speelde, gespeeld, verhuisde, verhuisd, lees, leest, raad, raadde, zegt, gezegd kon men geen andere stamvormen afleiden dan rol, speel, verhuis, lees, raad, zeg en er is dan ook alle reden om den stam bijv. in den 1en persoon enk. praes. ind. te zoeken in plaats van in den inf.; dat de persoonsuitgang in den gewonen stijl is afgevallen, maakt dat de stam zelf zich reeds daar vertoont. Men vindt op kwitanties nog steeds aan de linkerzijde zegge voor ik zeg en in de oudere drukken van den bijbel lezen we ‘voorwaar, voorwaar ik zegge u’ enz., maar in onze hedendaagsche taal vinden we daar den stam zelf en onveranderd. Uitgaande van die beschouwingswijze, die in het latere, meer stelselmatige onderwijs in de spraakkunst behoort door te dringen, zal men niet genoodzaakt zijn, allerlei regeltjes te pas te brengen, om te verklaren, dat de stam van vreezen en verpoozen is vrees en verpoos met s in plaats van met z, van raden ook raad met aa in plaats van met a, van lezen zelfs lees met ee in plaats van met e en met s in plaats van met z.
In de oude talen is het regel den stam aldus te bepalen en men spreekt bij het onderwijs in het Latijn van het werkwoord amo (1e pers. enk. ind. pres.) en niet van het werkwoord amare (inf.), van capio en niet van capere, van audio en niet van audire, de laatste vormen worden uitsluitend gebruikt als de inf. bedoeld wordt.
Hoe men ons vroeger heeft geleerd, dat de stam van lagchen was lach, zooals blijkt uit ik lach, gij lacht, wij lachen, zij lachten, gelachen, is mij ontgaan, maar zeer zeker waren er heel wat regels noodig, om het zoover te brengen.
Bij het onderwijs komt het er vooral op aan, zuivere voorstellingen te geven van de zaken, die men behandelt en vandaar, dat het wenschelijk moet geacht worden niet langer den nominatief als den stam der subst. of den inf. met weglating van n of en als den stam der werkw. voor te stellen, eenvoudig omdat dit niet waar is; wil men in den nominatiefvorm gemakshalve den stam doen zien, dan behoort er de opmerking bij, dat de naamvalsuitgang is afgevallen, gelijk men er op behoort te wijzen, dat geschied is in den 1en pers. praes. ind. van alle werkwoorden en in den 1en pers. imp. ind. der sterke werkw., waar viel, sloeg, trad staan voor vicle, sloege, trade; immers de e was hier evengoed persoonsuitgang als in den 1en pers. praes. ind.
Taco H. de Beer.