Noord en Zuid. Jaargang 3
(1880)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 236]
| |
De kunst van lezen.Voor al onze zintuigen, voor al onze ledematen, voor al onze oefeningen vinden wij mannen, in staat en bereid om ons voor te lichten ten einde van elk dezer een juist en vaardig gebruik te maken. Zoo vinden wij zonder veel moeite personen, die ons leeren dansen, zwemmen, springen, schermen, paardrijden; maar niet zoo gemakkelijk is 't, iemand op te sporen, die de vorming en buiging van het orgaan, waarvan wij ons den geheelen dag moeten bedienen en dat ons zoo dikwijls tot de bereiking van een doel moet leiden, n.l. de stem, op zich kan nemen. Naar ons inzien ligt de oorzaak hiervan grootendeels aan de stiefmoederlijke behandeling van het ‘lezen.’ Dit leervak wordt niet genoeg gewaardeerd. Het orgaan der stem komt schijnbaar overeen met dat van het gezicht en het gehoor, maar in één punt leveren ze een merkbaar verschil op. Zoodra wij onze oogen en ooren geopend hebben, kunnen, neen moeten wij zien en hooren, met de stem is dit het geval niet, deze is ondergeschikt: de mensch spreekt, wanneer het hem behaagt. Hooren en zien behoeven wij niet te leeren, wij doen dit onwillekeurig; maar spreken is eene kunst, die wij ons zonder hulp van anderen niet kunnen eigen maken. Om goed te spreken, moet men beginnen met goed te lezen en wel met luider stem. In Amerika maakt dit leervak den grondslag van het lager onderwijs uit, daar vindt men lees-cursussen, lees-concoursen, en aan de leerlingen worden prijzen toegekend voor het lezen met luider stem. In onze scholen wordt het lezen meer voor eene bijzaak aangezien. Men gaat van het beginsel uit, dat het lager onderwijs een ernstig en practisch karakter moet hebben en dat de leeskunst een aangename aanvulling kan zijn voor de opvoeding der meer gegoeden. Van welk nut zoude ze voor pachters, boeren, werklieden kunnen zijn? Waartoe zouden ze hunnen onderwijzer dienen? Voor beiden zijn ze van het hoogste gewicht. De werkzaamheden van den onderwijzer bestaan in het geven van verklaringen, in het lezen van losse stukken, in het hardop verbeteren van het werk der leerlingen; en waarmede verklaart, leest en verbetert hij? Met zijne stem. Zoude het nu voor den leerling ook van belang zijn, dat die stem helder en duidelijk is? Zouden de verklaringen, de voorgelezen stukken niet dieper in den geest van den leerling dringen, zoo de uitspraak zuiver is en de toon in overeenstemming met de woorden; deze toch op zich zelven, hoe goed ook gekozen, vermogen niet alles; de muziek der woorden, de toon der woorden hebben eene groote waarde, zij zijn in onze spraak, wat de vederen aan een pijl zijn: deze dragen hem sneller en verder. Er is nog meer. De scholen beginnen om negen en eindigen om | |
[pagina 237]
| |
vier uur, soms wordt het onderwijs ook 's avonds voortgezet; dus, met den rusttijd er afgerekend, zes à zeven uren werktijd per dag. Gedurende dien tijd is de onderwijzer nagenoeg altijd sprekende. Dat gaat tien à elf maanden per jaar en zoo tien, twintig, dertig, veertig jaren door. Wat eene vermoeienis! Wat eene vermoeienis! Wat een ambt! Wie betwijfelt nog, dat het voor den onderwijzer een levenszorg moet zijn, zich van zijn eenig en buigzaam instrument behoorlijk te bedienen, om het in staat te stellen een zoo moeilijken en langen arbeid te doen vol te houden? Wel nu, het is juist de studie van het lezen, die hem leert spreken zonder afmatting. Voor den leerling is het lezen niet minder een vereischte. Hun voornaamste werk bestaat in het van buiten leeren van lessen en het opzeggen van het geleerde. Hun doel daarbij moet zijn, die lessen zoo spoedig mogelijk te kennen, ze het best mogelijk op te zeggen en ze 't langst mogelijk te onthouden. De leeskunst brengt hen onherroepelijk tot deze drie resultaten. Gewoonlijk gaat het leeren van lessen bij de leerlingen zeer werktuigelijk, zeer machinaal. Tien, twintig malen wordt een zelfde woord herhaald en de eene regel na de andere in de hersens geprent, nagenoeg, zooals een spijker door herhaalde slagen in het hout gedreven wordt. Naar hunne meening is dit de gemakkelijkste methode en dat is hun te vergeven; want zij kennen geene andere: er is hun geene andere geleerd. Veel sneller en met veel meer vrucht leert men echter een stuk van buiten; wanneer men er de regels der leeskunst bij in toepassing brengt, wanneer men het zuiver, methodisch, volgens de wetten der punctuatie leest en den zin van het gelezene begrijpt. Op deze wijze zal elke zin zich juister in het geheugen prenten en het geleerde zal van meer blijvend nut zijn. Het lezen leert begrijpen en het begrijpen is het vereischte om iets te kunnen onthouden. De leeskunst moet op alles in toepassing gebracht worden. Het is niet voldoende de leerlingen een of ander stuk goed te doen lezen, - men moet van hen verlangen, dat zij geene verklaring geven, dat zij niet antwoorden, dat zij geen werk oplezen, zonder de regels der leeskunst daarbij in acht te nemen. Eenvoudige verhalen, natuurlijke stukken, volkomen binnen het bereik der kinderen, moeten de stof hunner oefeningen uitmaken. Verre van ons is dat openbaar versjes opzeggen, zooals dit vaak op prijsuitdeelingen plaats heeft. Gewoonlijk toch zijn het slechts overgenomen gebaren, aangenomen klanken, geleende gelaatstrekken, die bij het voordragen van een fabel de blijdschap der ouders moeten uitmaken, doch menigeen onwillekeurig doen denken aan die poppen, die papa en mama zeggen. Eerst leere men de kinderen gaan en dan dansen. Niets mogen ze lezen, zonder het te begrijpen, zonder er volkomen den zin van te vatten, Meer proza dan poëzie. Het lezen | |
[pagina 238]
| |
van verzen eischt meer bijzondere hoedanigheden. - Alvorens tot het eigenlijke lezen te kunnen overgaan, moet de leerling reeds eenige taalkennis opgedaan hebben en vooral een goed begrip hebben van de punctuatie. Het lezen met inachtneming der noodige scheidingen is niet alleen noodig om duidelijk te zijn, maar deze plaatsen zijn tevens rustpunten. De komma's en punten zijn stations, waar men nieuwe krachten verzamelt om, evenals de paarden. die eene langen weg te maken hebben, niet uitgeput het einde te naderen, - men houdt er stil om adem te halen. Het is niet mogelijk, goed te lezen, zoo men niet te gelegener tijd weet adem te halen en om dit op het meest geschikte oogenblik te doen, is het noodig, dat men het geleerd heeft. Dit talent is bij vele lezers geheel onbekend. Wanneer wij in het gewone leven ademhalen gaat de lucht ongevoelig en rustig de longen in en uit; maar oefent geen voldoende kracht op onze keel uit, om de snaren der stem in trilling te brengen. Zij blijven stom evenals een piano, die niet bespeeld wordt. Drukken wij echter de lucht met meer geweld in onze keel, dan ontstaat er geluid, gelijk bij eene Eölusharp, wier snaren door den wind in beweging gebracht worden. Maar wat gebeurt er dan? Wij verliezen veel meer lucht, dan bij de gewone ademloozing en het kleine luchtmagazijn zoude spoedig van zijn voorraad ontdaan zijn, zoo het geen nieuwen toevoer kreeg. Kent een lezer nu niet de geschikte oogenblikken om zijn magazijn te vullen, dan zal 't onwillekeurig slechts voor een derde of vierde gedeelte gevuld blijven en hij zal onophoudelijk een kleinen voorraad moeten opdoen, hetgeen zoowel voor den hoorder als voor hem zelven zeer vermoeiend is. Het eerste werk van een goed lezer is, alvorens te beginnen, diep adem te halen, zoodanig dat de longen goed met lucht gevuld zijn en dan zorg te dragen ze zoo weinig mogelijk te laten ontsnappen, ten einde de longen door nieuwe ademhalingen steeds gevuld te houden. Wij moeten bekennen, dat dit zeer moeielijk is; doch onmogelijk is 't niet. Er zijn zangers, die hunne ademhalingswerktuigen zoedanig geoefend hebben, dat zij de toonschaal op en af zingen, zonder eenige beweging te bemerken aan de vlam van de kaars, die zij op kleinen afstand voor den mond houden. Een beroemd Fransch tooneelspeler, verklaarde, dat elk artist, die zich door spreken vermoeit, hoe knap hij overigens ook zij, slechts een middelmatig artist is. Nu zal men ons misschien tegenwerpen, dat de kunst van juiste ademhaling wel noodzakelijk kan zijn voor zangers en tooneelspelers; maar dat wij slechts lezers op het oog hebben. Integendeel, de lezer heeft ze meer noodig dan de acteur. Hoe lang en gewichtig de rol van den laatste ook zij, hij spreekt slechts op zijne beurt. Wanneer anderen spreken, rust hij en zelfs zijne gebaren helpen hem, om zijne woorden kracht bij te zetten en ze den waren toon te geven. Maar de lezer is | |
[pagina 239]
| |
niet zelden genoodzaakt een geheel uur te lezen en de onbewegelijkheid van zijn lichaam noodzaakt hem, om door zijne stem alleen, aan zijne woorden de noodige kracht te schenken. Behalve op de ademhaling heeft de lezer nog op andere zaken te letten, en wel in de eerste plaats op de uitspraak. Van de uitspraak hangt het aangename, het behagelijke van de redevoering of de lezing af. Van groot belang is het derhalve, daarvan de juiste regels te kennen. In onze taal zijn die vrij moeilijk. Een goed voorbeeld en langdurige oefening zijn bijna onmisbaar. Welk onderwijzer heeft niet dikwijls te strijden om van zijne leerlingen de zuivere uitspraak der a en o te verkrijgen en hoeveel moeite kost het niet zelden om behoorlijk het onderscheid te hooren tusschen de letters d en t, f en v, b en p, s en z en zoo menige andere. Niet genoeg kan de aandacht van den onderwijzer op de uitspraak zijner leerlingen gevestigd zijn. Hetzelfde geldt voor den klemtoon. Ook deze baart groote moeilijkheden en wil de lezer niet in eentonigheid vervallen, dan is het zijne zaak om dienaangaande de regels, die in elke goede spraakkunst eene plaats moesten innemen, wel degelijk te bestudeeren. Niet alleen is dit noodig om eentonigheid te vermijden, maar ook voor de duidelijkheid. Aan hoevele zinnen kan niet dikwijls eene verschillende beteekenis gehecht worden, waarvan de juiste alleen door den klemtoon valt waar te nemen. Onze drie soorten van stemmen de lage, middelbare en hooge, zijn alle drie bij de kunst van lezen onmisbaar; maar het gebruik er van moet verschillend zijn; want hunne kracht is niet dezelfde. De natuurlijkste, buigzaamste en sterkste is de middelbare; uit haar vloeit de uitdrukking der zuiverste gevoelens. De hooge stem oefent meestal eene groote macht uit, terwijl de lage meer effectmakend is. De twee laatstgenoemde worden het minst gebruikt, terwijl aan de eerstgenoemde, de middelbare stem, het voorzitterschap toekomt. Dikwijls gebeurt het, dat een lezer eenigszins gejaagd leest, omdat hij òf vreesachtig, òf driftig is òf omdat hij te gauw leest. Het gevolg hiervan is, dat hij stottert. Dit soort van stotteren kan vermeden worden, wanneer men zich er op toelegt langzaam te spreken en slechts dan, wanneer men zich zelven meester en zeker van zijne zaak is. Er zijn voorbeelden van beroemde zangers, die stotterden, wanneer zij spraken, doch geenszins, wanneer zij zongen. Bij het zingen bevonden zij zich op een terrein, waar zij volkomen zeker van hunne zaak waren. De oefening, de gewoonte maakten hen meester van hunne stem en spraak, zoodra de woorden zich met den zang vereenigden. Om een volmaakt lezer te zijn is veel, zeer veel noodig. Zoude iemand, die door oefening zijne stem aangenaam en buigzaam gemaakt heeft, die de hooge, middelbare en lage stemmen te juister | |
[pagina 240]
| |
tijd weet te gebruiken, die ademhaalt en ademloost, zonder dat de hoorder het ziet, wiens uitspraak zuiver en zonder gebreken is, die op de leesteekens let, die de slotlettergrepen behoorlijk doet uitkomen en wiens voordracht noch te gejaagd noch te slepend is, een volmaakt lezer zijn? Neen, hij is niets anders dan een lezer zonder fouten. Hij leest een verslag in eene of andere vergadering, een gewichtig stuk in eene geleerde vereeniging, eene rekening en verantwoording voor de aandeelhouders eener industriëele onderneming, zonder zich zelven of de hoorders te vermoeien! Dat is ontegenzeggelijk eene ware verdienste, doch zij kan slechts gerangschikt worden bij de rubriek nuttige kennis. Den naam kunst kan zij nog niet dragen. Om dien waardig gekeurd te worden moet het lezen zich uitstrekken tot de meesterstukken der groote schrijvers en, als 't ware, de tolk zijn van hun vernuft. In dit geval is zuiver lezen niet voldoende. Die meesterstukken eischen talent. En waarin bestaat dat talent? Welke regels zijn daarvoor gegeven? Menig geleerde brengt ze tot een enkelen: ‘Men moet lezen, zooals men spreekt.’ Deze regel echter is aan tegenspraak onderworpen. Lezen zooals men spreekt? Maar wie spreekt goed? Bijna altijd spreekt men slecht. De wereld staat eenige onachtzaamheid in het spreken toe; zij duldt niet zelden vrijwillige onregelmatigheden, die bij het lezen voor eene fout zouden gebrandmerkt worden. Spreken zooals men leest gaat voor pedanterie door, terwijl lezen zooals men spreekt allicht volkstaal wordt, die in elke provincie, ja bijna in elke gemeente zijne bijzondere eigenaardigheden heeft. Ware hierin overeenstemming te brengen, kon men die verschillende dialecten tot één vervormen, dan zou er geen regel bestaan, die krachtiger in onze ooren zou klinken dan. ‘Lees, zooals gij spreekt!’ Dit is echter het geval nog niet. Vandaar dat iemand, die ons door zijn gesprek aangenaam en gezellig kan onderhouden, die ons door zijne eenvoudige en natuurlijke taal weet te boeien, niet altijd een goed spreker is. Wil men daarvan voorbeelden, zij liggen in menigte voor de hand. Gaan wij slechts naar de zitting eener rechtbank en luisteren wij naar het pleidooi van een advokaat, dien wij in het dagelijksch leven hebben leeren kennen en die zijn uitgebreide praktijk grootendeels aan zijne aangename en innemende manier van spreken te danken heeft. Is hij daar tegenover de rechters dezelfde persoon? Neen, al zijne hoedanigheden verdwijnen. Hij was natuurlijk, hij wordt gekunsteld; hij redeneerde juist, hij spreekt valsch. Niet bij alle, maar toch bij een groot getal advocaten, kan men van deze waarheid overtuigd worden. En waar is de fout? Zij hebben geen lezen geleerd, zooals dat van hen verwacht mag worden. Rechters, advokaten, procureurs, griffiers, leden van geleerde genootschappen mogen niet terugdeinzen voor de moeielijkheden, die de kunst van lezen aanbiedt. | |
[pagina 241]
| |
Het moest eene van hunne hoofdstudiën zijn; want voor hen is 't niet alleen een aangename maar eene onmisbare kunst. De hoogste trap van volmaking is in het lezen niet gemakkelijk te bereiken. Zeer zelden treedt een spreker voor een talrijk publiek op, die aller goedkeuring wegdraagt en toch wordt er op onze scholen zoo weinig tijd aan het eigentlijke lezen besteed. Vóór zestig jaren was het houden van eene lezing of eene rede in het openbaar eene zeldzaamheid, doch thans is de stem een groote factor, een machtige scheidsrechter in vele levenskwestiën. Iedereen moet tegenwoordig lezen en spreken kunnen; want een ieder kan in de noodzakelijkheid komen, het te doen. De algemeene beweging der gemoederen vermenigvuldigt zoo zeer de openbare samenkomsten, dat er altijd stof tot redevoeringen en lezingen is. Zoowel de minst ontwikkelde als de meest verlichte kan in de gelegenheid komen om zijne gedachten door woorden te moeten uitdrukken. Voor arbeiders, voor ambachtslieden, voor landbouwers, voor ambtenaren van hoogeren en minderen rang bestaan vereenigingen, waarin zoowel de eerste als de laatste geroepen kan worden om een verslag, een voorstel, eene rekening en verantwoording of wat ook voor te lezen. En wie zal er dan niet op gesteld zijn goed gehoord en begrepen te worden, in plaats van zich belachelijk te maken? De leeslessen, die zij in de school ontvangen hebben, zullen hen in het leven volgen. Als menschen zullen zij zich ten nutte maken, hetgeen zij als leerlingen geleerd hebben. Hunne bekwaamheid in 't lezen zal hen dus in staat stellen, beter hunne plichten als mensch en burger te vervullen. Ook voor de vrouwen is de leeskunst geen onbeduidend iets. Van nature zijn hare organen buigzamer en beter tot navolging geschikt, dan die der mannen. Het lezen kan zich derhalve met hunne aangenaamste bezigheden, met hunne dierbaarste plichten vereenigen. Wat een genot moet het voor een meisje niet zijn om, door middel van eenige goed gelezen bladzijden uit een mooi boek, een zieken vader, eene troostelooze moeder hun leed te verzachten. Zoowel het meisje, als den jongen roepen wij toe: Leer lezen, terwijl wij de aandacht onzer onderwijzers op dit leervak al meer en meer hopen gevestigd te zien. |
|