedrukt worden. I. Tot groot vermaak der schooljeugd lag er volop sneeuw. Tot schreiens toe werd hij bewogen. g. Bepalingen van doel. Deze vermelden een gevolg, waarnaar opzettelijk, met bewustheid gestreefd wordt. I. Tot opluistering van het feest zal men het met een vuurwerk besluiten. Om den broode. De zaak werd ter afdoening in handen van B. en W. gesteld. Hij doet veel voor of ten behoeve van de armen. Ter wille van den lieven vrede. Om den wille van het smeer. | |
[pagina 428]
| |
59. Ten aanzien van deze verschillende soorten van oorzakelijke bepalingen zijn nog de volgende bijzonderheden op te merken. a. (Oorzaken). Het gebruik van bij en van, om oorzaken aan te wijzen, is beperkt. Dichters mogen om de ongemeenheid gaarne deze voorzetsels in plaats van door gebruiken. Vgl. bv. D.J. van Lennep's Hollandsche duinzang: ‘Ja, gewekt van een adem, een lieflijke lucht, enz.’ - ‘Lief tooneel van genoegen, van welvaart en vlijt, bij den vreemd'ling met eerbied te naad'ren’ - ‘Het veldhoen, verrast van een haastigen dood’ - ‘Als..,. elke twijg van 't gewoel wordt bewogen.’ - ‘En 't moeras van den kouter doorsneden.’ - Enz. In § 30, Opm. 3 (zie vorige afl. bl. 356) is reeds met een enkel woord er op gewezen, hoe bij het gebruik van een lijdenden vorm de bewerker der passieve o.v.b. in den vorm eener bepaling van oorzaak vermeld wordtGa naar voetnoot1). In overeenstemming daarmede meenen wij, dat in zinnen als: Ik krijg, koop, huur, enz een stuk grond van mijn buurman, die als omzettingen van Mijn buurman schenkt, verkoopt, verhuurt, enz. mij een stuk grond, te beschouwen zijn, het gedegradeerde onderwerp eveneens het best als eene bepaling van oorzaak met van beschouwd wordt. De vermelding er van is hier evenmin als in lijdende zinnen noodzakelijk. b. (Redenen en gronden). Deze beide gevallen zijn in eene rubriek vereenigd, omdat zij moeilijk te onderscheiden zijn. Het is dan ook ondoenlijk altijd scherp aan te geven, waar het oordeelen ophoudt en het willen of doen begint. In het algemeen zullen voorbeelden meer nut hebben voor eene goede keus tusschen de onder I en II gegeven voorzetsels en bijwoorden, dan eene meer of minder scherpzinnige omschrijving der synonymieke verschillen. Bij hoofdzakelijk practisch taalonderwijs zal het mitsdien voldoende zijn alleen van redenen te spreken. c. (Middelen). De juistheid van de definiëering der middelen als opzettelijk of met bewustheid aangewende oorzaken wordt gestaafd door het verschijnsel, dat het voorzetsel door evengoed middelen als oorzaken kan aanwijzen. Uit de onder a en c gegeven voorbeelden blijkt, dat de inhoud van het gezegde beslissen moet, of men in de | |
[pagina 429]
| |
bepaling met eene oorzaak of een middel te doen heeft. Kortweg kan men zeggen, dat eene oorzaak met een feit, eene gebeurtenis, en een middel met eene daad of een streven in verband staat. Vgl. bv.: Door dat verbod is de burgerij ontstemd en Door het intrekken van dat verbod heeft men de ontstemming doen wijken. Bepalingen, waarin een werktuig, d.i. eene soort van middel, vermeld wordt, als een voorwerp te willen beschouwen, ligt zeer voor de hand. Toch vallen ook deze bepalingen onder de groote causaliteitsgroep, daar zij evenzeer eene oorzakelijke verhouding van eene werking tot eene werking uitdrukken. Zoo geeft in den zin: Met een hefboom kreeg men den steen van zijne plaats, het voorzetsel met de betrekking te kennen tusschen het verplaatsen van den steen en het opzettelijk aanwenden van een hefboom. d. (Voorwaarden.) Op de verwantschap tusschen voorwaarden en oorzaken wijst reeds eenigszins het gemeenschappelijk gebruik van het voorzetsel bij = door. Door de voorbeelden wordt zij nog meer toegelicht. Voor leerlingen zal de juistheid der omschrijving van het begrip voorwaarde volkomen duidelijk worden, indien men hen eenige malen laat onderzoeken, hoe een zin, waarin eene voorwaarde voorkomt, gewijzigd moet worden, als men zich de voorwaarde vervuld denkt. Steeds is het antwoord dan een zin met eene oorzaak of reden. Bv. Bij meerdere bekwaamheid zoudt ge meer geld kunnen verdienen wordt na de verwezenlijking van de voorwaarde: Door uwe meerdere bekwaamheid verdient ge thans meer geld. Het aantal voorzetsels, dat eene voorwaarde kan inleiden, is slechts gering. Bij voorkeur wordt, om eene voorwaarde te stellen, een zin gebruikt. De samenstellingen met des zijn dan ook als eene soort van beknopte bijzinnen te beschouwen (d.w.z. bijzinnen in embryo), die echter, daar zij tot eene woordeenheid zijn herleid, het karakter van bijwoorden gekregen hebben. e. (Toegevingen). De omschrijving der toegevingen als vergeefsche oorzaken of redenen wordt wederom door de voorbeelden gestaafd. Hadden de daar vermelde oorzaken effect gehad, de trein zou niet op tijd aangekomen zijn, de prijzen waren niet gestegen, de maatregel zou niet zijn doorgezet, enz. Zij hebben dus op zijn hoogst als hindernis gewerkt. Verder blijkt, dat tot het uitdrukken dezer betrekking een stel voorzetsels dienst doet, dat nog bij geen der voorgaande betrekkingen voorkwam. Om de beteekenis er van iets doorzichtiger te maken, zij het volgende opgemerkt. | |
[pagina 430]
| |
Ondanks is eigenlijk de 2e nvl. van het znw. ondank in de verdwenen beteekenis van het niet willen. Den overgang van gemelden genitief tot voorzetsel vormden uitdrukkingen als mijns ondanks, zijns ondanks, (= tegen mijn of zijn wil). Later werden deze: ondanks mij, ondanks hem, enz. Daarop werd het ook gewoonte een werkingsnaam achter ondanks te doen volgen: ondanks den regen, ondanks mijne waarschuwingen, en was ondanks alzoo geheel voorzetsel gewordenGa naar voetnoot1). f. Gevolgen. Het allermoeilijkst is het, een gevolg door eene enkele bepaling uit te drukken. Meestal geschiedt dit dan ook door een nevengeschikten zin met hierdoor, dientengevolge, enz. of een bijzin met zoodat, waardoor, vandaar dat, enz. Gevolgtrekkingen kunnen in het geheel niet door eene bepaling weergegeven worden. Voor de vermelding van eenvoudige gevolgen dient het voorzetsel tot voor substantieven - soms versterkt door toe, - en om voor infinitieven. De laatste vorm is alleen mogelijk, als het gezegde vergezeld is van de bijw. van graad te of genoeg. Bijwoorden zijn voor dezen dienst niet voorhanden. Wel zijn er enkele, waarin een gevolg opgesloten ligt, bv. in doodelijk gewond zijn, iemand schrikbarend vervelen, enz. maar dergelijke bijwoorden vinden beter eene plaats onder de bijw. van hoedanigheid. g. (Doeleinden). Evenals de verwantschap tusschen oorzaken en middelen door het gemeenschappelijk gebruik van het voorzetsel door wordt bevestigd, geschiedt dit met het verband tusschen gevolg en doel door het verschijnsel, dat in het eene en in het andere geval het voorz. tot kan gebezigd worden. Het aantal voorzetsels, geschikt om een doel uit te drukken, is echter wat grooter. Opgemerkt moet worden, dat ter wille van eigenlijk | |
[pagina 431]
| |
een onzinnnige vorm is, daar het znw. wil altijd tot het mann. gesl. behoord heeft. Daar intusschen de vorm wat gemakkelijker is dan om den wille van, vooral indien er een mann. enkelv. znw. met den er voor op volgt, zal hij waarschijnlijk niet te keeren zijn. 60. Wanneer men hij het onderwijs de oorzakelijke bepalingen op zeer eenvoudige wijze behandelen wil, dan kan dit blijkens het voorafgaande overzicht geschieden, door te zeggen, dat zij antwoord geven op de volgende vragen: waardoor of door welke oorzaak, waarom, om welke reden of op welken grond, waarmede, waardoor of door welk middel, in welk geval of onder welke voorwaarde, in weerwil waarvan, met welk gevolg of met welk doel. Het spreekt vanzelf, dat hier vooral de gelegenheid tot practische oefening in het verstaan en gebruiken van een aantal merkwaardige voorzetsels en bijwoorden zeer gunstig is. 61. Enkele oorzakelijke bepalingen gaan gemakkelijk in bepalingen van hoedanigheid over. Dit is in het bijzonder het geval met bepalingen, waarin een werktuig vermeld wordt, b.v.: iemand met schele oogen aanzien, met grof geschut aanpakken, met mesenvork eten, enz Eveneens dient menigmaal de vermelding van een gevolg, om de hoedanigheid of graad eener o.v.b. aan te geven, b.v.: tot onkenbaar wordens toe veranderd zijn, tot schreiens toe bewogen zijn. Het meest doet dit geval zich voor, als het gevolg door een bijzin wordt uitgedrukt en in den hoofdzin zoo, zulk, zoodanig, genoeg, te enz. voorkomt: Hij heeft mij zoo geknepen, dat ik bont en blauw zag. Ons huis is zoo klein, dat we geen logés kunnen hebben. | |
Bepalingen van hoedanigheid en hoeveelheid.62. Evenals de derde groote groep der bijw. bepalingen slechts onvolledig kon aangeduid worden met de namen van twee der belangrijkste soorten, oorzaak en gevolg, is ook bovenstaande benaming slechts eene onvolledige aanduiding van de vierde hoofdgroep. Men zou ook kunnen spreken van bepalingen van wijze en graad, maar deze benaming zou al even onvolledig zijn. De gekozen naam bedoelt dan ook alleen uit te drukken, dat de vierde afdeeling der bijw. bepalingen hoofdzakelijk bijzonderheden omtrent den aard en den omvang eener o.v.b. vermeldt. Nauwkeuriger echter wordt het overzicht van de veelsoortige beteeteekenissen dezer rubriek, als men de splitsing wat verder doorzet. | |
[pagina 432]
| |
Het blijkt dan, dat omtrent de openbaring van bestaan het volgende kan medegedeeld of gevraagd worden: a. op welke wijze zij geschiedt: Hij liep snel. 63. Uit het hier gegevene blijkt wederom, hoe noodzakelijk het voor een taalonderwijzer is, eene groep bepalingen als de behandelde behoorlijk te overzien, om te kunnen beslissen, wat hij daaruit voor zijne leerlingen gebruiken kan. Bij een zeer eenvoudig onderwijs kan men bv. zich beperken tot het onderscheiden van het hoe en het hoeveel, misschien aangevuld met het begrip van modaliteitGa naar voetnoot1). Met flink ontwikkelde leerlingen kan men daarentegen bij voortgezet onderwijs de onderscheiding wat verder voortzetten en hun zoo de begrippen van qualiteit, accidentGa naar voetnoot2), restrictie, quantiteit, intensiteit, proportie en modaliteit aanbrengen, voor zoover deze bij werkingen en toestanden in bepaalde taalvormen kunnen uitgedrukt worden. Maar steeds houde men rekening met de geestelijke draagkracht der leerlingen. Is het alleen om de kennismaking met de hier gebruikelijke bijwoorden en voorzetsels te doen, dan kan men ook volstaan met te doen opmerken, hoe deze bepalingen antwoorden op de vragen: hoe? onder welke omstandigheden? in welk opzicht? hoe groot, zwaar of duur? in welke mate? in welke verhouding? en al of niet? Overal echter waar het taalonderwijs eenige aanspraak begint te maken op wetenschappelijkheid, d.w.z. waar het aanbrengen of verkrijgen van geordende kennis beoogd wordt, zijn termen in den trant van de door ons gekozene onmisbaar. | |
[pagina 433]
| |
64. Wat den vorm der hoedanigheids- en hoeveelheidsbepalingen betreft, is op te merken, dat daartoe gebruikelijk zijn: I. bijwoorden, II. voorzetselbepalingen, III. accusatiefbepalingen, IV. enkele genitieven en V. enkele infinitieven. Bij de nadere beschouwing der verschillende soorten zullen de voorbeelden in deze volgorde gegroepeerd worden. Het zal dan blijken, dat ook hier slechts een beperkt aantal plaatsbepalende voorzetsels bruikbaar zijn en verschillende voorzetsels van jongere vorming, - waaronder vele samengestelde, - dienen moeten om de ontoereikendheid der eerste aan te vullen. Verdere opmerkingen omtrent den vorm volgen bij de behandeling der afzonderlijke rubrieken. 65. In overeenstemming met de in § 62 gegeven verdeeling kunnen alzoo de volgende groepen onderscheiden worden. a. Bepalingen van hoedanigheid. Deze groep vermeldt kenmerken, welke in den aard der o.v.b. gelegen zijn. Dit zijn dan attributen van de werking, die in dit opzicht een gelijksoortigen dienst doen als de qualitatieve adjectieven ten aanzien van zelfstandigheden. I. Snel loopen, weelderig tieren, zich dapper weren, slaafschGa naar voetnoot1) gehoorzamen, schriftelijk mededeelen, angstig omkijken, lustig zingen, amphitheatersgewijze oploopen, schertsend antwoorden. Zus, zoo, aldus, eveneens, enz. b. Bepalingen van omstandigheid. Deze vermelden bijzonderheden, die niet in den aard der werking gelegen zijn, maar er mede gepaard gaan. Eigenlijk vormen deze bepalingen een tweede gezegde, dat bij het eerste ingelijfd wordt. Zoo is Hij klopt vergeefs = Hij klopt en het baat niet; Hij slaapt met open vensters = Hij slaapt en heeft de vensters open; Hij kwam ouder gewoonte te laat = Hij kwam te laat en dit is eene gewoonte van hem; Hij ging heen zonder te groeten = Hij ging heen en groette niet; enz. Men kan dan ook deze bepalingen hieraan herkennen, dat hare beteekenis meestal door een bijzin met terwijl kan weergegeven worden; b.v.: Hij gaat met zijne vrouw op reis = Hij gaat op reis, terwijl zijne vrouw medegaat. Men beproeve dit middel aan de straks volgende voorbeelden. | |
[pagina 434]
| |
Wordt de begeleidende omstandigheid door een bijwoord aangegeven, dan is dit gewoonlijk slechts eene korte aanduiding er van, die in verband met den geheelen zin echter dadelijk begrepen wordt. In de voorbeelden zal de zin van enkele dezer aanduidingen in woorden gebracht worden. I. Hij waarschuwde vergeefs. Hij doet het gaarne of noode. Hij kreeg zelfs of slechts een pak kleeren. (De gift wordt door den spreker buitengewoon of min gevonden). Hij heeft nog dat geld. (Hij had het te voren ook al.) Hij heeft nog honderd gulden. (Hij had te voren meer). Hij heeft reeds of pas honderd gulden. Geef mij ook een glas bier.Ga naar voetnoot1) Hij komt alleen. Hij deed het goedschiks. Verder kunnen tot deze rubriek gerekend worden alle voegw. bijwoorden van het eenvoudig of versterkend aaneenschakelend zinsverband: daarbij, bovendien, daarenboven, enz. c. Bepalingen van beperking. Deze antwoorden op de vraag: in welk opzicht of in hoever en zijn den spreker een middel, om door een voorbehoud of eene uitzondering eene grens te stellen aan de bedoeling zijner woorden. I. Hieromtrent, daaromtrent, dienaangaande. d. Bepalingen van hoeveelheid, graad en verhouding. Hiertoe behooren al die bijzonderheden van eene o.v.b., welke in verband staan met eene voorafgaande telling, meting, weging, in het algemeen de eene of andere schatting of waardeering. De bepalingen van verhouding drukken eene werking of toestand uit, waarvan de inhoud van het gezegde recht of omgekeerd afhankelijk is. | |
[pagina 435]
| |
I. Veel, weinig, meer, minder, heel, zeer, erg, genoeg, te, bijzonder, bijna, doodelijk, hoogst, ongemeen, ontzettend, uitnemend, uiterst, alleszins, veelszins, eenigszinsGa naar voetnoot1), nauwelijks, enz. e. Bepalingen van modaliteit. De term modaliteit, welke in het algemeen de wijze, de manier, waarop iets bestaat of geschiedt, beteekent, wordt hier in den engeren zin gebezigd, dien de uitdrukking in het philosophisch spraakgebruik gekregen heeft. Daar wordt er de mogelijkheid, werkelijkheid of noodwendigheid van den inhoud eens oordeels mede bedoeld. In navolging daarvan, maar in wat ruimer zin, wordt in de spraakkunst de term modaliteit gebezigd om aan te geven, in welke verhouding een spreker zich eene o.v.b. tot de werkelijkheid voorstelt; nl. als werkelijk, mogelijk, onmogelijk, waarschijnlijk, wenschelijk, noodzakelijk, als schijn, als bewezen, als gerucht, enz. Dit geschiedt deels door den vorm van het werkwoord, deels door hulpwerkwoorden, deels ook door de hier bedoelde bijwoordelijke bepalingen van modaliteit. Deze laatste werken dan met den werkwoordelijken vorm van het gezegde mede, om de werkelijkheid te bevestigen of te ontkennen, of de mogelijkheid, waarschijnlijkheid of noodwendigheid aan te geven of er naar te vragen. I. Licht, misschien, denkelijk, mogelijk, vermoedelijk, waarschijnlijk, oogenschijnlijk, schijnbaar, wel, blijkbaar, gewis, inderdaad, stellig, zeker, waarachtig, waarlijk, werkelijk, ongetwijfeld, bepaald, beslist, noodzakelijk, volstrekt; niet, geenszins; immers? wel? toch? niet waar? enz. 66. Ten aanzien van deze verschillende soorten van bepalingen zijn nog de volgende bijzonderheden op te merken. a. (Hoedanigheid). Voor deze soort van bepalingen zijn de bijwoorden als hoofdvorm te beschouwen. De meeste dezer zijn uit adjectieven ontstaan. Het kan somtijds eenige moeilijkheid opleveren, of zulk een bijwoord van hoedanigheid wel als zoodanig mag beschouwd wordenGa naar voetnoot2) | |
[pagina 436]
| |
en niet als bijv. nwd. moet aangemerkt worden. In zulk een geval is het een eenvoudig hulpmiddel, te beproeven, of het bijwoord kan vervangen worden door op eene.... manier. Zoo kan het eenigszins twijfelachtige voorbeeld in § 65a: Angstig keek hij om, vervangen worden door: Op eene angstige manier keek hij om. b. (Omstandigheid). Hier valt op te merken, dat een deel der zoogenaamde bepalingen van gesteldheid, nl. die, welke de gesteldheid van het onderwerp gedurende de werking te kennen geven, eigenlijk niets anders zijn dan omstandigheidsbepalingen, secondaire gezegden, maar uitgedrukt door een adjectief of deelwoord: Doodarm keerde hij terug. Wat hij dronken misdeed, moet hij nuchter boeten. Waggelend verscheen hij in de zaal. Stervend greep hij naar zijn zwaard. Half geradbraakt kwamen wij te Keulen aan. Bij eene afzonderlijke beschouwing der bepalingen van gesteldheid (in de volgende aflevering) komt dit onderwerp nogmaals en dan iets uitvoeriger ter sprake. c. (Beperking). Daar eigenlijk iedere bepaling, eene beperking inhoudt, moet deze term in den aangegeven zin engeren opgevat worden, nl. als restrictie, voorbehoud of uitzondering. Indien men in de verschillende gegeven voorbeelden de bepalingen weglaat, dan ziet men, hoe de laatste steeds middelen zijn om in te binden en niet meer te zeggen, dan men kan verantwoorden. Een hulpmiddel om den aard der bepaling te herkennen vindt men in de proef, of men den inhoud er van door een zin met Wat... betreft, kan weergeven. Dit geldt echter niet de beide laatste voorbeelden, welke uitzonderingen vermelden. Uitzonderingen worden meest uitgedrukt door (vaak onvolledige) bijzinnen, aanvangende met de voegwoorden: behalve (dat), uitgenomen (dat), dan (dat), enz. d. (Hoeveelheid, graad en verhouding). Eigenlijk zouden in deze afdeeling ook alle plaats- en tijdsbepalingen behoeren, die het hoever (§ 48, 30), het hoe lang (§ 51, 3o) en vooral die het hoe dikwijls (§ 51, 4o) der o.v.b. bestaan vermelden. Er is echter reden om deze bepalingen onder de rubrieken van plaats en tijd te laten, daar men anders bij de behandeling van den bijzin ook zinnen als: Zoo ver (als) ik hem zien kon, Zoolang (als) ik er woonde, Zoo vaak (als) ik er kwam, niet meer tot de plaats- en tijdsbepalende zou kunnen brengen. En deze worden, blijkens het wegvallen van het voegwoord als en het regelmatig pauzeeren vóór zoo en niet achter ver, lang en vaak, ontwijfelbaar algemeen als zoodanig beschouwd. | |
[pagina 437]
| |
e. (Modaliteit). In sommige spraakkunstige beschouwingen wordt ten aanzien van de modaliteitsbepalingen in betrekking tot overige bijw. bepalingen het volgende onderscheid gemaakt. Terwijl de laatste in het algemeen als bepalingen van het gezegde beschouwd worden, heet het van de eerste, dat zij als bepalingen van de koppeling aan te merken zijn. Zoo zouden in: Hij komt hier, hij komt morgen, hij komt gaarne de bijwoordelijke bepalingen bij komt en in: Hij komt misschien, stellig of niet bij de verbinding Hij komt behooren. Voor dit onderscheid bestaat o.i. geen grond, of liever, wat men van de modaliteitsbepalingen in het bijzonder beweert, geldt voor alle bijw. bepalingen. Indien men zegt, dat dit bepalingen van het gezegde zijn, dan beteekent dit niet anders, dan dat zij kenmerken aangeven van de o.v.b., welke in het gezegde, als van eene zelfstandigheid uitgaande, vermeld wordt. Alzoo zijn niet alleen misschien, stellig, niet, maar evenzeer hier, morgen, gaarne bepalingen van een komen, uitgaande vaneen 3en persoon, m.a.w. niet van komt, maar van hij komt of van zijn komen. Opmerking. Het spreekt van zelf, dat er niet veel tegen kan zijn, om van de bepalingen van modaliteit eene afzonderlijke vijfde hoofdgroep te maken. Wij achten de ruhriek daartoe niet belangrijk genoeg en zijn bovendien van meening, dat ze althans nauwer verwant is met de vierde dan met de drie voorgaande groepen. Dit is echter eene quaestie van ondergeschikten aard. | |
[pagina 438]
| |
zakelijke voorwaarde, enz. de gespatiëerde woorden evenmin bijvoeglijke bepalingen konnen heeten. Hiermede is de beschouwing der deelen van den enkelvoudigen zin eigenlijk afgeloopen. Intusschen behooren nog de bepalingen van gesteldheid besproken te worden, wat wij tot dusver achterwege lieten, omdat, gelijk blijken zal, deze groep uit twee zeer scherp gescheiden afdeelingen bestaat, waarvan we eerst thans na de behandeling zoowel van de bijwoordelijke als van de bijvoeglijke bepalingen de eigenaardige plaats kunnen aanwijzen. Verder zijn nog te bespreken: enkele bijzonderheden omtrent den infinitief, de woordschikking in den enkelvoudigen zin en het gebruik van onvolkomen en onvolledige zinnen. Daarmede zal in de volgende aflevering de behandeling van de eerste helft der zinsleer besloten worden. C.H. den Hertog. |
|