Noord en Zuid. Jaargang 13
(1890)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de leer van den zin.Op het onderzoek naar de middelen, waardoor zelfstandigheden bepaald kunnen worden, volgt thans een gelijksoortig onderzoek naar de middelen, waardoor bijzonderheden aangaande werkingen of toestanden kunnen worden medegedeeld. Daar het gezegde, de vermelding van eene aan persoon, tijd en wijze verbonden openbaring van bestaan, het hoofdbestanddeel van den zin uitmaakt, had dit onderzoek strikt genomen moeten voorafgaan. Gelijk onze lezers zich herinneren zullen, gaven wij echter aan de bijvoeglijke bepalingen den voorrang, eensdeels omdat de behandeling daarvan vrij eenvoudig is, anderdeels omdat we het wenschelijk achtten, de bedenkingen van den heer Kabebeen tegen de onderscheiding van meer dan één voorwerp vooraf onder de oogen te zien. Enkele herhalingen, door deze volgorde onvermijdelijk, zal de belangstellende lezer, hopen wij, ons ten goede willen houden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bepalingen van het gezegde.20. In het algemeen komt het bepalen van eene werking of een toestand op hetzelfde neer als het bepalen eener zelfstandigheid. Het doel is nl. steeds, door de toevoeging van kenmerkende bijzonderheden de voorstelling der vermelde openbaring van bestaan scherper te begrenzen, of aan die vermelding secondaire mededeelingen te verbinden. Het eerste geschiedt, evenals bij de zelfstandigheden, òf door het classificeeren van de werking of den toestand: bv. Hij slaapt rustig, Hij loopt op stelten, Hij schrijft romans enz., òf door het individualiseeren der openbaring van bestaan, d.w.z. door haar te beschrijven als eene bepaalde niet met eene andere te verwarren werking, bv. Hij woont hier. Hij vertrekt om 10 uur. Hij heeft dit boek gekozen. Van secondaire mededeelingen leveren de volgende zinnen voorbeelden: Hij gaat met zijn broe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der op reis. Hij heeft uit vrees voor erger toegegeven. De hoofdmededeelingen zijn, dat iemand op reis gaat, en dat iemand toegegeven heeft, de ondergeschikte mededeelingen, dat in het eerste geval zijn broeder medegaat, en in het tweede geval, dat het toegeven uit vrees voor erger geschiedde. 21. Dit algemeene gezichtspunt levert echter geen middel op om deze bepalingen van het gezegde behoorlijk te splitsen en er langs dien weg een duidelijk overzicht van te krijgen. Uit de weinige voorafgaande voorbeelden blijkt reeds, dat naar vorm en beteekenis gelijksoortige zinsdeelen, zoowel voor het eene, als voor het andere doel kunnen dienen. Eene splitsing, die wel niet op voldoende wijze, maar toch eenigermate het gelijksoortige bijeenbrengt, wordt verkregen, door den vorm na te gaan van de bepalingen, welke tot uitbreiding van het gezegde gebruikelijk zijn. Dit onderzoek leidt tot het volgende resultaat. Het gezegde kan bepaald worden door: 1o. zelfstandige naam- en voornaamwoorden zonder of met voorzetsel; in het eerste geval komen deze zelfst. woorden in den 2en, 3en of 4en nvl. voor; 2o. infinitieven zonder of met voorzetsel; 3o. bijwoorden zonder of met voorzetsel.
a. Zelfstandige nwdn. of voornwdn. in den genitief: Hij is des levens moede. Gedenk mijner. Hij komt des Zondags. Ga uws weegs. Hij kwam onverrichter zake terug. b. Zelfst. nwdn. of voornwdn. in den datief: Hij geeft den bedelaar eene aalmoes. Hij bleef mij trouw. De haren rezen hem te berge. Dat was me eene blijdschap! c. Zelfst. nwdn. of voornwdn. in den accusatief: Hij roept den hond. Hij groet mij. Hij is dat leven moede. Gedenk de armen. Hij gaat den Nieuwendijk langs. Ik blijf dengeheelen dag bij u. De plank is anderhalven Meter lang. Het boek kost twee en een halven gulden. d. Zelfst. nwdn. of voornwdn. met een voorzetsel: Geef het geld aan de armen. Ontferm u over mij. Hij staat op de brug. Kom liever tegen den avond. Doe alles met overleg. Wij werden verrast door den regen. e. Infinitieven zonder of met voorzetsel: Hij vindt sommen maken vervelend. Ik wil vertrekken. Hij tracht vooruit te komen. Hij denkt er over zich terug te trekken. Hij denkt na, alvorens te antwoorden. Hij kwam het verst, door toe te geven. Wij eten, om te leven. Hij ging heen, zonder te groeten. f. Bijwoorden zonder of met voorzetsel: Hij komt hier. Hij komt morgen. Hij komt stellig. Hij komt niet. Hij gaat naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
buiten. Bekijk het eens van binnen. Voor heden is het genoeg. Wij scheiden voor altijd. Tusschen nu en morgen kunt gij u bedenkenGa naar voetnoot1)
22. Bij het nagaan van deze rangschikking der gezegdebepalingen naar den vorm moet het duidelijk worden, dat zij op zich zelve ongeschikt is om van deze bepalingen een voldoend overzicht te geven. Bij de behandeling der bijvoeglijke bepalingen (vgl. bl. 226) was het opsommen der woordsoorten, welke voor dezen dienst in aanmerking komen, voldoende, om tevens een overzicht te krijgen, van de beteekenis dezer bepalingen, aangezien nagenoeg elke daartoe gebezigde woordsoort een speciaal soort van kenmerken vertegenwoordigt. Dit is bij de bepalingen van het gezegde niet het geval. Het aantal woordsoorten, dat als zoodanig kan dienst doen, is vooreerst al gering, en verder dient niet elk dezer woordsoorten tot vermelding van eene bepaalde soort van bijzonderheden. Daarom alleen reeds is eene andere indeeling dezer bepalingen, en wel naar hare functie of beteekenis gewenscht. Uit vorenstaande indeeling naar den vorm blijkt ook, dat het gelijksoortige op deze wijze niet goed wordt samengebracht. Eensdeels toch zijn bepalingen van gelijksoortige beteekenis (vgl. de onder a, c, d en e voorkomende oorzakelijke voorwerpen) over verschillende rubrieken verspreid, en anderdeels zijn zeer heterogene bepalingen (vgl. o.a. de voorbeelden onder c) in ééne zelfde rubriek vereenigd. Alleen de onder b voorkomende gevallen zijn alle voorbeelden van ééne en dezelfde functie. Ook merke men op, dat, indien men de leer van den zin uit paedagogische motieven vooropstelt, eene verdeeling der gezegdebepalingen alleen naar den vorm onvoldoende moet zijn. Het zou dan bv. onmogelijk worden, later de functiën der drie afhankelijke naamvallen te omschrijven, ten ware men zich tevreden mocht willen stellen met definities van dit gehalte: de datief is de naamval, welke als datiefbepaling bij het gezegde dienst doet. Dit zijn enkele redenen om nogmaals te rechtvaardigen, dat bij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de behandeling der bepalingen van het gezegde allereerst op de functie en daarna eerst op den vorm gelet zal worden. 23. Uit een onderzoek van de verschillende manieren, waarop de inhoud van een gezegde rijker kan worden, blijkt dat dit hoofdzakelijk op twee wijzen geschieden kan. 1o. Er worden personen of zaken vermeld, die evenals het onderwerp, hetzij op actieve, hetzij op passieve wijze in de openbaring van bestaan betrokken zijn en waarvan de vermelding in den regel noodzakelijk is, om de voorstelling dier o.v.b. mogelijk te maken. 2o. Er worden bijzonderheden vermeld van localen, temporalen, modalen of causalen aard, m.a.w. omtrent het waar, het wanneer, het hoe en het waardoor of waarom van de werking of den toestand. De zinsdeelen, voor het eerste doel gebruikelijk, heeten objecen of voorwerpen; die, welke in het tweede geval gebezigd worden, heeten bijwoordelijke bepalingenGa naar voetnoot1). Opmerking. Omtrent den naam bijwoordelijke bepalingen verwijzen wij naar hetgeen omtrent dezen term op bl. 225 van dezen jaargang in het midden is gebracht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorwerpen.24. Er zijn werkwoorden, die werkingen of toestanden beteekenen, waarin geen andere zelfstandigheid noodzakelijk werkend of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijdend betrokken is dan het onderwerp. Deze worden subjectieve werkwoorden genoemd. Meestal zijn dit werkwoorden, die een verkeeren of komen in een toestand beteekenen: slapen, zweven, hangen; vallen, vertrekken, sterven, enz. Er zijn er echter ook, die als handelingen opgevat worden, welke alleen tot het onderwerp bepaald blijven: loopen, roeien, enz. Gewoonlijk zijn dit bewegingswerkwoorden, die nu eens eene handeling: Wij hebben een paar uren geroeid, dan weder een komen in een toestand: Wij zijn naar de overzijde geroeid, te kennen geven. Opmerking. Hier rijst de bedenking - en nadenkende leerlingen zullen niet nalaten haar te opperen - dat bij dergelijke werkingen toch dikwijls eene tweede zelfstandigheid vermeld wordt, b.v.: Hij slaapt op een kermisbed. Hij valt uit den boom. Hij stond naast mij. Hij vertrekt na u. Hij loopt op pantoffels. Hij rammelt met zijne sleutels. Hij is om het feest thuis gebleven, enz. Hiertegen is op te merken, dat in al zulke gevallen niet van een betrokken zijn, een aandeel hebben der tweede zelfstandigheid in de werking gesproken kan worden. Het duidelijkst is dit bij de plaats- en tijdbepalingen. Hier wijzen de namen der zelfstandigheden slechts punten in de ruimte en in den tijd aan, geen wezens of dingen, die deel hebben aan de werkingen slapen, vallen, staan en vertrekken. Minder duidelijk is het in de volgende voorbeelden, waarin het hoe, het waarmede en het waarom der werking door een zelfst. naamwoord uitgedrukt wordt. Toch wordt het voor onzen taalzin bij eenig nadenken duidelijk, dat de genoemde zelfstandigheden: pantoffels, sleutels, feest niet noodzakelijk vermeld behoeven te worden, om eene kompleete voorstelling van de werking te hebben, wat b.v. wel het geval is in zinnen als: Hij trok zijne pantoffels aan. Hij gaf zijnen sleutels eene vaste plaats. De regeering verbiedt het feest. Het volk verlangt naar het feest, enz. Hier zijn de vermelde werkingsvoorstellingen onvolledig, als er niet buiten het onderwerp aan eene tweede zelfstandigheid gedacht wordt. 25. Er zijn echter ook werkwoorden, objectieve werkwoorden geheeten, die openbaringen van bestaan beteekenen, waarin buiten het onderwerp noodzakelijk nog een en soms twee wezens of dingen betrokken zijn, en waarvan de vermelding dan ook slechts bij wijze van uitzondering achterwege mag blijven. Deze personen of zaken hebben dan, hetzij op passieve, hetzij op actieve wijze, deel aan de werking en in het algemeen kan men zeggen, dat zij in onze voorstelling tegenover het onderwerp staan, wat, gelijk reeds opgemerkt werd, door den naam objecten of voorwerpen eenigermate in herinnering gehouden wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verhouding, waarin deze voorwerpen tot het onderwerp van den zin staan, wordt duidelijker, wanneer die meer in bijzonderheden beschreven wordt. Zij is namelijk niet in alle gevallen dezelfde, en wanneer men op kleine verschillen lette, zou men een betrekkelijk groot aantal soorten van voorwerpen kunnen onderscheiden. Neemt men alleen de groote verschillen in aanmerking, die, gelijk hierna blijken zal, ook door vormverschil voor het taalgevoel herkenbaar blijven, dan kan bedoelde verhouding drieërlei zijn: 1o. Het onderwerp verricht eene handeling en eene tweede zelfstandigheid ondergaat die, zoodat ze tengevolge daarvan in een gewijzigden toestand wordt gebracht: Ik jaag den bedelaar weg. Bij een overzicht als het gegevene is het noodig, wel te bedenken, dat het bijzondere karakter dezer voorwerpen niet in alle gevallen zoo duidelijk en zuiver te onderscheiden is als in bovenstaande, en tevens, dat het niet in alle talen op gelijke wijze opgevat wordt. Het kan voorkomen, dat dit karakter tot onherkenbaar wordens toe verflauwt en dit geeft dikwijls tot velerlei twijfel aanleiding. Het is bv. mogelijk, dat een werkwoord in onze taal een ander soort van voorwerp bij zich krijgt, dan in het Duitsch of het FranschGa naar voetnoot1); verder dat in de oudere taal een werkwoord een ander voorwerp bij zich had dan in de tegenwoordige; en eindelijk ook, dat een zelfde werkwoord in de eene beteekenis wel, en in eene andere geen voorwerp vereischt. Van al deze verschijnselen zullen in hetgeen volgt de voorbeelden niet ontbreken. Het zal dan ook blijken, dat het geraden is, om bij de onderscheiding der verschillende voorwerpen, behalve op hunne hoofdkenmerken, ook op de bijkenmerken te letten, terwijl dan nog altijd twijfelachtige gevallen zullen overblijven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit alles neemt echter niet weg, dat het karakter der drie voorwerpen, zooals het in bovenstaand overzicht is aangegeven, in den regel duidelijk is waar te nemen. Het eerste object doet steeds aan eene passieve, het tweede aan eene actieve zelfstandigheid denken, terwijl het derde deels actief, deels passief optreedt, ofschoon het laatste karakter vaak overwegend is. Vandaar dat zoovele genitief objecten uit de vroegere taal in de tegenwoordige als accusatiefobjecten voorkomen. Deze drieërlei functie der voorwerpen wordt tamelijk juist aangegeven door de termen: lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en oorzakelijk voorwerp. Voorzoover noodig zullen deze namen bij de beschouwingen dezer voorwerpen in bijzonderheden nader worden besprokenGa naar voetnoot1). 26. Omtrent den vorm der voorwerpen moet in het algemeen opgemerkt worden, dat de drie afhankelijke naamvallen daartoe in de allereerste plaats in aanmerking komen. Of daarvoor een organische grond bestaat, is eene vraag, waarvan de beantwoording buiten het kader dezer beschouwingen valt. Doch het is een feit, dat wanneer de betrekking van een voorwerp ook door een voorzetsel kan weergegeven worden, het zelfstandig-optredend en noodzakelijk-aanvullend karakter van het voorwerp begint af te nemen en het niet meer zoo gemakkelijk onderscheiden wordt van de neit-noodzakelijke en minder zelfstandige bijwoordelijke bepalingen, Vgl. bv.: Ik kocht mijn dochtertje eene pop en Ik kocht eene pop voor mijn dochtertje, waar reden is, om in het eerste geval het dochtertje als aanwezig, en in het tweede geval als afwezig te denken, al zal het de meerderheid der sprekers overkomen, dat zij zich bij het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebruiken dezer vormen dit onderscheid volstrekt niet bewust zijn. Vandaar dan ook, dat in talen met weinig buigingsvormen de onderscheiding der drie voorwerpen den minsten bijval vindt, dat deze alzoo het best onderscheiden worden in het Duitsch, en het meeste verzet ontmoeten bij Fransche en Engelsche taalkundigen, terwijl te onzent het lijdend en het meewerkend voorwerp vrij algemeen als afzonderlijke categorieën erkend worden, en alleen ten aanzien van het oorzakelijke voorwerp met zijne overwegend praepositionale vormen eene sterke neiging bestaat, om ze bij de gewone bepalingen in te deelen. Intusschen, al is de vorm der voorwerpen niet volkomen scherp aan te geven, hij biedt nochtans een niet te versmaden hulpmiddel aan om deze zinsdeelen te herkennen, en daarom zij te dezen aanzien het volgende in het algemeen opgemerkt: Het lijdend voorwerp bestaat uit een zelfstandig woord in den accusatief en kan in de meeste gevallen in den lijdenden vorm overgebracht worden. Er is niet zoo heel veel bezwaar tegen, de termen lijdend, meewerkend en oorzakelijk voorwerp, af te wisselen met de termen accusatief-, datief- en genitiefobject (vierde naamvals-, derde naamvalsen tweede naamvalsvoorwerp). Alleen heeft men daarbij te bedenken, dat het datief- en genitiefobject, zonder wijziging in de beteekenis, ook den vorm van een praepositionaal object (door sommigen te onzent middellijk voorwerp geheeten), kan aannemen. Dit levert het gevaar op, dat men het laatste als een nieuw soort van voorwerp gaat beschouwen, terwijl het in beteekenis toch niet van het datief-of genitiefobject verschilt. Om dit gevaar te vermijden, blijven de aan de functie ontleende benamingen de voorkeur verdienen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a. Het lijdend voorwerp.27. Het lijdend voorwerp van een zin is de naam of de aanduiding van de zelfstandigheid, welke de handeling van het onderwerp ondergaat. Onder den gebruikelijken term ondergaan zijn twee gevallen te verstaan: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1o. Het voorwerp bestaat reeds en wordt door het onderwerp in een gewijzigden toestand gebracht: Hij eet eene peer. Hij beleedigt uwen broeder. 2o. Het voorwerp bestaat eerst na afloop der handeling en wordt door het onderwerp voortgebracht: Hij giet kogels. Hij schrijft een brief. De koning benoemt eenen burgemeester. De vergadering kiest eenen president. Opmerkingen. 1. Deze nadere verklaring van den term ondergaan behoeft weinig toelichting. Opgemerkt moet worden, dat de verandering, welke het lijdend voorwerp door het onderwerp ondergaat, niet altijd even belangrijk of even duidelijk is, maar eene wijziging in den toestand is het toch immer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze: dat de beleediging mij niet getroffen heeft, dat de slag miste of beantwoord werd, of dat de belooning werd geweigerd. 28. Als lijdend voorwerp worden de volgende woordsoorten gebruikt: 1o. een zelfstandig naamwoord of voornwd. in den 4en nvl.: Haal den dokter! Ik zie hem. 2o. een infinitief (1e. naamw. vorm van het werkw.) met of zonder te: Ik vind baden gezond. Hij acht zwemmen nog beter. Ik hoor gillen. Hij wil uitgaan. Hij belooft of weigert te betalen. Hij verzekerde mij te zullen komen. Hij begeert in vrede met u te leven. Hij leert mij schermen, enz. Opmerking. Met de laatste opgave komen we op het bezwaarvolle terrein der afhankelijke infinitieven. Op bl. 151 is aangeraden, de op persoonsvormen volgende infinitieven als integreerende deelen van het gezegde te beschouwen!, voorzoover de laatste niet duidelijk als afzonderlijke zinsdeelen te onderscheiden zijn. We hebben hierboven thans een eerste voorbeeld van gevallen, waarin dit voorbehoud geldig is. In de verdere behandeling der voorwerpen en bijwoordelijke bepalingen zullen er meer volgen. Wanneer de beschouwing dezer afzonderlijke gevallen dan is afgeloopen, zal er gelegenheid zijn om samen te vatten, wat er over den infinitief als zinsdeel te zeggen is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
echter slechts terloops. In de volgende aflevering wordt dit geval op zich zelf nauwkeuriger beschouwd. 29. De volgende bijzonderheden omtrent de lijdende voorwerpen verdienen meer opzettelijk waargenomen te worden. a. Hoewel het lijdend voorwerp eene noodzakelijke aanvulling van het gezegde is, komt het nu en dan voor, dat het, als voldoende bekend of als geheel onbelangrijk beschouwd, onvermeld blijft: Wij eten om 12 uur. Eerst lezen en dan schrijven wij. Men bouwt hier druk. Ik vergat te groeten. Het is jammer, dat die werkman drinkt. Om zijne keel rookt hij niet meer, enz. Zulke enkele voorbeelden tasten de definitie van het lijdend voorwerp niet aan. Ook blijft men de gecursiveerde werkwoorden in dergelijke gevallen als overgankelijk beschouwen. b. Evenals het onderwerp soms (Vgl. § 11) op geheel onbepaalde wijze wordt aangeduid door het onbep. voornwd. het, kan dit ook met het lijdend voorwerp geschieden, bv.: Hij gilt, schreeuwt het uit van pijn. Hij schatert het uit van pret. Hij heeft het bij mij verbruid, verkorven. Hij wint het van mij in vlugheid. In dien wedstrijd heeft hij het leelijk afgelegd, enz. Men zou dit het een loos voorwerp kunnen noemen. c. De wederk. voornaamwoorden in den accusatief bij noodzakelijke wederkeerende werkwoorden als: Hij schaamt zich. Hij beijvert zich zijn eveneens slechts als voorwerpen naar den vorm, als looze of schijnbare voorwerpen te beschouwen. Immers dergelijke gezegden doen niet aan eene handeling denken, maar aan een geheel tot het onderwerp beperkten toestand: beschaamd zijn, ijverig zijn. Op dien grond is in § 8 sub 2o. voorgesteld deze schijnbare voorwerpen als integreerende deelen van het gezegde te beschouwen. d. Onovergankelijke werkwoorden kunnen tengevolge van eene wijziging in hunne beteekenis in de volgende gevallen een lijdend voorwerp bij zich krijgen en worden dan alzoo tijdelijk overgankelijk. De volgende gevallen doen zich daarbij voor. 1o. Het onovergankelijke werkwoord wordt vergezeld van een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord, waardoor het product of het resultaat der werking aangegeven wordt, en krijgt dan de algemeene beteekenis van maken of bezorgen, b.v.: Hij liep den drempel plat. Hij praatte zich schor. Hij heeft het boek stuk gestudeerd. Hij lachte zich een ongeluk. Hij viel zich een gat in het hoofd. Hij sprak en schreef zich een oordeel. Ook over- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gankelijke werkwoorden kunnen eene dergelijke wijziging in hunne beteekenis ondergaan en blijven dan natuurlijk overgankelijk, maar zijn het dan op andere wijze: Hij zong zich heesch. Hij at zich een ongeluk. Hij dronk zich een roes. 2o. Bij een onpersoonlijk werkwoord komt een lijdend voorwerp, doordat het product der werking er bij vermeld wordt: Het sneeuwde groote vlokken. Het regende adressen. Het hagelde pijlen, enz. 3o. Aan een klein aantal onovergankelijke werkwoorden wordt een verbaal substantief, dat dezelfde werking als het werkwoord uitdrukt en steeds van eenig attribuut voorzien is, als voortgebracht voorwerp toegevoegd: Hij stierf den dood op het schavot. Hij slaapt den slaap des rechtvaardigen. Hij heeft den goeden strijd gestreden. Zij zullen lieflijke droomen droomen. Deze zinswendingen zijn als eene soort van stijlfiguur te beschouwen. e. Uit de vroegere taal blijkt, dat overgankelijke werkwoorden onovergankelijk zijn geworden en omgekeerdGa naar voetnoot1). Zoo is het te verklaren, dat er onder de overgankelijke werkwoorden gevonden worden, als: vergeten, volgen, navolgen, opvolgen, ontmoeten, die in sommige gevallen nog met zijn vervoegd worden, wat in strijd is met den regel, dat werkwoorden, welke handelingen beteekenen, - en dat doen de overgankelijke ww. alle - met hebben worden vervoegd. f. Wanneer een gezegde uit een persoonsvorm, gevolgd door een infinitief, bestaat, kan het noodig zijn wel te onderscheidenGa naar voetnoot2), of het lijdend voorwerp bij het eene of het andere werkwoord behoort, dan of ze soms beide van een l.v. vergezeld zijn. Drie gevallen zijn hier op te merken: 1o. Het lijdend voorwerp is afhankelijk van den persoonsvorm in: Ik hoor de klok slaan. Ik zag de muis loopen. Ik vond het boek liggen. Ik voel de koorts opkomen. Ik liet den zieke drinken. Gij doet mij blozen. De orkaan deed het gebouw schudden. Ik hielp hem duwen. Ik heb dat boek thuis liggen. 2o. Het lijdend voorwerp is afhankelijk van den infinitief in: Ik kan, mag, moet, wil, durf.... enz. de poging wagen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik hoor een roffel slaan. Ik zag de vlag ophijschen. Ik liet het kind vaccineeren. Ik hielp den man uitkleeden. 3o. Het eene voorwerp (het gespatiëerde) is afhankelijk van den persoonsvorm en het andere (het in klein kapitaal gedrukte) van den infinitief: Ik hoorde den zieke een diepen zucht slaken. Ik zag den man eene verdachte beweging maken. Ik liet den knaap eene thema opzeggen. Ik deed hem zijn ongelijk inzien. Ik hielp den jongen het vraagstuk oplossen. Opmerkingen. 1. Het zal niet overbodig zijn op te merken, dat in het laatste overzicht geheel in het midden gelaten wordt, hoe dergelijke constructies ontstaan zijn. Dit is eene vraag, die tot het gebied der historische spraakkunst behoort. Hier was het alleen de vraag, hoe geeft men aan leerlingen, die alleen de tegenwoordige taal kennen, op eenvoudige wijze een blik in het samenstel van zulke zinnen. 30. Een belangrijk hulpmiddel om te onderscheiden, of een naamwoord tegenover een werkwoord in de functie van lijdend voorwerp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorkomt, is het onderzoek, of dit naamwoord als onderwerp van den lijdenden vorm van dat werkwoord kan gebruikt worden. Het hulpmiddel is echter niet beslissend, daar er gevallen overblijven, waarin lijdende voorwerpen, overigens volkomen aan de definitie van deze soort van zinsdeelen beantwoorden, niet tot lijdende onderwerpen kunnen gemaakt worden. Dit is het geval met: 1o. de lijdende voorwerpen van het werkwoord hebben en zijne synoniemen: bezitten, bevatten, behelzen, inhouden. 2o. de lijdende voorwerpen (vgl. § 29c) bij noodzakelijk of toevallig wederkeerende werkwoorden, waarvan het wederk. voornwd. in den accusatief staat: zich schamen, zich vergissen; zich wasschen, zich kleeden, enz.; en tevens de lijdende voorwerpen bij wederkeerende ww. met het wederk. vnwd. in den datief: zich (iets) inbeelden of verbeelden, zich (een tooneel) voorstellen, zich (een recht) aanmatigen, zich (eene beurs) toeëigenen. 3o. de lijdende voorwerpen bij tijdelijk overgankelijke werkwoorden (zie § 29d 1o, 2o en 3o). 4o. de onbepaalde voorwerpen in § 29b. Opmerkingen. 1. Eigenaardig is het, dat de werkwoorden zich (roem) verwerven en zich (boeken) aanschaffen, ofschoon zij tot dezelfde weinig talrijke rubriek als de onder 2o. vermelde noodzakelijke reflexieven met een datief behooren, niet hetzelfde verschijnsel vertoonen. Roem wordt niet zonder inspanning verworven en Veel onnoodigs werd aangeschaft, zijn onberispelijke lijdende zinnen. Dit staat blijkbaar in verband met het feit, dat bij deze twee werkwoorden het wederk. vnwd. zonder wijziging in de beteekenis vervallen kan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brief niet geschreven, maar van Dien brief heb ik niet geschreven. De lijdende vorm komt dan ook alleen te pas, wanneer het object meer op den voorgrond treedt dan het subjectGa naar voetnoot1). Ja, in den regel wordt het overbodig geacht de oorzaak der werking te vermelden, weshalve in zinnen als: Ons varken wordt vandaag geslacht, De dronkaard werd naar het politiebureau gevoerd volstrekt niet de behoefte aan eene aanvulling gevoeld wordt. Daarom is het rationeel, het gedegradeerde onderwerp tot de bijwoordelijke bepalingen van oorzaak te rekenen. Overigens zou het, indien het als een voorwerp beschouwd werd, nauw verwant zijn aan het actieve datiefobject.Ga naar voetnoot2) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en geen zijn of komen in een toestand beteekenen. Er wordt geslapen, gerust, gedroomd of Er wordt gestorven, gevallen, vertrokken, enz. wordt nimmer gehoord. 31. De lijdende voorwerpen vormen geen scherpafgebakende klasse. In de eerste plaats doen zich gevallen voor, waarin zij bezwaarlijk van de beide andere soorten van voorwerpen te onderscheiden zijn, eensdeels omdat er in onze taal zoo weinig vormverschil tusschen datief en accusatief bestaat, anderdeels omdat het oorzakelijk object evenzeer als het lijdend voorwerp in den accusatief kan voorkomen. Voorbeelden hiervan zullen voorkomen bij de behandeling der beide andere voorwerpen. In de tweede plaats nadert de rubriek der lijdende voorwerpen zeer dicht die der bijwoordelijke accusatiefbepalingen van plaatsGa naar voetnoot1). Vandaar dat er hier overgangen en gevallen van twijfel voorkomen. In: den berg opgaan, den heuvel afdalen, de rivier overzwemmen, het huis voorbijgaan, de gang doorloopen, een schip nastaren en dergelijke uitdrukkingen zijn de zelfst. naamwoorden geen voorwerpen, maar bijwoordelijke bepalingen in den 4en nvl., en de werkwoorden zijn onovergankelijk. Maar sommige werkwoorden uit deze categorie zijn voor en na in de klasse der transitiva overgegaan, blijkens de gangbaarheid van uitdrukkingen als de volgende: Bij die prijsuitdeeling werd mijn broer voorbijgegaan (overgeslagen). De dief werd door de politie nagezeten (vervolgd). Het huiswerk wordt nagekeken (gecorrigeerd). Het is duidelijk, dat de gelijkbeteekenende transi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tieve werkwoorden, die in zulke gevallen ook gebruikt zouden kunnen worden, dergelijke overgangen bespoedigd hebben. Op dezelfde wijze zijn: in Dat kost (veroorzaakt) moeite, Die aanmerking geldt (treft, bedoelt) den steller van het rapport, de werkwoorden kosten en gelden, welke anders eene bijw. bep. van hoeveelheid (prijs) bij zich hebben, overgankelijk geworden, schoon zij toch niet in den lijdenden vorm kunnen gebracht worden. Het komt echter voor, dat werkwoorden, waarbij nog zeer duidelijk eene plaatsbepaling en geen voorwerp komt, toch in den lijdenden vorm gebracht worden. In Heeris' Cacographie komen de volgende voorbeelden voor: Daar werden deuren geopend, daar werden trappen op- en afgeloopen, daar werd eindelijk aan mijne deur geklopt, ik hield mij zoo stil als eene muis. Heel d' oceaan wordt omgezworven.
Antonides II, 48.
Maar eindlijk was de naaste bocht
Des landstrooms afgedreven.
Bilderdijk I, 30.
In al de drie voorbeelden is ongetwijfeld het gebruik van den lijdenden vorm ongerechtvaardigd. Toch zou het te doctrinair zijn in den eersten zin, in verband met de geheele constructie, zich tegen het onjuiste passivum te verzetten. In gevallen als het tweede en derde voorbeeld echter is er alle reden, om het gebruik van den lijdenden vorm te blijven veroordeelen. Noch in Wij zwerven den oceaan om, noch in Men was de naaste bocht des landstrooms afgedreven is een lijdend voorwerp te herkennen. Nochtans blijven bij dit verschijnsel allerlei meeningsverschillen mogelijk. Dr. Jan te Winkel vindt in Hij was eenen zijweg ingeslagen geen lijdend voorwerp. Spreekt men echter niet van voortgaan op den ingeslagen weg en pleit dit gebruik van het deelwoord er niet voor om aan te nemen, dat inslaan in deze beteekenis transitief is geworden? Van Helten (Werkw. § 2, aanm. 2) neemt bij naschreeuwen een datief aan. Komt echter De vreemdelingen werden nageschreeuwd (= uitgejouwd) niet vaak voor en rechtvaardigt dit niet de neiging, om naschreeuwen tot de transitiva te brengen? Zoo brengt verder Terwey (§ 148 en 211) naderen beslist tot de overg. ww., ofschoon het gegeven voorbeeld: De stad werd van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zuidzijde genaderd slechts bij eene zeer bijzondere beteekenis mogelijk isGa naar voetnoot1). Practische bezwaren van beteekenis vloeien uit dezen twijfel niet voort: in den regel staat de accusatief vast, en verder beslisse het taalgevoel of het woordenboek. Hoofdzaak is, dat het beschouwen van enkele dezer twijfelachtige gevallen het besef verlevendige, hoe licht bijw. bepalingen van plaats in de rubriek der lijdende voorwerpen dringen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Het meewerkend voorwerp.32. Het meewerkend voorwerp is de naam of de aanduiding van de zelfstandigheid, die in het algemeen op actieve wijze betrokken is in de werking of den toestand, welke het gezegde van het onderwerp vermeldt. De activiteit van het meewerkend voorwerp is van verschillenden aard. De volgende gevallen kunnen onderscheiden worden: a. Het meew. voorwerp verricht eene handeling, welke noodzakelijk is, om de handeling van het onderwerp mogelijk te maken: Ik weigerde den man het boek. (De man vroeg het boek). Ik toonde hem zijne fouten. (Hij zag zijne fouten). De generaal belette den vijand den terugtocht. (De vijand beproefde den terugtocht). De soldaat gehoorzaamt den officier. (Deze beveelt). Het stuk beviel het publiek. (Het publiek vond er behagen in). b. Het meewerkend voorwerp is ondervindend en goed- of afkeurend in de werking of den toestand van het onderwerp betrokken: De hond is zijn meester trouw. (De meester ondervindt die trouw.) Hij is mij vijandig. (Ik ondervind zijne vijandschap.) Die jongen schrijft mij te slordig en is mij te langzaam. (Ik veroordeel zijn slordig schrijven en zijne langzaamheid.) Die jas is mij nog goed genoeg. (Ik vind die jas nog goed.) c. Het meewerkend voorwerp is de bezitter van eene in den zin genoemde zelfstandigheid: De tranen stonden den knaap in de oogen = (in de oogen des knaaps). De haren rezen hem te berge (zijne haren). Dit stuit mij tegen de borst (mijn borst). d. Het meewerkend voorwerp wordt als belangstellend in de werking of den toestand voorgesteld: Daar was me de meid aan het opruimen geweest. Dat was je daar eene drukte. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
33. Bovenstaande analyse van het karakter van dit tweede voorwerp moet, meer nog dan de naam of de korte definiëering, dienen om te doen uitkomen, in welk opzicht het van het lijdend voorwerp verschilt. Terwijl dit laatste tegenover het onderwerp staat als eene zaak tegenover een persoon, als eene willooze tegenover eene willende zelfstandigheid, bestaat er tusschen het onderwerp en het datiefobject eene soort van grammaticale rechtsgelijkheid. Het laatste immers treedt in onze voorstelling eveneens als een persoon op; het handelt, d.i. verricht gewilde werkingen, het ondervindt, oordeelt en waardeert, het beseft voor- en nadeel, het treedt op als bezitter, het gevoelt belangstelling, enz. Deze opvatting van het karakter van het datief-object wordt hierdoor gestaafd, dat bij de werkwoorden, die zoogenaamd een datief regeeren, het datief-object op algemeene wijze steeds door het onbepaalde voornwd. iemand wordt aangeduid. Het is steeds: iemand iets aanraden, afstaan, antwoorden, beletten, besparen, bevelen, bewijzen, bezorgen, brengen, gelasten, geven, gunnen, inboezemen, leveren, mededeelen, onthouden, ontnemen, opdragen, schenken, schrijven, smeeken, toedienen, toonen, uitreiken, vergoeden, verwijten, wijzen, zweren enz. Of als er geen lijdend, maar uitsluitend een werkend voorwerp bij de werking te pas komt, dan is er in den regel sprake van, dat iets iemand behaagt, bevalt, gebeurt, gelukt, mislukt, ontbreekt, ontgaat, overkomt, voorkomt, licht of moeilijk is, valt of wordt, enz. Slechts door eene persoonsverbeelding kan dan ook een enkele maal een zaaknaam als datief-object voorkomen: een boek eene andere plaats geven, aan een voorstel zijne goedkeuring onthouden, een gevaar ontkomen of ontsnappen, moeilijkheden het hoofd bieden, enz. En zoo was de voormalige benaming persoonlijk voorwerp, welverstaan, niet ongeschikt voor dit datief object. Bij de behandeling der bijzinnen zal het persoonlijk, actief karakter van dit voorwerp nog bevestigd worden door het feit, dat nooit afhankelijke mededeelingen met het voegwoord dat, of afhankelijke vragen met of, of met een vraagwoord als meew.-voorwerpszin kunnen voorkomen, maar alleen bijzinnen met de betr. vnwdn. die of wie aanvangende: Wie mij zoo bedriegt, moet ik mijn vertrouwen ontzeggen. Die het onderste uit de kan wil hebben, dien valt het lid op den neus. Zulke bijzinnen wijzen altijd personen aan. 34. Dit algemeene karakter van het tweede voorwerp wordt in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
herinnering gehouden door den naam meewerkend voorwerp, een naam, die ook in overeenstemming is met de benaming zelfhandelend voorwerp in het Wdb.Ga naar voetnoot1) of zelfwerkend voorwerp, gelijk L.A. te Winkel het noemde (Nieuw Ned. Taalmagazijn II (1855), 259). Deze naam drukt het duidelijkst de doorgaande beteekenis van dit voorwerp uit. De benaming persoonlijk voorwerp is bedenkelijk, om dezelfde reden als bij het bespreken van den term zakelijk voorwerp aangegeven is. (Vgl. bl. 351). De benaming belanghebbend voorwerp is o.i. te verwerpen, omdat hij een kenmerk noemt, dat aan alle voorwerpen, ook de lijdende en oorzakelijke eigen is, bv.: Ik beloon hem. Ik ontferm mij over hem en niet de in het oog vallende tegenstelling met het lijdend voorwerp uitdrukt. 35. Het inzicht, dat benaming en definitie van het tweede object het algemeen karakter er van vrij juist uitdrukken, kan door de leerlingen eerst verkregen worden, wanneer ze een tal van deze voorwerpen waargenomen hebben, Aanvankelijk toch zullen zij dit karakter in alle gevallen even zuiver willen herkennen en bezwaren ontleenen aan voorbeelden, waarin de actieve beteekenis van het meewerkend voorwerp zeer verbleekt is. Maar langzamerhand zullen zij gaan begrijpen, dat de algemeene beteekenis van het voorwerp daardoor niet weggecijferd wordt, en het zal hun dan tevens klaar worden, hoe door wijziging in de voorstelling of door achteloosheid voormalige datief-objecten accusatief-objecten konden worden. Ook wordt dan, wanneer zij het Duitsch gaan beoefenen, het raadsel voor hen opgelost, waarom werkwoorden, welke in onze taal een lijdend voorwerp hebben, bij onze naburen, wier taalzin zooveel gevoeliger dan de onze voor de kracht van den datief is, van een meewerkend voorwerp vergezeld zijn. En menige andere afwijking in de zoogenaamde regeering der werkwoorden in nieuwe en oudere talen, vergeleken met de onze, kan hun langs dezen weg duidelijk worden. Bepaalt men zich echter tot eene zuiver empirische opsomming van werkwoorden, die dezen en andere werkwoorden, die genen naamval regeeren, dan wordt de kennis daarvan een samenstel van willekeurige voorschriften, die alleen door een geesteloos en afmattend opdreunen het eigendom des leerlings worden kunnen. Daar alzoo niet de definitie, maar het waarnemen van verschil- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lende voorbeelden van het meewerkend voorwerp het juiste inzicht van deze grammaticale functie kan aanbrengen, volgt hier nog de aanwijzing van enkele zaken, waarop bij het waarnemen van de in § 31 onder a-d bedoelde gevallen de aandacht moet gevestigd worden. a. Het is eene nuttige oefening, om bij werkwoorden, die van een meewerkend voorwerp vergezeld worden, de complementaire werking, welke van dat voorwerp verondersteld wordt, te laten opgeven. Het uitttreksel uit het Wdb. in de Aanteekeningen levert daarvoor reeds verscheidene voorbeelden. Hier volgen nog enkele andere. Men kan iemand alleen iets beletten, als hij het een of ander beproeft. Weigeren gaat steeds gepaard met eens anders vragen, gehoorzamen met een bevelen; ontsnappen, onthopen, en dergelijke met een bewaken, vasthouden, tegenhouden, enz. Aanraden, bevelen, verslag doen, mededeelen, opdragen, schrijven, smeeken, toeroepen, verwijten, verzoeken, voorschrijven, zweren, enz. veronderstellen alle een hoorenden of lezenden persoon; toonen, laten zien, voorhouden, wijzen en verdere synoniemen een waarnemend individu. Slag leveren kan alleen geschieden tegenover een vijand, die den strijd aanvaardt, het hoofd bieden alleen tegenover een aanvallenden vijand. Hulde bewijzen en lof toezwaaien zijn afhankelijk van het voorhanden zijn van een wezen, dat die hulde en dien lof in ontvangst neemt, enz. Het Woordenboek wijst er voorts nog op, hoe de handeling van het meewerkend voorwerp, nu eens op die van het onderwerp volgt, dan weer er aan voorafgaat, of ook wel gelijktijdig plaats heeft. Zoo volgt het ontvangen op het geven, maar gaat het bevelen aan het gehoorzamen vooraf en valt het gelijken van een persoon op een ander samen met het omgekeerdeGa naar voetnoot1). b. Hier valt op te merken, dat de activiteit van het meewerkend voorwerp al eenigszins zwakker wordt. Zij bestaat alleen in het ervaren van een toestand (of eigenschap), in het ondervinden van het trouw, nuttig, heilzaam, duister, duidelijk, welkom enz. zijn van de eene of andere zelfstandigheid. Soms komt het voor, dat het meewerkend voorwerp, (vgl. de laatste voorbeelden onder § 32b) alleen oordeelend en waardeerend optreedt. Maar èn het een èn het ander zijn toch als uitingen van eene persoonlijkheid en dus als activiteit te beschouwen. Intusschen merke men op, hoe het noodzakelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
karakter van deze soort van meewerkende voorwerpen begint af te nemen. In verscheidene voorbeelden kan het veilig wegblijven, zonder eene inkompleetheid te veroorzaken, en daardoor beginnen deze voorwerpen tot eene nauwverwante groep van bijwoordelijke bepalingen te naderen, waarop straks de aandacht zal gevestigd worden. c. In deze derde groep wordt de activiteit van het meewerkend voorwerp nog zwakker. Het treedt hier alleen als bezitter op en in deze gevallen zou de naam bezittend voorwerp bij afwisseling dienst kunnen doen. Opgemerkt worde, hoe dit voorwerp vervangen kan worden door eene bijvoeglijke bepaling, bestaande uit een possessieven genitief of een bez. voornwd. Maar tevens worde waargenomen, hoe de taal bij voorkeur van dit bezittend voorwerp gebruik maakt in fig. uitdrukkingen, en de omschrijvingen door genitief of bez. voornwd. voor de letterlijk bedoelde uitdrukkingen schijnt te verkiezen, b.v.:
Eindelijk is nog op te merken, hoe sommige dezer uitdrukkingen met een possessieven datief, zoo één in beteekenis kunnen worden met een transitief werkwoord, dat men er toe komt ze in den lijdenden vorm te gebruiken. Zoo zegt men: Ik werd op de vingers getikt, Ik werd schandelijk in den nek gezien onder den invloed van: Ik werd berispt. Ik werd afgezet of beetgenomen. d. In dit vierde en laatste geval daalt de activiteit van het meewerkend voorwerp af tot een eenvoudig belangstellen. Het is hier de spreker, die zijne belangstelling of zijn belang uitdrukt in de vermelde werking of den toestand of die hetzelfde affekt bij zijn toehoorder veronderstelt. Vandaar dat alleen me en je als zoodanig voorkomen. De klassieke naam is dativus ethicus (gevoelsdatief). Een geschikt aequivalent daarvoor is belangstellend voorwerpGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wederom moet opgemerkt worden, dat deze laatste voorwerpen nog meer dan de onder b bedoelde, hun noodzakelijk karakter verloren hebben en overhellen naar de rubriek der bijwoordelijke bepalingen. 36. Naar den vorm kan het meewerkend voorwerp zijn: een zelfstandig naamwoord of voornwd. in den 3en nvl. of voorafgegaan door de voorzetsels aan of voor: Hij geeft den bedelaar (hem) eene aalmoes. Hij zendt wat geld aan den armen man. Hij was voor mij een vader. Opmerkingen. 1. Dat het meewerkend voorwerp steeds een persoon is of als een persoon gedacht wordt, wordt hier nogmaals gestaafd door het verschijnsel, dat geen infinitieven in deze functie kunnen voorkomen, wat wel mogelijk was (vgl. § 28, 2o.) in de functie van lijdend voorwerp en wat straks (vgl. § 41, 4o) ook bij het oorzakelijk voorwerp mogelijk zal blijken. Slechts eene uitzondering is ons bekend, nl. bij het werkwoord: de voorkeur geven: Hij geeft zwemmen de voorkeur of Hij geeft de voorkeur aan zwemmen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor: Koop voor mij een sleutelring. Pak die boeken voor mij in. Het Woordenhoek merkt hierbij op, dat indien voor ter omschrijving gebezigd wordt, de werking van het datiefobject, - d.i. in bovenstaande voorbeelden het ondervinden van het nut of het voordeel, het in onvangst nemen van den sleutelring of de boeken - niet onmiddellijk volgt, maar verondersteld wordt eerst later te zullen plaats hebben. 37. De volgende bijzonderheden omtrent de meewerkende voorwerpen verdienen de aandacht: a. Er zijn eenige werkwoorden, als benijden, betalen, vragen, verzoeken, leeren en onderwijzen, die in den regel van een persoonsnaam als meewerkend en een zaaknaam als lijdend voorwerp vergezeld zijn: Ik benijd uw broeder die mooie betrekking. Ik betaal hem de rekening. Hij vroeg of verzocht mij een dienst. Ik leer of onderwijs hem de Fransche taal, enz., maar die ook kunnen voorkomen met den persoon als lijdend voorwerp en de zaak als bijwoordelijke bepaling. Steeds is dan eene wijziging in de beteekenis der werkwoorden op te merken. Bv.: Ik benijd uwen broer (4e nv.) om die mooie betrekking. Benijden is hier synoniem met gelukkig achten. De betrekking is daarvan de reden. Hij betaalt zijne werklieden (4e nv.) royaal. Ik betaal hem (4e nv.) en verlang dus diensten van hem. In deze beide zinnen is betalen = bezoldigen. Maar ook in een zin als: Die patroon betaalt zijne werklieden (4e nv.) liever 's Maandags dan 's Zaterdags, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
krijgt betalen de transitieve beteekenis van de werklieden in het bezit stellen van hun loon. Op gelijke wijze kan voldoen bij het weglaten van het zakelijk object transitief worden ten aanzien van den persoon: Hij heeft mij eindelijk voldaan. Zoo ook kan men iemand (4e nv.) vragen (= ondervragen) over de leer der naamvallen, - iemand (4e nv.) vragen op eene partij, - het publiek (4e nv.) verzoeken (= uitnoodigen) rechts te houden (oorz. voorw.), - iemand (4e nv.) onderwijzen (= bekwamen) in het rekenen, enz. Ten gevolge van de wijziging in de beteekenis dezer werkwoorden, zijn dan ook lijdende vormen mogelijk als: Mijn broer werd zeer benijd. Wij werden royaal betaald. De candidaat werd naar de beteekenissen van den genitief gevraagd. De heeren worden verzocht niet te rooken. Men wordt verzocht rechts te houden. Rooken en rechts houden zijn in de laatste voorbeelden als oorzakelijke voorwerpen te beschouwen.Ga naar voetnoot1) b. Uit de vroegere taal blijkt, dat vele werkwoorden, die voorheen een datiefobject hadden, thans van een acc.-object vergezeld zijn. Zoo komen bistaen, dienen, helpen, hinderen, moeten (= ontmoeten), volgen, enz. in het Mnl. met een meewerkend voorwerp voor, evenals nog in het Hd. bij beistehen, dienen, helfen, begegnen, folgen, enz. het geval is. Het is de moeite waard, de leerlingen, die Duitsch leeren, te doen opmerken, hoe deze taal, evenals het Mnl. voorheen, gevoeliger is voor het onderscheid tusschen datief en accusatief dan onze tegenwoordige, hoe bijstaan en helpen inderdaad eene actieve persoonlijkheid als voorwerp onderstellen, die met het een of ander bezig is, hoe een ontmoeten van weerskanten geschiedt en een volgen niet mogelijk is zonder iemand, die vooruitgaat, hoe dienen inderdaad meer aan een persoon, die diensten in ontvangst neemt, dan aan een persoon, die eene werking ondergaat, doet denkenGa naar voetnoot2), enz. Dergelijke opmerkingen doen de afwijkingen in de regeering der werkwoorden althans een weinig minder grillig en willekeurig voorkomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. In welken naamval staat het voorwerp bij onpersoonlijke werkwoorden als: Mij hongert, mij dorst, mij huivert, mij schrikt, het schemert mij voor de oogen, enz.? Ten aanzien van deze vraag bestaat in de spraakkunsten weinig eenstemmigheid: sommigen houden mij voor een datief, anderen voor een accusatief. Het is echter eene vraag, die voor onze taal weinig practisch belang heeft en die niet verdient, dat men er bij het onderwijs uitvoerige beschouwingen aan wijdt. Alleen het volgende zij er hieromtrent opgemerkt. Uit een logisch oogpunt moet het object bij (echte) onpersoonlijke werkwoorden als een actief object en de vorm er van dus als datief beschouwd worden. Dit wordt duidelijk, als men, gelijk in § 11, Opm. 1 geschied isGa naar voetnoot1), begint met het geval bij werkwoorden waar te nemen, die slechts tijdelijk onpersoonlijk zijn: Het rookt me hier te veel. Het tocht mij in dit hoekje. Het jeukt mij hier of daar, enz. Het object treedt hier waarnemend en ondervindend op, maar in het laatste geval komt er nog bij, dat het bij die waarneming de oorzaak in zijn eigen lichaam vindt. Niet anders is het dan ook in: Mij hongert, enz., waar het de bedoeling is uit te drukken, dat de spreker honger, dorst, schrik, schemer, enz. bij zich zelven waarneemt. Het actieve karakter van dit voorwerp wordt ook hierdoor gestaafd, dat het menigmaal onderwerp wordt of geworden is, als in: Ik honger, Ik dorst, Ik walg, Ik schrik, enz. De geschiedenis der taal leert nochtans, dat dergelijke objecten ook als accusatiefobjecten zijn opgevat, en dat reeds in het oudst bekende Germaansch, het Gotisch en Ohd., bij verschillende impersonalia een accusatief voorkomt, terwijl in het tegenwoordige Hoogduitsch de accusatief zoowel als de datief aangetroffen wordenGa naar voetnoot2). In ons Mnl. daarentegen schijnt de datief regel te zijn: Salich sijn die ghene, dien honghert ende dorst nader gherechticheit. Allen creaturen sal moghen gruwen enz.Ga naar voetnoot3). Bij het toenemend verwaarloozen van den datief te onzent, is het niet meer uit te maken, of in het tegenwoordige Nedl. het voorwerp bij echt onpersoonlijke werkwoorden als datief- of accusatiefobject beschouwd wordt. In gevallen, waarin eene keus gedaan zou moeten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden, maakt men gewoonlijk het werkwoord persoonlijk: Zij hongeren en dorsten naar de gerechtigheid. Alle omstanders gruwden van zulk eene wreedheid, enz. Bij hoofdzakelijk practisch taalonderwijs is het voldoende, als de leerlingen gaan inzien, dat het vermelde verschil in opvatting over den aard der objecten bij onpers. werkwoorden zeer verklaarbaar is. Het volgende voorbeeld is daartoe zeer geschikt. In De handen jeukten mij om den kerel bij zijn kraag te pakken is zeer duidelijk een datief te herkennen. In Mijn hand jeukt mij voelt men daarentegen reeds eene wijziging in de beteekenis van het werkwoord. De zin krijgt de beteekenis van Mijne hand hindert mij en vandaar dat het voorwerp in onze voorstelling het karakter van een lijdend voorwerp aanneemt. En zoo is het mogelijk, dat in Het jeukt mij hier of daar, het onpersoonlijk geworden werkwoord de beteekenis van hinderen of kwellen behoudt en men mij als accusatief blijft beschouwen. Op dezelfde wijze kan het ook gegaan zijnGa naar voetnoot1) met de ww. hongeren, dorsten, huiveren en derg., welke alle eveneens een kwellen beteekenen, waarvan de aangeduide persoon het lijdend voorwerp is. Opmerking. Het behandelde geval is een van die, waaromtrent het wenschelijk zou zijn, dat de taalbeoefenaars zich ter wille van de school en de meerderheid van het schrijvende publiek verstonden. Men kan niet verwachten, dat alle overwegingen, die de regeering van een twijfelachtig werkwoord bepalen kunnen, aan leerlingen van middelbare scholen, kweekscholen of gymnasia in elk bijzonder geval voor den geest zullen staan. Evenals in zake de spelling is in dit opzicht voor de schrijvenden een redelijk gezag gewenscht en daarom zou het nuttig zijn, indien de Woordenlijst voor de spelling der Nederlandsche Taal door de Redactie van het Woordenboek aangevuld werd met aanwijzingen omtrent de regeering der werkwoorden. Bij het onderwijs kon men zich dan er toe bepalen, van die regeering een zoo helder mogelijk begrip te geven, om dan voor de bijzondere gevallen naar de Woordenlijst te kunnen verwijzen. 38. Evenmin als de rubriek der lijdende voorwerpen, is die der meewerkende voorwerpen scherp afgebakend. Terwijl echter in § 31 gebleken is, dat sommige bijw. bepalingen van plaats heel licht in de klasse der lijdende voorwerpen kunnen dringen, komt bij de meewerkende voorwerpen het omgekeerde verschijnsel meest voor, nl. dat deze hun karakter verliezen en overgaan tot de rubriek der bijwoordelijke bepalingen, en wel tot die onderafdeelingen, welke eene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beperking of het doel der openbaring van bestaan vermelden en op de vraag in hoeverre, in welk opzicht of met welk doel antwoorden. Hoe dicht beide rubrieken tot elkander naderen kan blijken uit de volgende voorbeelden.
De vergelijking dezer voorbeelden bevestigt wederom, dat de derde naamval de eigenlijke vorm van het meewerkende, d.i. als persoon optredende voorwerp is, en dat bij de omschrijving door een voorzetsel het karakter licht verloren gaat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het oorzakelijk voorwerp.39. Het oorzakelijk voorwerp is in het algemeen de naam of de aanduiding van eene zelfstandigheid, die als aanleiding moet beschouwd worden tot de werking of den toestand van het onderwerp. Bv. Hij schaamt zich mijner (Ik ben aanleiding tot zijne schaamte). Hij ontfermt zich over dat gezin. (Dat gezin wekte zijne ontferming). Hij is des wachtens moe. (Het wachten vermoeit hem). Hij is dat gekibbel zat. (Dat gekibbel maakt, dat hij er meer dan genoeg van heeft). Hij ergert zich aan uwe onverschilligheid. (Uwe onverschilligheid wekt zijne ergernis). 40. Nog meer dan bij het meewerkend voorwerp het geval was, moet bij de behandeling van het oorzakelijk voorwerp de waarneming van vele voorbeelden aanvullen, wat aan den naam of de definitie ontbreekt. Daarom volgen hier allereerst de noodige bijzonderheden omtrent den vorm, vergezeld van zooveel voorbeelden, dat bij de toelichtingen omtrent beteekenis en vorm daarheen verwezen kan worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
41. Als oorzakelijk voorwerp worden de volgende woordsoorten en vormen gebruikt: 1o. een zelfstandig naamwoord of voornwd. in den 2en nvl., wanneer in hoogeren stijl de volgende gezegden voorkomen: gedenken, z. erbarmen, z. ontfermen, z. schamen, z. aantrekken, z. herinneren, gedachtig, indachtig, genadig, waardig zijn, - die alleen door genitieven van voornwdn. vergezeld kunnen worden, - of: bewust zijn (zijner verantwoordelijkheid), deelachtig zijn (der genade), kundig zijn (des-), machtig of meester zijn (der tale), moede of zat zijn (des levens), schuldig zijn (des doods), en vol zijn (zoeten wijns), waarbij een zelfstandig naamwoord in den genitief - doch meestal slechts een enkel, - als oorz. voorwerp kan voorkomen. 2o. een zelfstandig naamwoord of voornwd. in den 4en nvl.: Gedenk den Sabbath. Wees mijne woorden gedachtig of indachtig. Wees mij genadig. Hij is dat vrouwtje niet waard. Hij is die taal machtig. Wij waren de stad meester. Hij is die drukte moe of zat. Het boek is vol vlekken. Bij is zijn leven niet zeker, en verder bij de gezegden: bijster zijn, getroost zijn, gewoon zijn en gewaar worden, kwij zijn of raken. 3o. een zelfstandig naamwoord of voornwd. voorafgegaan door een der voorzetsels: aan, achter, bij, in, met, naar, om, op, over, tot, tegen, uit, van en voor. Daar de rubriek der oorzakelijke voorwerpen tot zoo velerlei twijfel aanleiding geeft, volgt hier eene wel onvolledige, maar toch vrij uitvoerige opgave van gezegden, bij welke het constant voorkomen van een der bovenstaande voorzetsels een uiterlijk kenteeken is, dat het volgende naamwoord als voorwerp, d.i. als de vermelding van een noodzakelijk in de werking of den toestand betrokken persoon of zaak beschouwd moet worden. De naamwoordelijke gezegden zijn daarbij gescheiden van de werkwoordelijke en de synonieme gezegden zooveel doenlijk bijeengebracht.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4o. een infinitief, voorafgegaan door te of voorloopig aange- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
duid door een voornaamwoordelijk bijwoord: Ik ben gewoon vroeg op te staan. Hebt gij lust te spelen? Hij heeft bezwaar dat toe te staan. Ik verheug mij u te zien. Mijne hand begint te vervellen. Het houdt op te regenen. Hij is nieuwsgierig dat te vernemen. Ik verzoek u dit te bedenken. Men wordt verzocht rechts te houden. Hij smacht er naar u te zien. Hij legt het er op toe u te beleedigen. Ik sta er op zelf te betalen. 42. De vele voorbeelden der voorafgaande paragraaf zullen thans de mogelijkheid openen, om in de veelheid der beteekenissen van het praepositionaal- of genitief-object de eenheid te ontdekken, waarvan de naam oorzakelijk voorwerp het symbool is. Dit is op verre na niet zoo licht, als het waarnemen, dat het lijdend voorwerp steeds eene zaak of als zaak gedachte persoon is, die eene handeling ondergaat, en ook veel bezwaarlijker dan het verkrijgen van het inzicht, dat het meewerkend voorwerp immer een persoon of een als persoon gedachte zaak is, die handelend, ondervindend, oordeelend, bezittend of belangstellend in eene werking of toestand is betrokken. Hoofdzakelijk is dit hieraan toe te schrijven, dat het inzicht in het eigenaardig karakter van den genitief tegelijk met het afnemend gebruik van dezen vorm in de West-Europeesche talen, in het taalbewustzijn is verzwakt, en dat het toenemend gebruik van voorzetsels bij het aangeven van deze objectieve betrekking de grens tusschen de oorzakelijke voorwerpen en de bijwoordelijke bepalingen in vele gevallen heeft doen schuilgaan. Toch blijft het algemeene karakter van het oorzakelijk voorwerp in de meerderheid der voorkomende gevallen wel herkenbaar, mits men niet te veel aan de uitzonderingen en overgangen blijve hangen en de bijzonderheden omtrent de beteekenis en den vorm van dit zinsdeel aan een niet te klein aantal voorbeelden waargenomen worden. 43. Omtrent de beteekenis der oorzakelijke voorwerpen is op te merken, dat de meerderheid van deze voorwerpen, evenals bij de lijdende voorwerpen het geval bleek, zaken zijn, en dat, indien personen als zoodanig voorkomen, deze meestal als zaken gedacht worden. In zoo verre bestaat er overeenkomst tusschen beide soorten van voorwerpen. Het verschil is echter daarin gelegen, dat het lijdend voorwerp in den regel door de werking van het onderwerp eene verandering ondergaat en zich daarbij door zuivere passiviteit kenmerkt, terwijl het oorzakelijk voorwerp ongewijzigd blijft en wel niet, gelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het meewerkend voorwerp handelend optreedt, maar zich toch ook niet zuiver passief gedraagt. Van het oorzakelijk voorwerp gaat een stoot, eene impulsie, eene actie uit, die eene werking of toestand van het onderwerp hij wijze van reactie tengevolge heeft. Zoo leeren de vele voorbeelden in § 41, dat de oorzakelijke voorwerpen de aanleiding kunnen vermelden tot werkingen en toestanden als de volgende: tot denken en tot allerlei gedachte-uitingen, tot twijfel of tot zekerheid, tot ongerustheid, beduchtheid, vrees, of tot hoop en vertrouwen, tot voldoening en vreugde, of tot teleurstelling en leed, tot ingenomenheid, belangstelling, zorg en toewijding of tot onverschilligheid, afkeer en onthouding, tot vroolijkheid en spot of tot meegevoel en ontferming, tot dwang, verzet, strijd en heerschappij of tot inschikkelijkheid, berusting en onderwerping, tot verbindingen en tot scheidingen, enz. enz. Op te merken is hierbij, dat de verwekte bestaansopenbaringen in den regel niet van materiëelen aard zijn; voor de overgroote meerderheid zijn het werkingen of uitingen van het verstand, het gevoel of den wil. Niet in alle gevallen echter komt de verhouding tusschen onderwerp en oorzakelijk voorwerp even duidelijk uit. Soms treedt het veroorzakend of reageerend karakter van het causale object op den achtergrond, maar geeft het meer de richting van de verwekte handeling aan, zoodat het zeer gemakkelijk is een transitief werkwoord te vinden, dat de verhouding tusschen onderwerp en voorwerp nagenoeg op gelijke wijze uitdrukt, als dit door het intransitieve werkwoord met daaropvolgende praepositie of genitief geschiedt, b.v. Ik betreur dat geval en Ik heb spijt over dat geval. Vandaar dat het niet vreemd is, dat een groot aantal voormalige genitiefobjecten tot de rubriek der accusatiefobjecten zijn overgegaan. Zoo zijn verder de gecursiveerde werkwoorden uit § 41, 3o. alle werkwoorden, waarvan de noodzakelijke aanvulling eigenlijk niets anders dan het voortbrengsel of resultaat der handeling vermeldt: in damp overgaan, in eene staart eindigen, zich in twee takken splitsen, tot een kapitaal aangroeien, tot generaal bevorderen, enz. In eene volgende aflevering, wanneer we de zoogenaamde bepalingen van ge-Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
steldheid in oogenschouw moeten nemen, zullen we op deze werkwoorden moeten terugkomen. Eindelijk begint het oorzakelijk voorwerp in vele gevallen te gelijken op eene beperking, antwoordende op de vraag in hoever of in welk opzicht, of ook wel op de vraag waardoor? De nauwe aanraking tusschen de oorzakelijke voorwerpen en de bijwoordelijke bepalingen van beperking of van oorzaak komt bij de behandeling dezer laatste bepalingen het best ter sprake. 44. Wat den vorm van het oorzakelijk voorwerp betreft, heeft de genitief de oudste brieven. In het tegenwoordige Hoogduitsch is het aantal gevallen, waarin dit object door een genitief kan worden uitgedrukt, nog zeer aanzienlijk. Evenzoo was dit het geval in het Mnl.; Stoett heeft in zijne Syntaxis ± 225 werkwoordelijke en ruim 70 naamwoordelijke gezegden bijeengebracht, die van een genitiefobject vergezeld konden zijn. Daarnaast komen echter ook zeer vele gevallen voor, waarin dezelfde grammaticale functie of door een accusatief of met behulp van een voorzetsel wordt uitgedrukt. In het hedendaagsche Nederlandsch is de toestand zoo, dat het oorzakelijk voorwerp in den regel door een voorzetsel wordt aangewezen. De genitief (zie de voorb. onder § 41, 1o.) heeft als zoodanig zoo goed als uitgediend; de enkele overgebleven gevallen zijn als archaïsmen te beschouwen. Verder zijn er gezegden (Vgl. § 41,2o.), waarbij een accusatief zonder voorzetsel als oorz. voorwerp voorkomt, doch het getal daarvan is zeer beperkt. Maar op zeer uitgebreide schaal doen in deze functie de voorzetsels dienst, gelijk de voorbeelden onder § 41, 3o. bevestigen. Aan de historische spraakkunst blijft de vraag overgelaten, welke invloeden en behoeften het gebied van den genitief hier beperkt en dat van het voorzetsel uitgebreid hebben. Door eigen waarneming echter kan men opmerken, hoe de voorzetsels er in het bijzonder toe geschikt zijn, de grammaticale betrekking der oorzakelijke voorwerpen tot de gezegden te veraanschouwelijken. De vrees ziet iets schrikaanjagends voor zich. Ook de wakende zorg plaatst zich voor het hulpbehoevende. De strijdende keert zich tegen zijn vijand. Het standpunt van den heerscher wordt door over, dat van den trotsche door op verzinnelijkt, en terwijl alle streven zich richt naar een begeerd voorwerp, dienen aan en met om verbindingen, van en uit om scheidingen in beeld te brengen. Het nagaan van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dergelijke gevallen leidt tot het besluit, dat de geheele rubriek der oorzakelijke voorwerpen eigenlijk eene verzameling van overdrachtelijke plaatsbepalingen uitmaakt, waarbij nochtans elk denkbeeld van ruimteverhouding is verdwenen, zoodat de term plaatsbepaling geheel ongepast zou zijn. Vgl. b.v.: Hij hangt aan de horizontale ladder en Hij hangt aan zijne familie. Opmerkingen. 1. Aandacht verdient nog, hoe sommige werkwoorden door meer dan één voorzetsel gevolgd kunnen worden, b.v,: denken aan, om en over iets; gelooven in iemand en aan iets; zich ergeren aan en over iets; beginnen aan en met iets; vergelijken met en bij iets; verlegen zijn met en om iets; tevreden zijn met en over iets; lachen om en met iets; boos zijn op iemand en over of om iets; zich schamen voor iemand en over iets; werken aan en over iets, enz. Eene nuttige oefening is het, de verschillende beteekenissen na te gaan, welke de werkwoorden bij gebruik van het eene of het andere voorzetsel aannemen. Zoo beteekent vergelijken met punten van overeenkomst en verschil zoeken; vergelijken bij is wegens gebleken overeenkomst gelijkstellen met een persoon of zaak. Verlegen zijn met iets = er geen raad mee weten of zich gedrukt voelen onder eene gemaakte verplichting; verlegen zijn om iets = dringende behoefte aan iets hebben, enz. De stond, dat ons Gods wil hier bracht,
Bleef ongevierd, werd niet gedacht!
of Potgieter, Pennelikker: ‘In de dagen van Willem IV placht de handel op ieder slempmaal gedacht te worden’, enz. 45. Om alzoo in een twijfelachtig geval te beslissen, of een zinsdeel onder de oorzakelijke voorwerpen kan gebracht worden, kan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men zich de volgende vragen stellen: Is het gezegde zonder het zinsdeel compleet? Kan men de aangewezen zelfstandigheid als de aanleiding tot de vermelde werking beschouwen? Zoo de vorm een accusatief zonder voorzetsel is, is dan het overbrengen in den lijdenden vorm mogelijk? Zoo er een voorzetsel aan voorafgaat, is dit als standvastig te beschouwen? Nog is er een hulpmiddel, dat in vele gevallen beslissend is, nl. te beproeven, of aan het gezegde een voorwerpszin verbonden kan worden, die blijkens de mogelijkheid of noodzakelijkheid om hem vooraf door een voornaamwoordelijk bijwoord: er aan, er achter, er in, er bij, enz. aan te duiden, als oorzakelijk moet beschouwd worden; bv. Ik ben er aan gewoon, dat.... Hij kwam er achter, dat.... Hij heeft er belang bij, dat.... Hij berust er in, dat.... Hij spotte er mede, dat.... Hij was er nieuwsgierig naar, of enz. Niet altijd gaat dit middel op, maar in vele gevallen kan het goeden dienst bewijzen. Toch blijft de rubriek der oorzakelijke voorwerpen altijd bezwaarlijk te begrenzen en zijn er steeds gevallen, waarin men op de vraag of men met een oorzakelijk voorwerp of met een bijwoordelijke bepaling te doen heeft, geen antwoord kan geven, zonder den knoop door te hakken. Wanneer de bijwoordelijke bepalingen in bijzonderheden beschouwd zijn, wordt de aanleiding tot twijfel al weer minder. Maar twijfelachtige gevallen zullen er steeds blijven. Uit een paedagogisch oogpunt heeft dit ook heel weinig bezwaar. Het onderscheiden van de oorzakelijke voorwerpen heeft hoofdzakelijk ten doel, het begrip aan te brengen van de objectieve betrekking, die in het Duitsch nog veelvuldig door den genitief, in het Latijn zoowel door den genitief als door den ablatief, en in het Fransch meestal door de voorzetsels à of de wordt uitgedrukt. Als voorbereiding voor de studie van deze talen heeft de behandeling van het oorzakelijk voorwerp ook practisch nut. Wat onze eigen taal betreft, levert dit onderwerp eene uitmuntende oefening op in het overdrachtelijk gebruik der voorzetsels.
In de volgende aflevering komen de bijwoordelijke bepalingen aan de beurt en de verdere bijzonderheden van den enkelvoudigen zin. C.H. den Hertog. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aanteekeningen.Bl. 348.Het is bij het onderwijs in de moedertaal aan inrichtingen van voortgezet onderwijs allernoodigst, de leerlingen voor te bereiden op het verschil in beheersching in de verschillende talen, en hen te doen begrijpen, dat zulke verschillen eene natuurlijke oorzaak kunnen hebben in het verschil in voorstelling, dat er aan ten grondslag ligt. Draeger, Hist. Synt. I, 355) zegt daaromtrent: ‘In het algemeen stemmen de verschillende talen in het gebruik van den naamval van het transitieve object overeen; slechts in weinige gevallen verschillen zij, doordat de zinverwante werkwoorden, waarbij het verschil zich openhaart, verschillend opgevat worden. Terwijl het Latijn telkens met een accusatief zegt: iuvo te “ik ondersteun u”, sequor te “ik begeleid u”, denkt de Duitscher: “ich helfe dir”, d.w.z. ik ben u een helper, en “ich folge dir”, d.w.z. ik ben u een begeleider. Omgekeerd zegt men in het Duitsch: “ich beneide, ich schone dich”, in het Latijn echter: “ich bin neidisch, schonend gegen dich”.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bl. 362.Het Woordenboek laat zich over de algemeene beteekenis van dit voorwerp uit in het art. Aan ter omschrijving van den datief. Dit artikel, een weinig bekort, luidt aldus: ‘De datief is de vorm van het woord, dat bij eene werking een object aanduidt, hetwelk wel in de werking betrokken is, doch zóó, dat het niet als bloot lijdelijk gedacht wordt, maar ook als zelfhandelend ten opzichte van het subject. De werkingen geven, toereiken, ontnemen, ontwringen, verkoopen, verhuren, zeggen, berichten, enz., onderstellen bij het object de gelijktijdige werkingen ontvangen, aannemen, afgeven, loslaten, koopen, huren, hooren, vernemen; behagen, bevallen, mishagen, spijten, verdrieten, vervelen, leed en zeer doen, aangenaam, onaangenaam, welkom zijn, onderstellen een object, dat gevoelt, dat behagen of mishagen, schept, dat spijt, verdriet ondervindt; ontmoeten en gelijken onderstellen, dat ook wederkeerig en gelijktijdig het object het subject ontmoet en gelijkt. Andere werkingen als gehoorzamen, antwoorden, toegeven, weigeren,Ga naar voetnoot1) onderstellen, dat het object te voren geboden of verboden, gevraagd, verzekerd, geëischt of aangeboden heeft. Zonder de laatstgenoemde werkingen zijn de eerste niet denkbaar. Wanneer er geen sprake is van dadelijke werkingen, maar slechts van het vermogen om te werken, gelijk soms door adjectieven, als: dienstig, heilzaam, nuttig, schadelijk, voordeelig en dergelijke wordt uitgedrukt, dan wordt het object gedacht, als zullende wellicht het dienstig, heilzaam, nuttig, schadelijk, voordeelig zijn, enz. ondervinden,Ga naar voetnoot1) dus als een persoon, die gewaar wordt. De datief is derhalve een vorm, eigen aan namen van wezens, begaafd met het vermogen, om te werken of gewaar te worden, tot welke de gepraediceerde werking zich uitstrekt en bij welker bereiking zij als het ware eindigt; alsmede van zaken, die als levende wezens in dusdanige verhouding gedacht worden.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bl. 364.Niet onaardig is bij de behandeling van het datiefobject de vermelding van het volgende tooneel uit Shakespeare's Taming of the Shrew (1, sc. 2), waar eene naamvalsquaestie aanleiding wordt tot eene grap. Dr. Burgersdijk heeft het in Een snibbe getemd heel gelukkig weergegeven. Petruccio komt met zijn bediende Grumio op en zegt, voor het huis van Hortensio gekomen: ‘Kom, klop eens, Grumio! - kloppen, zeg ik!’
Grumio.
Kloppen, heer? Wien moet ik kloppen? Is hier iemand, die uw edelheid
vereffronteerd heeft?
Petruccio.
Gehoorzaam, vlegel; klop me hierGa naar voetnoot1) en flink!
Grumio.
U hier kloppen, heer? Wel, heer, wat denkt gij wel van mij, heer, dat
ik u hier zou kloppen, heer?
Petruccio.
Schelm, klop me eens aan deez' deur, en dat het klinkt,
Of ik klop u, dat morgen 't oor nog zingt.
Grumio.
Mijn meester zoekt ruzie; - en als ik hem klop,
Dan breekt het, dit weet ik, mij later toch op.
Dit quiproquo geeft aanleiding tot een spektakel, dat Hortensio doet opkomen. Dan eerst gaat na wederzijdsche ophelderingen den onnoozelen Grumio een licht op en roept hij uit: O hemel! kloppen aan de deur?
Wat! hebt gij niet gezegd: ‘Knaap, klop me hier!
Sla toe maar, klop me hier, klop dat het klinkt!’
En komt ge nu met ‘kloppen aan de deur’?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bl. 366.Het gezegde omtrent benijden geeft gelegenheid de volgende naamvalsquaestie ter sprake te brengen, waarop onlangs onze aandacht viel, toen ons door een der deelneemsters aan den te Amsterdam gehouden wedstrijd in het voordragen van gedichten van Vondel advies gevraagd werd omtrent den zin van den 3en regel der eerste strophe uit de Vertroostinghe aen Geeraert Vossius: Wat treurtghe, hooghgheleerde Vos,
En fronst het voorhoofd van verdriet?
Benij uw' zoon den hemel niet.
De hemel treckt: ay, laet hem los.
Bij eene aandachtige lezing bemerkt men, dat er tweeërlei opvatting mogelijk is, al naarmate men zoon of hemel als datief beschouwt, en de zin dus kan zijn: Misgun uw zoon niet, dat hij thans een hemelbewoner is, of: Misgun den hemel het bezit van uw zoon niet. Wij stellen ditmaal alleen het geval en geven in eene volgende aflevering onze opvatting. Zijn er onder onze lezers, die ons de hunne willen mededeelen, dan maken wij daarvan tegelijk melding. |
|