voor, volgens den meestal gevolgden regel, dat zoowel de scherpe als de zachte o in open lettergrepen door eene enkele o werd voorgesteld. Voor nadere bijzonderheden over de verhouding tusschen oe en oo, o verwijzen wij naar Van Helten, Mnl. Spr. § § 56 en 57.
Wat wij hier theoretisch vaststelden, dat nl. het mnl. boekijn later wel eene o of oo, maar geene oe kon vertoonen, wordt dan ook door de praktijk bevestigd. In Meyers Woordenschat III vinden wij het woord bokene met de bet. van ‘spook.’ Dit nu kan geen ander woord zijn dan het boven bedoelde, dat blijkens de door Verdam aangehaalde plaats uit de Hor. Belg. in het mnl. ook fantasma, gedroch, d.i. ‘geestverschijning, spook’ beteekende. Het woord had dus ook den uitgang -en niet afgeworpen, wat intusschen niet onmogelijk ware geweest, daar dit wel is geschied in het bekende baak naast baken, welk woord niets anders is dan een Friesche bijvorm van boken. Dat dit woord niets te maken heeft met het tegenwoordige boek, zal wel niet verder behoeven betoogd te worden.
Eéne opmerking zij ons hierbij nog geoorloofd. Het art. boekijn in het Mnl. Wdb. behoorde eigenlijk voor te komen op de plaats, waar thans boken wordt gevonden: deze laatste vorm toch is de regelmatige schrijfwijze. Uit de oudgerm. vormen blijkt tevens, dat men hier niet met het suffix -ijn te doen heeft, maar met -an. De vorm met -ijn is gelijk te stellen met dien van wapijn, wolkijn, enz. voor wapen, wolken. Zie Van Helten, p. 51.
Laat het mnl. boekijn ons dus in den steek, wij gelooven met den heer Bake, dat het woord boek in zijne gewone opvatting eene alleszins bevredigende verklaring van de besproken plaats niet in den weg staat. Het is waar, Huygens rekent zich zelven tot de hovelingen, maar was hij dit niet juist in zijne qualiteit van geheimschrijver? Men lette er ook op, dat H. zegt: Ick sweer het op mijn boeck en niet bij mijn boeck. Terecht herinnert de heer Bake hier aan het zweren op den Bijbel.
T. Terwey.