[Opgaaf ter verklaring]
Onderstaande opgaaf ter verklaring wordt ons toegezonden als afkomstig aan een examen. We aarzelen te gelooven, dat dit dwaze stuk in vollen ernst heeft moeten dienen om de taalkundige kennis der candidaten te beoordeelen.
Bovendien veroorlooft hij zich glossen in zaken, waarin niemand hem als goeman heeft geroepen. Gisteren zag hij mij met eene fiool in de hand, waaruit ik nu en dan inneem tegen het flerecijn. In een amerij schoot hij op mij aan als een daas en zei, terwijl hij zijne daluwe lippen plooide tot een alikruik: ‘Piet je moest een dol door den deuwik blauwen, om je dat feppen af te wennen.’ Komaan, denk ik, oude fun, als jij een flits tegen mij los laat, dan mag ik je wel een beetje foolen. Wel zeg ik, met den effer zou men altijd nog een glop kunnen maken. Was 't niet veel secuurder een gabel op te slaan voor elke taveerne, en bij ieder zoo'n deunen, beurschen, falievouwer op schildwacht te zetten, gewapend met een gisp, of desnoods met een bardezaan of een dag; die konden dan alle blagen en binkjedraaiers, nusselaars en feppers, die voor 't graveel of voor de pieren een graantje dachten te pikken, eerst eens naar hartelust doorreutelen; hadden ze dan nog flousen, dan konden ze geblouwd worden, tot ze de muizenissen van de melterij kwijt waren.
De Sofocles van 't Grieksche schouwtooneel, schoeit hier op nieuw zijn afgelegde broozen.
Terwijl ik op den enk liep, zag ik de hooiers in de delle, en de spijbelaars in den bongerd.
Hoe staat gij zoo te ginnegabben; ik zeg het niet om te joken, gij moogt uw habijt wel wat scharielen, uwe doffen zijn geheel lebbig.
Bij de glinting hang eene flouw, en onder het gate plateel heb ik een fluwijn zien sluipen.
Heb gij den belderom wel gezien? Die werd niet met enkel duist gevoed.
Wij zitten hier goed onder de prezenning, die met een stuk greling aan twee boomen bevestigd is.
Het onzinnige der opgaaf blijkt daaruit, dat verouderde woorden uit verschillende eeuwen, uitdrukkingen aan de platste volkstaal uit onzen tijd, woorden uit eenig dialect en woorden uit de hoogere schrijftaal broederlijk naast elkander staan, zoodat dit stuk - een taalkundige lappendeken - niets anders is dan speelwerk en dus hoogstens als een spelletje kan beschouwd worden, om allerlei ongebruikelijke woorden in een schijnbaar samenhangend geheel bijeen te brengen.