Noord en Zuid. Jaargang 3
(1880)– [tijdschrift] Noord en Zuid– AuteursrechtvrijBoekaankondigingen.Hoyer, Volledige Handleiding tot het vervaardigen van opstellen. 2e serie 1e en 2e stukje. Amsterdam. H.J. Otto.Deze beide stukjes hebben alle deugden en alle gebreken van de vorige. Oefeningen bij bepaalde leesboeken zijn wat lastig, dewijl men ze niet zonder de opgegevene kan gebruiken en de opgaven daarbij vaak onnoodig worden: op bl. 14 en 15 van het 1e stukje staan bijv. 12 opgaven in niets anders bestaande, dan in den eisch ‘den zakelijken inhoud van een stuk uit het leesboek na te vertellen.’ Uitmuntend zijn de met No. 61 beginnende schetsen voor beschrijvingen evenals de opgaven voor vertellingen, die bij No. 101 beginnen en afgewisseld worden door opgaven om eenige opgegeven woorden ‘in flinke (!) zinnen te gebruiken.’ Minder noodig acht ik de opgaven ‘Ad libitum’ waarbij den leerling gezegd wordt een opstel te maken over eene vrije stof. In No. 172 diende kweekelinge de e te verliezen; de subst. op genoot en ling hebben voor beide geslachten denzelfden vorm. - Nergens is 't gevaar van overdrijving grooter dan bij opgaven voor opstellen. Zoo bijv. vind ik in No. 192 ‘Ugolyn in den hongertoren’ als aanhef: ‘Beschrijf de wanhoop van Ugolyn op 't oogen- | |||||||||
[pagina 368]
| |||||||||
blik, dat hij zich alleen in den kerker bevindt.’ Voor een geoefend schrijver is dit moeielijk; voor iemand, die nog kort geleden vertelsels moest leeren navertellen is 't onmogelijk. Het is zoo iets als de bekende Duitsche opgaven: ‘Gedachten van Frederik den Groote voor zijn dood’ - ‘Condoleantiebrief aan de moeder der Gracchen’ - dergelijke opgaven zijn met enkele andere in dit boekje lijnrecht in strijd met 't aan Boileau ontleende motto, dat de schr. op bl. 18 van het 1e stukje plaatst. Dergelijke zaken begrijpen de leerlingen niet. Te meer verwondert het ons dan in 't voorbericht van het 2e stukje te lezen over opstellen, die te hoog gaan voor een leerling van 16 à 17 jaar. Men heeft den leerlingen eenige afgewerkte schetsen laten zien en draagt hem nu op, er zelf te vervaardigen; maar de methode, waarnaar men die schetsen bewerkt, heeft hij niet leeren kennen. Wij hebben van de resultaten eener geheel tegengestelde methode eene zeer goede ervaring. De schetsen worden steeds minder uitvoerig, de opgaven moeielijker, maar wat te maken van het bevel bl. 24: ‘Ieder punt nauwkeurig uitwerken en met behulp der verbeeldingskracht plastisch voorstellen.’ 't Bevel luidt dus: ‘Verbeeld u eens iets!’ Dat is even onzinnig als het in menige school voorkomende: ‘Denk eens na!’ Op kommando gaat dat niet; zoomin als het wat geeft, tegen iemand te zeggen: ‘Toe, wees nu eens aardig! Zeg eens eene geestigheid!’ Wat verder loopen de opgaven echter te zeer uiteen. Wie (bl. 22) ‘Een Heerenhof omstreeks 't jaar 450’ kan beschrijven - geen kleinigheid ook al is er een en ander van gezegd - moet niet later ‘Hans Fortuinig’Ga naar voetnoot1) navertellen (bl. 77) en moet die leerling op bl. 82 ‘in 't kort vertellen, wat hij denkt’ (eene recensie dus) ‘van..... Abulfaragus, Ferdinand Huyck, Jan Faassen, 't Is maar een pennelikker en vele andere. - Een gelukkige verbinding van vakken acht ik de schetsen van opstellen over onderwerpen, die in de Natuurl. Hist., de Geschiedenis en derg. behandeld zijn; maar ook hier is wel eens overdreven zoo bijv. is een opstel over “Herman den Cherusker” op die schaal veel te moeielijk; uit een opvoedkundig oogpunt had ik 't opstel op bl. 42 zeer gaarne gemist. Onder de noodelooze opgaven als in 't 1e stukje op bl. 14, 15, 16 en 17 reken ik in het 2e stukje bl. 70, 71, 72, 73, waarvan ik er eenige overschrijf:
Ik heb op éen regel gesteld, wat er in 't boek drie beslaat en voeg hier bij, dat in No. 24 wordt gezegd, eene schets te maken, die niet uit te werken, maar zoo te bestudeeren, die men er eene mondelinge voordracht over kan houden, en dat LXXII luidt: “NB. voortaan zelf de schetsen te ontwerpen en die met de opstellen in te leveren.” We blijven gaarne deze boekjes aanbevelen, maar raden den schrijver, vóor een eventueelen herdruk eens kennis te maken met de voortreffelijke werkjes van Cholevius bevattende “Dispositionen und Materialien zu deut- | |||||||||
[pagina 369]
| |||||||||
schen Aufsätzen” vooral ook diens “Practische Anleitung zur Abfassung deutscher Aufsätze in Briefen an einen jungen Freund” (Leipzig Teubner) dan zal de verwondering over § 1’ uit het voorbericht wel wegvallen. | |||||||||
Th. Kuyper, Nederlandsche Taaloefeningen. Te Groningen, bij Noordhoff & Smit, 1880.Er is blijkens dit werkje toch nog iets nieuws uit te vinden op 't gebied van Taaloefeningen We hebben hier 207 volzinnen om aan te vullen of om te zetten, behandelende alle rededeelen en woordvervormingen. Daarop volgen 175 zeer oordeelkundig gekozen vragen, die den leerling noodzaken, iets meer te doen dan zijn boek napraten. Eene bijzondere waarde ontleent dit boekje daaraan, dat menige vraag ter verbetering kan leiden van wat veel schoolspraakkunsten als goed en juist opgeven. In 14 bijv. ‘Wat zijn Eigennamen? Is Heelal ook een Eigennaam?’; in 33 ‘Is er onderscheid tusschen een uitgang en een achtervoegsel?’; in 66. ‘Wat zijn begripsnamen? Zijn God en Hemel dan begripsnamen of niet?’ 't Is een keurige verzameling vragen, die zeer veel nut kan stichten. |