Noord en Zuid. Jaargang 3
(1880)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 242]
| |
Naschrift.Menigeen zal het vorig artikel met weerzin gelezen hebben, of de lezing zelfs niet eens ten einde hebben gebracht in de volle overtuiging, dat dit nu toch eene zaak geldt, die als geheel verouderd achter de bank moet geschoven worden; - ‘het komt er niet op aan, hoe de jongens lezen, als ze het maar begrijpen!’ dat is éen argument en het wel eenige, dat aangevoerd wordt tegen het kunstmatig lezen! ‘Kunstmatig lezen!’ Mijn hemel welk een verouderde voorstelling van 't onderwijs! Dat is immers uit den tijd van Anslijn en daarbij denkt men immers aan Wester, Rijkens, Van Heyningen Bosch en vooral aan Prinsen... aan Prinsen, die in het Gemakkelijk Leesboek durfde schrijven (d.i. overnemen) ‘De wijsbegeerte is als een gerecht kreeften, men kan er lang aan kluiven; maar heeft er weinig voedsel van!’ een volzin, dien onze scherpzinnige Multatulianen voor een genialen inval (of uitval) van den ‘grooten meester’ hielden. ‘Dat Kunstmatig Lezen is voor een tijd van machinaal leeren, van van buiten leeren en dressuur!’ Zoo, zoo! De bovengenoemde namen doen me denken aan den tijd toen men prachtig schreef, keurig las en uitmuntend rekende. Er waren wel scholen, waar het onderwijs niet veel te beduiden had, maar die zijn er nu ook! Thans schrijft men in den regel niet prachtig, leest men niet keurig en wat het rekenen aangaat - ik weet niet of de theorie niet maar al te vaak de practijk overvleugelt. Moet dat goedgemaakt worden door de stukken en brokken halve geleerdheid, die uit allerlei vakken van onderwijs op de school worden gebracht, met allerlei andere zaken die eigenlijk alleen tot de competentie der ouders behooren, dan zou ik de drie vakken maar liefst weer in eere hersteld zien; wellicht zou dan het leesboek evenveel en meer geven als thans de zoogenaamde cursussen. Maar ter zake. De formulen-wereld, waarin wij rondloopen maakt het van buiten leeren een eerste plicht en de examenwoede, die ons verteert, maakt machinale vorming d.i. fabriekmatige productie van naar een bepaald model geknipte knapheid tot volstrekte behoefte. Zal begrijpen dan niet langzamerhand op den achtergrond treden en gevoel tot de onbruikbare zaken behooren? Nu is 't een waarheid boven alle waarheden, dat men onmogelijk goed kan lezen zonder te gevoelen en te begrijpen en dewijl het zeer moeielijk is een stuk van eenige diepte volkomen te begrijpen en zich in het stuk geheel thuis te gevoelen, vordert de voorbereiding voor goed lezen, van den leerling (en den onderwijzer) een zeer ingespannen hersengymnastiek, die niet anders dan hoogst gunstig kan werken op de vorming en de ontwikkeling der leerlingen. Wat men oudtijds kunstmatig lezen noemde, moge na- | |
[pagina t.o. 243]
| |
Proeve uit Merkel's Physiologie der menschlichen Sprache.
De mensch, die zich tot welzijn der wereld vormt, verdient geacht te worden, ook nog voordat híj diensten bewijst.
Maar zeg mij toch om Gods wil weet je dan heel niets er van?
Ha ha! O ho! Vervloekt! Vervloekte rommel Ei ei Dat is prachtig
Wat? hoe? wie? zoo? Wat blieft? Heb je hem gezien? Wat is dat?
Uit Matth 26.
J.S. Bach. Stec-ke dein Schwert an sein - en Ort;
denn wer das Schwert nimmt, der soll durch's Schwert umkommen.
O - der mei - nest du, dass ich nicht
könn - te mei - nen Va - ter bit-ten, dass er mir
zu - schick - te mehr denn zwölf Le - gio- nen En - gel?
| |
[pagina 243]
| |
tuurlijk lezen heeten, in allen gevalle het moet volstrekt goed lezen zijn. 'k Heb twaalf jaar geleden eens eene leesles en eene zangles te Krommeniedijk (geloof ik) bijgewoond en de indruk daarvan is nog niet bij mij uitgewischt en zal dat wel nooit worden. Ik heb niet gehoord of de leerlingen het onderscheid wisten tusschen voornaamwoordelijke bijwoorden en bijwoordelijke voornaamwoorden, of ze de beschaving van Griekenland verklaarden uit de verhouding tusschen kustlengte en oppervlakte of uit wat anders en ik geloof zelfs te durven beweren, dat ze niets wisten van hermaphroditen onder de planten; maar de vaste overtuiging vestigde zich bij mij, dat die leerlingen inderdaad ontwikkeld werden en dat bleek aan de wijze, waarop ze eenvoudige gevoelvolle liedjes zongen en waarop ze uit een boekje van Baarschers (dat voor zulke lessen gemaakt scheen te zijn) stukjes lazen, die alleen goed gelezen konden worden, als men ze begreep. Het is niet meer ot minder dan waar, dat de meeste leerlingen het zelfs al een beetje dwaas, belachelijk of pedant gaan vinden, in den juisten toon te lezen. Velen gelooven, dat ze het goed zouden kunnen doen, als ze wilden! Ze mogen dat met evenveel recht van het vioolspelen of portretschilderen gelooven. Wie er eens een proefje van wil nemen volge de geannoteerde leeslessen in Merkel's Physiologie der menschlichen Sprache bl. 412-428 en hij zal ervaren, dat de meeste zinnen - ook de allereenvoudigste - niet goed gelezen worden en dat de zin aan duidelijkheid en schoonheid aanmerkelijk wint, wanneer men het notenschrift volgt, dat den waren toon aangeeft.Ga naar voetnoot1) (Zie bijgaande plaat). Bij de leeslessen komt het echter voor alle dingen op de methode aan. Wie een stuk eenige malen voorleest of wel voordeklameert, voorreciteert of voorgalmt, zal zeker met eenig geduld er in slagen zich door de meeste leerlingen heel aardig te doen naäpen, maar daarom is het bij ontwikkelend onderwijs immers niet te doen? Aangenomen dat de onderwijzer inderdaad goed leest, dan is het hoogst wenschelijk, dat hij herhaaldelijk stukken voorleest, om te laten hooren, hoeveel een stuk er bij wint, als het goed gelezen wordt, maar ook hoever men het in deze edele kunst wel kan brengen. De eigenlijke oefening voor de leerlingen is echter van geheel anderen aard. Nadat het stuk geheel en al behandeld is, op de wijze, aangegeven in onze artikelen Het onderwijs in de moedertaalGa naar voetnoot2) kan men op geen betere wijze te weten komen, of de leerlingen werkelijk alles begrepen hebben, dan het door dezen en genen te laten lezen. Alleen zij, die het volkomen verstaan, zullen het goed lezen. | |
[pagina 244]
| |
Wie kinderen van verschillende ontwikkeling nauwlettend gadeslaat, zal weldra tot de ontdekking komen, dat de meest en best ontwikkelden het best lezen en in de meest afgeronde zinnen spreken. Voor ieder vak van wetenschap is een afzonderlijk onderzoek noodig, ten einde te bepalen, of de leerling zich een zekere mate van kennis van ieder daarvan heeft eigen gemaakt. Een bewijs, dat de leerling algemeen ontwikkeld is, krijgt men daardoor niet. Eene dwaling, die met den grootsten ijver wordt voortgeplant, doet ons elken dag de zonderlinge mededeeling lezen, in strijd met alle mogelijke begrippen van wiskunde, dat het beoefenen van vele vakken algemeene ontwikkeling geeft d.i. dat de som van eenige deelen van verschillende grootheden éen geheel uitmaakt. De waarheid is, dat die algemeene ontwikkeling zal zijn verkregen, wanneer inderdaad die verschillende vakken zijn onderwezen en beoefend zonder eenigen smet van specialiteiterigheid (vergeef me het woord!) en dus, dat ze alle onderwezen zijn in hun onderling verband zoo, dat de lessen elkaar steunen en bevestigen in plaats, dat de eene les de andere afbreekt of tegenspreekt. Is het eerste het geval, dan zal ook die algemeene ontwikkeling wel blijken uit een helder en duidelijk begrip van elk stuk, dat men leest en dat wel dadelijk, na de kalme en rustige lezing, zonder dat men daarbij te letten heeft op het sierlijke en smaakvolle van de voordracht, dewijl stem en houding meerendeels niet dan na langjarige en vaak zeer afmattende oefening zoozeer in de macht des sprekers staan, dat hij er vrijelijk over kan beschikken. In geen geval worde daarom het lezen naar den achtergrond geschoven, het is het allernuttigste vak van onderwijs, als de leerlingen namelijk hebben geleerd te verstaan, wat ze lezen. Benjamin Franklin, die zelf met zooveel moeite lezen geleerd heeft, getuigt er van: ‘Toen ik lezen kon, kon ik alles: ik behoefde maar boeken over de verschillende wetenschappen te koopen en die te lezen.’ - Velen onzer denken er, jammer genoeg, heel anders over. Wie het zoover gebracht heeft, kan zich ook mondeling en schriftelijk nauwkeurig en duidelijk uitdrukken. Sierlijk kan het nu niet altijd zijn, dewijl men door de studie alleen, geen kunstenaars vormt. Wie in juist gebouwde, goed aaneensluitende en in volmaakte orde op elkaar volgende volzinnen kan spreken en schrijven; in den juisten toon en in zuiver accent een boek kan lezen en den inhoud in zuivere taal en zelfgekozen uitdrukking kan navertellen, die is algemeen ontwikkeld. Het lezen en het opstel zijn naar den achtergrond gedrongen; dat men ze in hun oude waarde herstellen en de school zal er wel bij varen. A. d. B. |
|