| |
| |
| |
Boekaankondiging.
Dr. G. Kalff, Trou moet blycken. Tooneelstukken der zestiende eeuw, voor het eerst naar de Handschriften uitgegeven. Groningen, J.B. Wolters, 1889.
De kennis eener taal wordt eerst volledig verkregen en de wetenschappelijke beoefening daarvan deugdelijk voorbereid door grondige beoefening der taal in hare verschillende perioden. De taal der zeventiende eeuw heeft gaande weg meer beoefenaars gevonden en aan alleszins betrouwbare gidsen daarbij ontbreekt het ons niet meer. De taal der middeleeuwen is hoogst wetenschappelijk bewerkt en een rijkdom van handschriften is uitgegeven, inderdaad voldoende voor de meest eischende behoeften; de taal der zestiende eeuw alleen was weinig beoefend en aan dr. Kalff komt de eer toe, de eerste te zijn, die eenige tooneelstukken uit dien tijd naar de handschriften uitgeeft. Vijf dezer stukken zijn afkomstig uit het archief der oude Haarlemsche rederijkerskamer ‘Trou moet Blycken’ (vandaar de titel), het zesde: tspel van Sint Trude is uitgegeven naar een handschrift uit de Universiteitsbibliotheek te Luik.
Eene omvangrijke inleiding geeft een overzicht van de afkomst, de strekking, de waarde en den inhoud van het zestal hier afgedrukte stukken.
De lezing dezer stukken is in de eerste plaats aantebevelen tot vermeerdering van de kennis der taal, ten tweede tot het verkrijgen van eenig inzicht in de werkzaamheid van eene Haarlemsche, eene Amsterdamsche, eene Antwerpsche, eene Thienensche kamer, terwijl het spel van Sint Trudo beteekenis heeft, als de arbeid van een Dominikamer monnik uit Leuven. Maar vooral zijn deze stukken merkwaardig, omdat ze ons gelegenheid geven kennis te verkrijgen van de leef- en denkwijze uit die dagen, het een meer, het ander minder. Groote letterkundige waarde hebben deze stukken niet, maar voor de taalstudie zijn zij eene rijke bron. De uitvoering is gelijk aan die van de Bibl. v. Middeln. Letterk. (het formaat is echter kl. 8o) zoodat het werk als studieboek geheel den vereischten vorm heeft.
B.
| |
Dr. W. Hecker, Agamenmon. Treurspel van Aeschylus. Groningen, J.B. Wolters, 1888.
Maar al te lichtvaardig wordt er bij de studie de letterkunde geredeneerd over klassiek en modern, zonder dat vaak een spoor van bewustzijn aangaande het wezen van het klassieke bij den candidaat aanwezig is. Voor velen is roman, drama, epos eenvoudig een meer of minder boeiend verhaal in verschillenden vorm, dat klassiek heet als het vervelend is!
| |
| |
De volmaakte vorm van het klassieke geeft het als kunstwerk reeds eene hooge plaats, maar bij het drama vooral is het verschil met het moderne daarom te grooter, omdat de taal der handelende personen (dramatis personae) vooral hunne gemoedsaandoeningen vertolkt en het koor bovendien aangeeft, welke gedachten de dichter meende, dat die taal bij het publiek zou moeten opwekken.
De levensbeschouwing der Grieken, die oorspronkelijkste, de echte klassieken, was zoo hemelsbreed verschillend van de onze, dat theorie in deze hoegenaamd geen licht verspreidt; alleen kennismaking met de werken zelve kan de zaak verduidelijken.
Prof. Hecker heeft aan hen, die de nieuwere letterkunde beoefenen, een zeer grooten dienst bewezen, door zijn buitengewone kennis van het Grieksch aan te wenden, om in het sierlijke Nederlandsch en in den afgewerkten vorm, waarin hij gewoon is zijne lettervruchten aan te bieden, den Agamemnon te bewerken, het schoonste en voornaamste stuk van de trilogie van Aeschylus, onder den naam van Oresteia bekend.
De uitvoerige, even belangrijke als leerrijke inleiding is eene schoone voorbereiding tot beter verstand van het stuk. Eene ernstige lezing zal den lezer de overtuiging schenken, dat niet het boeiende van het verhaal, maar de wijze, waarop het verhaald wordt, het werk tot kunststuk maakt en dat de hooge waarde van het klassieke drama juist gelegen is in de volledige karakteriseering der personen. Hij zal ervaren, dat juist daardoor, ook zelfs bij de lezing alleen, de indruk van het geheel zoo krachtig is en van elk der personen zoo levendig, dat het is, als hadden wij ze persoonlijk ontmoet en gekend.
B.
| |
H.M. Bartels, Joost van den Vondels Peter en Pauwels. Treurspel in vijf bedrijven, voor Inrichtingen van Onderwijs en Vereenigingen bewerkt en met Aanteekeningen voorzien. Roermond, Henri van der Marck, 1888. Prijs f 1.
Het treurspel Poter en Pauwels verscheen in 1641, het jaar waarin Vondel tot de Katholieke Kerk overging; het was een ex-voto van dien overgang. Protestanten en Katholieken getuigen om strijd, dat Vondel hierin zijn zoo grooten ijver voor den nu door hem omhelsden Roomschen Godsdienst zocht te bewijzen; geen wonder dat de heer Bartels dit stuk vooral wenscht gelezen en vertoond te zien.
Elke poging om Vondels stukken te doen spelen verdient oprechte waardeering, vooral deze, die met zooveel liefde en zooveel zorg werd ondernomen en volvoerd.
De bewerker wilde het geschikt maken voor het hedendaagsch tooneel, in het bijzonder voor het tooneel van Seminariën en andere inrichtingen van onderwijs, alsook van Katholieke Vereenigingen. Daartoe heeft hij enkele tooneelen ingekort of omgewerkt en een o.i. alleszins opvoerbaar stuk verkregen.
We ontvangen hier den inhoud en de verdeeling in bedrijven en tafreelen in het oorspronkelijke en in de bewerking, en daarop volgt het stuk,
| |
| |
dat bij de lezing zeker nergens verdere hulp noodzakelijk zal maken. Met groote belezenheid over dit onderwerp heeft de bewerker alle verouderde woorden verklaard, alle zinspelingen verduidelijkt, geschiedkundige feiten vertolkt, eigennamen toegelicht en moeielijke zinnen omschreven; kortom hij heeft alles gegeven, wat de meest eischende verlangen kon. Heeft de bewerker op die wijze een grooten dienst bewezen aan allen, die de taal van Vondels treurspelen met de talrijke toespelingen willen leeren verstaan en zijn wij hem daarvoor dankbaarheid schuldig, we mogen niet zwijgen over het gevaarlijke der methode, die ‘naar aanleiding’ van de eene of andere verklaring, mededeelingen geeft, die niet noodzakelijk zijn tot recht verstand van het gelezene; daardoor toch wordt de aandacht van de hoofdzaak, van de leesstof afgeleid en ontstaat verwarring. Het is geen bezwaar, dat hier naast hoogst belangrijke verklaringen ook aanteekeningen staan, die bijna alle lezers kunnen missen, maar het werkt storend, bijv. bij den naam Cesar opgehouden te worden door de verklaring, dat dit woord op drie wijzen wordt gespeld en eig. ‘schoonharige’ beteekent; dat purper in 't Lat. purpura en in 't Fr. pourpre heet; - deze noodelooze uitweidingen zijn tevens oorzaak, dat de bewerker zich aan onjuiste etymologie waagt; bijv. spierwit verklaart ‘wit als een spier (scheut), sneeuwwit’, waarbij de laatste twee woorden moesten wegvallen, (spier = spiervleesch, wit vleesch, bijv. bij hoenders); of trawant verklaart door ‘looper, voetknecht,’ zonder vermelding van den minder gunstigen zin, waarin het woord (truant) gebruikelijk is. Het boek is met zorg bewerkt en draagt overigens alle bewijzen van ernstige toewijding.
B.
| |
Dr. Jen ten Brink, Gerbrand Adriaensz. Bredero, Leiden, A.W. Sythoff.
De geleerden zijn het dikwijls zeer oneens onder elkander, maar onze beoefenaars der vaderlandsche letterkunde zijn het daarover volkomen eens, dat prof. ten Brink bovenaan staat in de rij der bewonderaars en kenners van den ‘Konstrijcken Poët, en Sin-rijcken Rijmer Garbrand Adriaensz. Bredero, Amsterdammer.’ Als student werd Ten Brink met goud bekroond voor zijn omvangrijke studie over Bredero en er behoorde heel wat moed en zelfverloochening toe, om den geheelen arbeid na zooveel jaren te herzien. Hij is niet voor die taak teruggedeinsd en heeft den arbeid voltooid. Alles, wat de ontdekkingen der laatste jaren, de studie en navorsching van geleerden, hebben bijgedragen tot betere kennis en grondiger waardeering van den geestigen en meest typisch Hollandschen aller blijspeldichters is in dit voortreffelijk boek vereenigd, dat eene plaats verdient in de bibliotheek van allen, die de Nederlandsche letteren beoefenen.
Niet alleen voor hen, die bijzondere studie van Bredero willen maken, maar ook voor hen, die de zeden en gewoonten uit Bredero's tijd, het tooneel en het blijspel in die dagen begeeren te kennen, is hier de gewenschte lectuur. Het werk leest niet als een droog studieboek, maar is in de hoogste mate onderhoudend. De beredeneerde inhoud der stukken, de hier en daar ingelaschte fragmenten, de beschouwingen en opmerkingen daar aan toegevoegd, dat alles maakt het boek tot een even boeiende als hoogst be- | |
| |
langrijke en leerrijke lectuur. Bovendien wekt dit werk, de vrucht van langdurige en veelomvattende studie, onweerstaanbaar op tot kennismaking met de werken des dichters zelve.
B.
| |
H. Haerynck, Jan Boendale, ook geheeten Jan de Clerc; zijn leven, zijne werken en zijn tijd. Gent, Leliaert, Siffer en Co. 1888.
De schrijver van dit werk noemt het zelf ‘de voorbode eener reeks soortgelijke werken over andere schrijvers, die rechtstreeks of onrechtstreeks in verband staan met de nieuwe richting ingevoerd door den ‘vader der Dietsche dichters al te gader.’ Tot deze schrijvers rekent hij Gilles van Molhem, Hein van Aken, Lodewijk van Velthem, Jan de Weert e.a.
Strenge geleerdheid of scherpzinnig onderzoek is aan het schrijven van dit boek niet voorafgegaan; de meeste handboeken geven ongeveer evenveel aangaande Boendale als hetgeen aan het hoofdwerk is toegevoegd, de inleiding geeft zelfs nog veel minder. De verdienste van het boek zit echter niet in de geleerdheid, maar in de practische bewerking van het hoofdwerk. Van dezen Boendale, den vruchtbaarsten van hen, die tot de school van Jacob van Maerlant behoorden en van wien niet minder dan 88,619 verzen bekend zijn, heeft de schr. een groot deel gelezen, ook heeft hij veel gelezen of nageslagen, wat over Boendale geschreven werd, eene literatuur, te omvangrijker, omdat Boendale veelal behandeld wordt, daar waar van Maerlant wordt gesproken. Zijne werken werden met oordeel des onderscheids gelezen, gekarakteriseerd en met elkaar in betrekking gebracht, steeds beschouwd met het oog op den tijd, waarin zij werden geschreven, zoodat we hier tevens een tijdbeeld ontvangen, alleszins geschikt om ons den geest der 14e eeuw juist te doen kennen.
Heel veel tijd kon de schr. aan dit boek niet wijden; want ‘hebben wij onze talrijke ambtsbezigheden verricht en, gelijk het elken Vlaming betaamt, in de mate onzer krachten het onze bijgedragen in den strijd, dien onze wakkere taalgenooten voeren tot heropbeuring van onzen stam, dan blijft ons maar al te weinig vrije tijd over.’
Als hij de school van Maerlant koos en over Boendale schreef, het was in verband met dat streven, gelijk het begrepen wordt door een ‘Briefwisselend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie’, want Boendale was Vlaamschgezind, anti-democratisch, alleen der geestelijkheid vijandig, waar deze zich van het wereldlijk gezag wilde meester maken en de man, die de politiek van geduld en tijdwinnen was toegedaan, evenver van Maerlant als van Artevelde verwijderd. We stippen ten slotte aan, dat het boek een zeer bruikbaar register heeft.
B.
| |
Jahresbericht über die Erscheinungen auf dem Gebiete der Germanischen Philologie herausgegeben von der Gesellschaft für deutsche Philologie in Berlin. Neunter Jahrgang 1887. Leipzig, Verlag von Karl Reissner, 1888.
Voor hen, die de studie der moedertaal streng wetenschappelijk opvatten en in meerdere of mindere mate de Germaansche talen bestudeeren
| |
| |
of toelichting verlangen bij eenig onderdeel hunner studie, is het inderdaad zeer aangenaam, onmiddellijk te kunnen zien, welke boeken verschenen, welke tijdschriftartikelen opgenomen zijn, waarin gehandeld wordt over een of ander onderdeel van de studie, die hen nu juist bezig houdt. Deze opgave strekt zich zoover tot bijzonderheden uit, dat bijv. elk artikel uit dit tijdschrift daarin afzonderlijk vermeld worde.
Van de grootere artikelen en van vele boeken wordt de hoofdinhoud opgegeven en veelal staat bij elk boek aangegeven, waar het beoordeeld werd en door wien. Het nut van zulk een register (333 bl. gr. 8o.), dat in Juni 1888 een compleet overzicht geeft, van hetgeen in den loop van 1887 op het gebied van Germaansche Philogie is verschenen, behoeft o.i. niet betoogd te worden. Dit systematische register is in een en twintig afdeelingen verdeeld, zoo nauwkeurig, dat bijv. aan ‘Namenforsching’ aan ‘Recht’, aan ‘das 16. Jahrhundert’ en derg. afzonderlijke hoofden zijn gegeven, maakt het nazoeken zoo gemakkelijk, dat ieder ernstig beoefenaar der philologie zich gelukkig zal achten een exemplaar van dit werk in zijn bezit te hebben.
B.
| |
C.H. den Hertog en J. Lohr, Onze Taal. Vijfde stukje B. Steloefeningen. Amsterdam, 1888. W. Versluys. Prijs f 0,45.
De groote verdienste van dit boekje is, dat het de leerlingen er geleidelijk toe brengt, zelfstandig iets ten papiere te brengen. De theorie heeft hier geheel plaats gemaakt voor de practijk en steeds is zelf vinden en geheel verstaan hoofdzaak gebleven. Een moeielijk hoofdstuk bij het taalonderwijs, dat over de figuurlijke taal, wordt hier vooral zeer doelmatig voorbereid. De behandeling zelf toont even strenge methode, door het samenbrengen van gelijksoortige vormen, altijd zóó, dat de leerling uit het vroeger geleerde het gevraagde kan vinden. Hij is op den weg geholpen; dien gaan moet hij zelf. Het geheel is eene rijke verzameling doelmatige oefeningen, die ongetwijfeld, mits goed behandeld, resultaten zullen geven.
De ‘Stof voor Opstellen’ die het boekje besluiten, is anders dan gewoonlijk, niet naar den vorm, maar naar den inhoud verdeeld; de punten, waarover achtereenvolgens gehandeld moet worden, de stof, die te verwerken is, wordt aangegeven; hoofdzaak blijft dus terecht, eenvoudig de stijloefening. We hebben met meergevorderde leerlingen de proef genomen van deze schetsen en zeer voldoende opstellen gekregen.
B.
|
|