Noord en Zuid. Jaargang 12
(1889)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 352]
| |
De leer der woordsoorten.(Vervolg van bl. 275.)
Bij de uiteenzetting van de kenmerken der onverbuigbare woordsoorten laten wij het voorzetsel voorafgaan en dan de bijwoorden en voegwoorden volgen. De behandeling van het voorzetsel levert vooreerst weinig of geen moeilijkheden op; en verder heeft deze volgorde het voordeel, dat de vragen, welke zich bij de laatstgenoemde en niet altijd even gemakkelijk van elkaar te onderscheiden rededeelen voordoen, kort achter elkander afgehandeld kunnen worden. | |
Voorzetsels.23.Ga naar voetnoot1) Dienst. Wij zouden hier kunnen volstaan met te zeggen, dat de voorzetsels steeds den op bl. 159 onder f aangegeven dienst van betrekkingswoord verrichten. Wij willen ons echter daartoe niet bepalen en ook nagaan, in welke gevallen de hulp van een voorzetsel noodig is, om eene betrekking uit te drukken. Een voorzetsel komt als betrekkingswoord voor: 1o. in den omschreven vorm van het meewerkend voorwerp: Hij zond eene uitdaging aan zijn tegenstander. Hij kocht voor zijn nichtje eene fraaie pop. 2o. in den omschreven vorm van het oorzakelijk voorwerp: Hij twijfelt aan uwe eerlijkheid. Hij is achter de waarheid gekomen. Hij heeft belang bij die zaak. Hij berust in het vonnis. Hij vleit zich met een gunstigen afloop. Hij verlangt naar rust. Hij bekommert zich niet om uwe waarschuwingen. Hij rekent op uwe komst. Hij ontfermt zich over den ongelukkige. Hij verzet zich tegen de politie. Hij doet afstand van zijne waardigheid. Hij staat in voor de waarheid van zijn verhaal. Hij is aan een goed leven gewoon. Hij is bij die zaak betrokken. Hij is zeer ingenomen met die opdracht. Hij is benieuwd | |
[pagina 353]
| |
naar den uitslag. Hij is verlegen om geld. Hij is trotsch op zijne afkomst. Hij is tevreden over uw gedrag. Hij is tegen het amendement. Hij is bereid tot eene schikking. Hij is afkeerig van geweld. Hij is verantwoordelijk voor zijne daden. 3o. in bijvoeglijke bepalingen: De tuin van mijn oom. Een van mijne vrienden. Het haantje op den toren. De tuin achter het huis. De kans om te winnen. 4o. in bijwoordelijke bepalingen: Hij loopt in den tuin. Hij komt tegen Paschen. Wij werden verjaagd door den regen. Hij bleef thuis om den regen. Wegens den regen zal het feest wel uitgesteld worden. Tot mijn leedwezen moet ik u slecht nieuws melden. Hij speelt met den bal. Hij gaat tot herstel zijner gezondheid naar het buitenland. Wij eten, om te leven. Ingeval van nood zal ik u helpen. Ondanks mijne waarschuwingen ging hij voort. Omtrent den afloop kan ik u niets mededeelen. Met ijver verrichtte hij zijn werk. Hij gaat met zijne vrouw op reis. Gij zult naar gelang van uwe bekwaamheden beloond worden. Volgens mijne opvatting deugt dit werk niet. Naar alle waarschijnlijkheid komt hij morgen terug. Opmerkingen. 1. Dat de voorzetsels betrekkingen uitdrukken, daaromtrent bestaat geen verschil van meening. Wel echter zijn de antwoorden der deskundigen verschillend op de vraag: tusschen welke begrippen drukken de voorzetsels betrekkingen uit? Volgens Van Helten en Terwey drukken zij steeds betrekkingen uit tusschen zelfstandigheden; volgens J.t.W. tusschen zelfstandige naamwoorden en andere woorden in den zin. | |
[pagina 354]
| |
van plaats beteekent. Nemen we bv. de zinnen: Ik vertrok in de volgende week, Men zal tot opluistering van het feest wat vuurwerk afsteken, Ondanks zijn ijver werd mijn neef afgewezen, dan is het toch kwalijk vol te houden, dat de gecursiveerde voorzetsels hier de betrekking aangeven tusschen mij en de volgende week, tusschen men en de opluistering van het feest, tusschen mijn neef en zijn ijver. Maar wel zal men moeten toestemmen, dat zij de betrekking uitdrukken tusschen mijn vertrekken en de volgende week, tusschen het afsteken van het vuurwerk en de opluistering van het feest, tusschen het afgewezen worden van mijn neef en zijn ijver. Dezelfde redeneering geldt voor de voorzetsels, dienende bij de omschrijving der meewerkende en oorzakelijke voorwerpen. En ofschoon wij hierboven toegaven, dat het verdedigbaar is, voor in den gegeven zin te beschouwen als de uitdrukking van de betrekking tusschen man en deur, achten wij het toch juister te zeggen, dat het voorzetsel hier de betrekking tusschen het staan van den man en de deur aangeeft. 24. Beteekenis. In het algemeen geeft de beteekenis der voor- | |
[pagina 355]
| |
zetsels op meer of minder duidelijke wijze den aard der betrekking aan tusschen twee zelfstandigheden, eene zelfstandigheid en eene o.v.b. of tusschen twee openbaringen van bestaan. Het nagaan van de beteekenissen der voorzetsels is een uitnemend middel om van den rijkdom der taal overtuigd te worden. Wie zich van die waarheid doordringen wil, zondere eens eenigen tijd af, om met de artikels Aan en Om in het Wdb. der N.T. kennis te maken. Die kennismaking is eene uitnemende oefening in het waarnemen van verschillende beteekenissen en schakeeringen van beteekenissen van een zelfde woord. Maar, hoezeer wij overtuigd zijn van het nut eener uitvoerige bestudeering van een paar voorzetsels in het bijzonder, even nuttig vinden wij een niet te onvolledig overzicht van de verschillende beteekenissen der voorzetsels in het algemeen. Daartoe achten wij het aanbevelenswaard, wat verder te gaan dan gewoonlijk geschiedt (bv. bij V.H. of T.) en er iets meer van te zeggen, dan dat zij eene betrekking van plaats, van tijd òf eene overdrachtelijkeGa naar voetnoot1) betrekking uitdrukken. Het ordelijkst geeft men zich van die beteekenissen rekenschap, door achtereenvolgens de 4 gevallen in § 28 na te gaan. 1o. Vóór een meewerkend voorwerp. In dit geval is de plaatsbepalende beteekenis van de voorzetsels aan en voor zoo goed als verloren gegaan. Het richtingsbegrip van het voorzetsel aan vóór een datief-object is nog het best te herkennen. Ook is het gemakkelijk, zich voor te stellen, hoe uit de plaatsbepalende beteekenis van voor zich de beteekenis ten behoeve van kan hebben ontwikkeld. Voor eene uitvoeriger studie van dit onderwerp zij verwezen naar het art. Aan (ter omschrijving van den datief) in Het Wdb. der Ned. taal, I 47. 2o. Vóór een oorzakelijk voorwerp. Als zoodanig worden blijkens de voorbeelden onder § 23, 2o. de voorzetsels aan, achter, bij, in, met, naar, om, op, over, van en voorGa naar voetnoot2) gebruikt, welker plaatsbepalende beteekenis in deze functie bij alle, gelijk men ziet, figuurlijk geworden is. Men lette er op, vooreerst hoe de door | |
[pagina 356]
| |
deze voorzetsels ingeleide oorzakelijke voorwerpen eigenlijk eene samenvatting van een aantal zelfstandigheden zijn, welke in velerlei eigenaardige betrekkingen tot de voorafgaande openbaringen van bestaan verkeeren, waarvan het gemeenschappelijke alleen daarin bestaat, dat zij op de eene of andere wijze tot die o.v.b. aanleiding geven; voorts hoe die zelfstandigheden daardoor een meer integreerend deel van het gezegde worden dan eene gewone bijw. bepaling, en eindelijk, hoe het figuurlijk geworden voorzetsel in bepaalde gevallen constant blijft en als het ware een deel van het werkwoord gaat uitmaken. Deze opmerkingen zullen er toe kunnen leiden, duidelijker in te zien, waarom het aanbeveling verdient, de oorzakelijke voorwerpen te onderscheiden van de gewone bijwoordelijke bepalingen, van welker meer toevallig karakter ze inderdaad sterk afwijken. 3o. In bijvoeglijke bepalingen. Allereerst ontmoeten we hier het voorzetsel van dat in staat is de zeer verschillende beteekenissen der bijvoeglijke genitieven uit te drukken. Alzoo kan de door van ingeleide bijvoeglijke bepaling aangeven: a. Den oorsprong der bepaalde zelfstandigheid: De grondwet van Hogendorp. De symphonieën van Beethoven. b. De afkomstGa naar voetnoot1) der bep. zelfstandigheid: De componist van die cantate. Een hoorn van overvloed. c. Den persoon of de zaak, die de bep. zelfsth. bezit: De tuin van mijn oom. De eigenaar, huurder of bewoner van de villa. De directeur van de fabriek.Ga naar voetnoot2) d. Het geheel, waarvan de bep. zelfsth. een deel is: Een vloed van tranen. Eene wolk van stof. Eene keur van boeken. e. Het onderwerp of lijdend voorwerp van de als zelfsth. voorgestelde werking: Het rijzen van het water. Het bedwingen van het water. f. Een of ander kenmerk van de bep. zelfsth., dat niet onder de vorige rubrieken te brengen is: Een man van beteekenis. Een woord van verzoening. Eene juffrouw van gezelschap. Eene paling van een pond. Eene parel van het helderste water. Al deze beteekenissen zijn ook eigen aan den bijvoeglijken geni- | |
[pagina 357]
| |
tief. Eigenaardig is ook de volgende beteekenis van het voorzetsel van, welke niet door een tweeden naamval is uit te drukken. De door van ingeleide bepaling beteekent hier: g. Den persoon of de zaak, waarvan het voorafgaande zelfstandig naamwoord een kenmerk noemt: Een reus van een kerel. Een schat van eene vrouw. Een snoes van een kind. Een dot van een hoedje. Het eigenaardige van de laatste voorbeelden is, dat het bepaalde woord eigenlijk de bepaling inhoudt en de door van ingeleide bepaling de bepaalde zelfstandigheid aanwijst. Immers de beteekenis der voorbeelden is: Een reusachtige kerel. Eene lieve vrouw. Een snoezig kind. Een snoepig hoedje. Eene tweede rubriek van bijvoeglijke voorzetselbepalingen zijn die, waarin het voorzetsel voor een naamwoord staat, dat eigenlijk het oorzakelijk voorwerp aangeeft van eene als zelfsth. voorgestelde o.v.b.: De twijfel aan zijne eerlijkheid. Ons belang bij die zaak. De nieuwsgierigheid naar den uitslag. De teleurstelling over de nederlaag. Eene derde rubriek vormen die bijv. bepalingen, welke in den grond der zaak bijwoordelijke bepalingen zijn, welke bij een ververzwegen deelwoord behooren: Het haantje op den toren. De week na Paschen. Een zelfmoord uit wanhoop. Eene poging tot ontvluchting. Eene boterham met suiker. Een hoed zonder rand. Uw hierzijn ondanks mijn verbod. Toegevendheid ten aanzien van kinderen. Bevordering naar ancienniteit. De beteekenissen dezer laatste voorzetsels is dezelfde als die in de thans volgende bijwoordelijke voorzetselbepalingen. 4o. In bijwoordelijke bepalingen. De beteekenissen der voorzetsels in dit geval zijn het best te overzien door de beteekenissen der bijwoordelijke bepalingen na te gaan. Zoovele soorten er van deze zijn, zoovele soorten van betrekkingen worden ook door de voorzetsels uitgedrukt. In het volgende overzicht is bij de bepalingen van plaats en tijd wegens het onoverzienbaar aantal voorzetsels, welke daartoe dienen kunnen, niet naar eene zekere volledigheid gestreefd; in de overige soorten wel. Alleen waar het duidelijkheidshalve noodig was, is een volledige zin gegeven. a. Bepalingen van plaats: aan, bij, binnen, buiten, voor, enz. b. Bep. van tijd: voor, na, tijdens, gedurende, staande (de vergadering), hangende (het proces), enz. | |
[pagina 358]
| |
c. Bep. van wijze (hoedanigheid, omstandigheid of verhouding): In het geheim. Met milde hand. In rijen. Aan hoopen. Onder toejuichingen. Op lafhartige wijze. Met zijne vrouw. Zonder zijne vrouw. In plaats van geld. Bij wijze van verrassing. Naar ancienniteit. Naar, naar gelang van of naar de mate van uwe verdiensten. In plaats van te groeten. Zonder te groeten. d. Bep. van graad. In hooge mate tevreden. e. Bep. van oorzaak, reden of grond: Door den regen. Om den regen. Wegens den regen. Van schrik. Uit wanhoop. Bij toeval. Ten gevolge van de afschaffing. Uithoofde van sterfgeval. Op grond van onze overeenkomst. Naar aanleiding van uwe vraag. Luidens, naar luid van, krachtens, uit kracht van deze bepaling. Ter zake van valschheid in geschrifte. Met het oog op den slechten toestand. f. Bep. van gevolg: Tot onze verbazing. Tot vervelens toe. Hij is oud genoeg of te jong, om dat te begrijpen. g. Bep. van doel: Om den broode. Tot opluistering van het feest. Ter wille van den lieven vrede. Om den wille van het smeer. Om vroeg thuis te zijn. Ten einde te kunnen betalen. h. Bep. van middel: Met een hefboom. De gebouwen zijn verbonden door eene gang. Door middel van den telephoon. i. Bep. van voorwaarde: Bij vriezend weder. In moeilijke omstandigheden. Ingeval van verzet. Behoudens de goedkeuring van van Ged. Staten. j. Bep. van toegeving: Ondanks mijn ijver. Niettegenstaande mijne waarschuwingen. Trots hun verzet. In weerwil van de bezwaren. In spijt van mijn verbod. Spijt onze aanmerkingen. k. Bep. van beperking: Aangaande de zaak. Betreffende het ongeval. Omtrent hunne plannen. Nopens den stand der onderhandelingen. Jegens zijne meerderen. Tegen of tegenover den vijand. Ten aanzien van, ten opzichte van dit geschil. Die man is jong van hart, donker van uitzicht, timmerman van beroep. Hij is in rang mijn meerdere. Hij wint het van u in vlugheid. Hij was doof voor mijne vermaningen. l. Bep. van de voorstellingswijze (modaliteit): Naar alle waarschijnlijkheid. Volgens mijn oordeel. Naar mijne opvatting. Volgens geruchten in de dagbladen. Opmerkingen. 1. Het overzicht der beteekenissen van de voorzetsels is wat uitvoerig geworden. Het doel dezer uitvoerigheid is vooral, te doen | |
[pagina 359]
| |
uitkomen, welk eene rijke soort van rededeelen de voorzetsels vormen, en hoe er bij het onderwijs eigenlijk te weinig werk van gemaakt wordt. Dit is waarschijnlijk daaraan toe te schrijven, dat de schrijfwijze dezer onveranderlijke woorden geen bezwaar oplevert; het zuiver schrijven staat in ons taalonderwijs zoo op den voorgrond, dat oefeningen, welke voor dat doel niet dienen kunnen, gewoonlijk weinig gewaardeerd worden. | |
Bijwoorden.25. Dienst. De hoofddienst der bijwoorden is, dat zij als bijwoordelijke bepalingen voorkomen, d.w.z. als bepalingen van al wat niet als eene zelfstandigheid wordt opgevat. Met weer andere woorden: zij drukken kenmerken uit van hoedanigheden, toestanden, openbaringen van bestaan, of ook wel van eene geheele gedachte, mits deze niet als zelfstandigheden zijn voorgesteld. Dit is echter slechts de voornaamste functie der bijwoorden. Een volledig overzicht hunner diensten is het volgende. Bijwoorden kunnen zijn: 1o. Bijwoordelijke bepaling: Hij komt hier. Hij komt morgen. Hij werkt vlug. Hij verdient weinig. Hij draagt zeer fraai voor. Daardoor gleed hij uit. Daarom ging hij heen. Derhalve is uwe som fout. Daartoe is het geld niet bestemd. Handel er mede naar goedvinden. Desverkiezende kunt gij vroeger weggaan. Nochtans zette hij zijn plan door. Dienaangaande kan ik u niets mededeelen. Misschien komt hij terug. 2o. Bijvoeglijke bepaling: De stapel links. De deur rechts. De juffrouw boven. De middelen er toe. De gevolgen daarvan. 3o. Deel van het gezegde: De zon is op. De deur blijft toe. De boot is aan. Mijn paard schijnt voor. De koek is op. Het boek blijft weg. | |
[pagina 360]
| |
4o. Plaatsvervangers van een voorzetsel en een voornaamwoord. Als zoodanig doen dienst samengestelde bijwoorden, waarvan het eerste deel een der bijwoorden er, hier, daar, waar, ergens, nergens of overal is. Hieruit volgt, dat deze bijwoorden, voornaamwoordelijke bijwoorden geheeten, dezelfde diensten kunnen doen, als de van voorzetsels voorafgegane voornaamwoorden, waarvan zij de plaatsvervangers zijn. Zij kunnen nl. voorkomen als:
a. Oorzakelijk voorwerp: Hij rekent er op. Hierover denk ik anders. Daartoe was hij niet te bewegen. Waarvan is hij overtuigd? Hij bemoeit zich ergens, nergens, overal mede. b. Bijvoeglijke bepaling: De middelen er toe. De gevolgen hiervan. Inlichtingen daaromtrent. c. Bijwoordelijke bepaling: Hij sprong er af. Hij komt daardoor te kort. Hij gaat daarom heen. Hiertoe werd een schoollokaal aangewezen. Daarmede paaide hij zijne schuldeischers. Daaromtrent heb ik niets nieuws mede te deelen.
5o. Verbindingswoorden. Als zoodanig doet eene talrijke groep bijwoorden bij het nevenschikkend zinsverband dienst onder den naam van voegwoordelijke bijwoorden. De echte voegwoorden, welke tot dat doel dienen, zijn maar weinig in getal; nl.: en, noch, alsmede, maar, doch, of en want. Van deze woorden onderscheiden de voegwoordelijke bijwoorden zich, doordat de laatste, vooraan in den zin geplaatst, inversie bewerken, (d.w.z. de woordschikking van den vragenden hoofdzin noodzakelijk maken), bv.: Bovendien snoepte zij. Toch vertrok hij, enz., en verder doordat zij ook op eene andere plaats in den zin kunnen voorkomen, bv.: Zij snoepte bovendien. Hij vertrok toch. Hier volge een overzicht van deze rubriek bijwoorden: a. Bij het aaneenschakelend zinsverband: ook, alsmede, daarbij, bovendien, buitendien, daarenboven, ja, zelfs, niet alleen - maar ook; ten eerste, dan, daarna, verder, voorts, wijders, vervolgens, eindelijk, ten laatste, ten slotte; deels - deels, eensdeels - anderdeels; aan den eenen kant - aan den anderen kant, nu eens - dan weder. | |
[pagina 361]
| |
Opmerkingen. 1. Dat bijwoorden als bijvoeglijke bepalingen kunnen voorkomen (zie § 25, 2o.) wordt op dezelfde wijze verklaard als het voorkomen van bijwoordelijke voorzetselbepalingen als bijvoeglijke (zie § 24, 3o., derde rubriek). 26. Beteekenis. In het algemeen kan men zeggen, dat evenals de bijvoeglijke naam- en voornaamwoorden kenmerken opgeven van zelfstandigheden, de bijwoorden kenmerken uitdrukken van openbaringen van bestaan, hoedanigheden en toestanden. Daar deze werkingen, hoedanigheden en toestanden zelve kenmerken zijn van zelfstandigheden, zou men, indien het niet te raadselachtig klonk, kortweg kunnen zeggen, dat de bijwoorden kenmerken van kenmerken aangeven. Zoodoende zou men echter te algemeen blijven, wat niet noodig is, daar de kenmerken, door de bijwoorden aangegeven, beter dan die, welke de bijvoeglijke woorden uitdrukken, zich in rubrieken laten splitsen. De verdeeling der bijwoordelijkc bepalingen naar hunne beteekenis is hier weder een veilige gids. Bij het volgende overzicht | |
[pagina 362]
| |
is, gelijk bij de voorzetsels in bijwoordelijke bepalingen (zie § 24, 4o.) bij de minst talrijke groepen het meest naar volledigheid gestreefd. a. Bijwoorden van plaats: aan, bij, door, in, voor, achter, enz. b. Bijw. van tijd: nu, toen, straks, vroeger, weleer, enz. c. Bjw. van wijze (hoedanigheid, omstandigheid of verhouding): Snel loopen, weelderig tieren, zich dapper weren, kettersch klinken, trotsch zich oprichten, slaafsch gehoorzamen, amphitheatersgewijze oploopen, vergeefs kloppen, slechts verzoeken, ook weggaan, zelfs smeeken, noode toegeven, nog bezitten, reeds bezitten, pondspondsgewijze verdeelen, enz. d. Bijw. van graad en hoeveelheid: zeer, vrij, bijzonder, erg, veel, driemaal, menigwerf, enz. e. Bijw. van oorzaak, reden of grond: daardoor, hierdoor, daarom, hierom, dientengevolge, en verder alle voegwoordelijke bijwoorden, die bij het oorzaakaanduidend nevenschikkend zinverband voorkomen. (Zie § 25, 5o d). Ook de uitdrukkingen uit dien hoofde, te dier zake. f. Bijw. van gevolg: Voorzoover ons overzicht van de bijwoorden strekt, ontbreken deze. Om een gevolg te vermelden, bezigt men steeds, òf eene voorzetselbepaling met tot, òf een bijwoordelijke zin met zoodat, waardoor, waarom, weshalve, enz. Indien men het met een enkel woord doet, dan valt dit onder de bijwoorden van wijze (zie rubriek c.) bv.: Hij heeft mij schrikbarend verveeld. g. Bijw. van doel: hiertoe, daartoe, en voorts: zuinigheidshalve, beleefdheidshalve, veiligheidshalve en meer dergeljke samenstellingen. Daar oorzaak en doel niet gemakkelijk uit elkander te houden zijn, kunnen sommige dezer woorden soms beter bijwoorden van oorzaak heeten. Dit is o.a. zonder tegenspraak het geval met ambtshalve (= krachtens zijn ambt). h. Bijw. van middel: er mede, hiermede, daarmede, waarmede, ergens, nergens en overal mede en verder ook samenstellingen van er, hier, daar, enz. met door, bv.: Daardoor werd hij in staat gesteld te betalen. i. Bijw. van voorwaarde: desnoods, desgevorderd, desverlangd, desverkiezende en desgevraagd. Andere kennen wij niet. j. Bijw. van toegeving: echter, evenwel, nochtans, desondanks, desniettegenstaande en verder alle voegwoordelijke bijwoorden, welke bij het beperkend tegenstellend nevenschikkend zinsverband voorkomen. (Zie § 25, 5o b). Al deze woorden toch duiden eene toe- | |
[pagina 363]
| |
geving aan en zijn als zoodanig grammatische bepalingen van toegeving. k. Bijw. van beperking: hieromtrent, daaromtrent, dienaangaande en de uitdrukkingen te dezen aanzien, te dien opzichte. l. Bijw. van de voorstellingswijze (modaliteit): niet, misschien, vermoedelijk, waarschijnlijk, denkelijk, noodzakelijk, bepaald, stellig, enz. Opmerkingen. 1. Gewoonlijk vindt men in de leer boeken veel minder soorten van bijwoordelijke bepalingen. Het komt ons voor, dat hun, die een dergelijk onderwerp moeten bestudeeren, op die wijze geen dienst bewezen wordt. Geeft men eene verdeeling, dan zij die zoo volledig mogelijk; anders stuiten de studeerenden telkens op bezwaren, wanneer zij telkens voorbeelden ontmoeten, waarin het onvolledige overzicht, dat zij bezitten, hen in den steek laat. Ofschoon wij ons hadden voorgenomen, in deze aflevering de beschouwing der woordsoorten ten einde te brengen, moeten wij wegens plaatsgebrek de behandeling der voegwoorden tot de volgende aflevering uitstellen. (Wordt vervolgd.) C.H. den Hertog. |
|