Noord en Zuid. Jaargang 3
(1880)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 353]
| |
Potloodstreepjes.Gewoonlijk lees ik met het potlood in de hand; en wanneer ik eene plaats tegenkom, welke mij om de eene of andere reden treft, dan schrijf ik er in weinig woorden mijn oordeel naast. Doch wanneer de tijd mij niet toelaat onderwege te peisteren, dan teeken ik die plaatsen met een streepje om ze later op stade te kunnen onderzoeken. In de drie laatste afleveringen van Noord en Zuid stonden nog veel van die peisterstreepjes; daarom (jongeren in het vak zullen het misschien dwaas noemen) heb ik een' der eerste dagen mijner vacantie besteed aan eene wandeling - door Noord en Zuid. Ik zal in dit kort artikel alles niet opsommen, wat mij op die wandeling heeft beziggehouden, maar alleen hetgeen ik daar vreemds heb ontmoet, 't zij om enkele inlichtingen te geven, maar veel meer nog om er uit te lokken.
Navorschingen, bladz. 103. - Rijzen is in België met de beteekenis van ‘omhoog gaan’ weinig of niet bekend, maar overal met die van ‘dalen’: de bladeren beginnen te rijzen; of van ‘uitvallen’, van graan of zaad gezegd: al dat zaad is gerezen of ook verrezen; of eindelijk van ‘doorvallen’: het graan rijst door den zolder. - Merkwaardig is 't, dat rijzen met zijn afgeleid reizen de drie voornaamste bewegingen aanduiden, als omhoog, omlaag en voort. - Van een jong hengsteveulen sprekende, zegt men: hij is nog niet gerezen, voor: de teeldeelen zijn nog niet op hunne plaats.
De vorming van bastaardwoorden, bladz. 129. - Ofschoon de bastaardwoorden mij geenen bepaalden afkeer inboezemen, zie ik ze toch liefst, wanneer zij afwezig zijn. Schrijver van genoemd artikel heeft er meer mee op; hij gebruikt er althans vele, welke wij, Belgen, hoe verfranscht wij ook zijn, in de schrijftaal niet gebruiken. - Wat geakklimatiseerd betreft, dat krijgt van mij een zwart bolleken; zelfs geacclimateerd kijkt me zoo vreemdslachtig uit, dat ik, liever dan er mijne stem aan te geven, een nieuw woord zage smeden om het te vervangen, al ware 't een der werkwoorden westen, gewesten of aanwesten.
Bladz. 131. - Ik kan het ‘stijve’ of ‘houterige’ van het woord zielkundig niet hooren; de zielleer of de zielkunde is zoo Nederlandsch als de psychologie Grieksch is; 't is even welluidend, en wordt door de beste woordenboeken opgegeven. - Een theologisch seminarium klinkt in mijne ooren vrij pruikachtig, zoodat ik desnoods aan kweekschool voor godgeleerden de voorkeur zou geven, indien het sedert lang ingeburgerde seminarie niet volstond, als aan den geest van ons volk datgene voorstellende, wat door theologisch seminarium wordt uitgedrukt. | |
[pagina 354]
| |
Louwmaand, bladz. 151. - Bij Van Maerlant vindt men Loimaent, Loumaent en Laumaent. - Lauw is als adj. nog van dagelijksch gebruik, en beteekent ‘eenen geringen graad van warmte bezittende’; het is verwant met luw, min winderig en bijgevolg minder koud. Luwen beteekent thans verminderen, zakken, van den wind gezegd; maar lauwen beteekende vroeger ‘eenen geringen graad van warmte bekomen’. Zou Louwmaand dan niet kunnen beteekenen ‘de maand, wanneer het weder, door het hooger stijgen der zon na den 21 december, warmer wordt?’ Deze beteekenis zou meer in overeenstemming zijn met de bijnamen der overige maanden dan die van watermaand; want ofschoon januari onder de eerste Fransche republiek ook half nivose en half pluviose heette, weet ik niet, dat er in die maand meer water valt dan b.v. in maart of november; en ik vind in F.V. Raspail: Physionomie générale des mois de l'année 1869: Regendagen der 12 maanden: jan. 10, febr. 13, maart 12, april 13, mei 11, juni 13, juli 12, aug. 6, sept. 10, oct. 1, nov. 16 en dec. 12. Zoodat men januari ongelijk aandoet met hem watermaand te heeten.
Over gebruik en wangebruik.... bladz. 193. - In ‘Den gheheelen Bybel ghedruct in die vermaerde Universiteyt en stadt van Loeuen by my Bartholomeus van Graue, MCCCCC en̅ XLVIII’ is draf onzijdig gebruikt: ‘En̅ hy begheerde sijnē buyc te vullen van dat draf dat die verkenē aten, en̅ niemant en gaeft hem. In Zuid-Brabant (voor de andere provinciën durf ik niets verzekeren) is draf (van een paard) voortdurend mann., en draf (van bier) onz. - Te Hasselt zegt men voor draf van bier slijk, dat misschien wel verwant is met siliqua; want voor slijk (modder) zegt men hier gelijk in vele plaatsen moos, bij Kil mose, vroeger ook more.
Verbruid, bladz. 202. - ‘Den brui van iemand geven’ heeft hier eene min kiesche beteekenis dan in Holland, en komt overeen met het fransche: bran de qq. In plaats van verbruid (in de war, bedorven) zeggen wij ook verbrod of verbroddeld. - Broddelwerk is welkdanig werk (voortbrengsel), dat slecht vervaardigd is, en is vooral toepasselijk op vrouwenhandwerk. - Broddel is daar stellig het Fransche brouille, gelijk verbroddelen het Fransche brouiller en 't Italiaansche imbrogliare is.
Bladz. 203. - Gij noch ik zal of zullen het doen. De eerste dier zinnen is spraakkundig juist, en klinkt mij beter dan de tweede en dan: ‘noch ik zal het doen noch gij.’ Het volk zou die gedachte uitdrukken door: ‘Wij zullen het geen van (ons) beî doen’ en dat is veel vloeiender. | |
[pagina 355]
| |
Eer ik van mijne lezers afscheid neem, heb it hun een aardig geval te onderwerpen. In 1874 schreef ik in de Toekomst onder den titel van ‘Taal- en letterkundige aanmerkingen’ onder andere het volgende (bladz. 82): ‘......... Mijn Faon, ik draag roem
Dat ik een held als u mijn vriend, mijn minnaar noem.’
(J. Van Lennep. Saffo, 1ste Bedr., 3de Tooneel.)
‘Ik geloof niet, dat er hier te denken valt aan den Hollandschen volksnominatief u (te Rotterdam Uwee, waar Van Lennep zoo zeer tegen was) vermits dit vers uit een ernstig zangspel is getrokken. U bekleedt dus, zoo schijnt het ten minste, de plaats van eenen accusatief. Zoo men echter denkt aan den inhoud van den verkorten zin, dan komt men tot: als gij zijt. ‘En dit gewest behoeft een vorst als hem
(J. Van Lennep. Poëtische Werken, II, bl. 34.)
Moest men den verkorten zin als hem volledig maken, men zou weer komen tot: als hij is. 't Zou mij, ware ik hem, niet bevallen zoo dagelijks voorbij de gerichtsplaats te kuieren. Deze zin: ware ik hem, schijnt mij verkeerd, omdat hem de plaats bekleedt van het gezegde, dat in den nominatief moet staan. En echter moet ik bekennen, dat ik zelf in de plaats van hem niet hij zou durven zetten. Ware ik hij, zoo iets hoort men nooit; doch het volk zegt onverschillig: ware ik als hij, ware ik in zijne plaats, of ware ik van hem, van haar enz. Verre dus van thans op het gebied van Van Lennep te jagen, verzoek ik iemand van goeden wil mij dien vorm van hem te verklaren. Is hier aan eene ellipse te denken: ware ik (in de plaats) van hem?’Ga naar voetnoot1)Ga naar voetnoot2)
Na zes volle jaren is die ‘iemand van goeden wil’ nog niet opgestaan; licht hoort hij onder de medewerkers in Noord en Zuid te huis, en in dat geval zal ik noch de lezers der Toekomst, welke zich mijn artikel nog herinneren, geen zes andere jaren op een antwoord hoeven te wachten.
Hasselt, den 12 augustus 1880. D. CLAES. |
|