Voor Verzamelaars.
Met weinig moeite kan men den dialektvorschers een grooten dienst bewijzen door eene goede Nederlandsche spraakkunst ter hand te nemen, Van Helten, Terwey of de Groot bijv. en nauwkeurig aanteteekenen, in hoeverre de taalregels daar opgegeven overeenkomen met het gebruik in de streekspraak, waarover men waarnemingen doet.
Als de spraakk. bijv. opgeeft dat de namen van mannelijke dieren mannelijk zijn ‘als er een afzonderlijke benaming voor het wijfje bestaat’ dan teekent de Zaanbewoner daarbij aan, dat het woord ezel (ofschoon het woord ezelin bestaat, maar niet druk gebruikt wordt) aan de Zaan onzijdig is.
Bij den regel, dat de infinitief der werkwoorden op n eindigt, teekent de Zuidbevelander aan, dat op zijn eiland, even als in Engeland, de slot- n in eerlettergrepige werkw. afvalt, zoo dat doen heet doë en gaan = gaë.
Is een dergelijke spraakkunst met wit papier doorschoten, dan zullen er dus telkens aanteekeningen kunnen bijgeschreven worden en hoewel het lang zal duren eer een compleete spraakkunst van dat dialekt is ontstaan, men weet zeker, dat men met elke schrede het doel meer nadert en dat men een leiddraad heeft, die niet kan falen.
Voeg daarbij het groote voordeel, dat men gewaarborgd is tegen het herhaaldelijk opteekenen van dezelfde waarneming en dat ze allen dadelijk in de vereischte volgorde worden gerangschikt, dan verdient zeker deze wijze van werken verre de voorkeur boven het planlooze en vaak doellooze blindelings verzamelen van woorden, hoogstens alphabetisch gerangschikt, hoe hoognoodig dit overigens zij voor de kennis van den taalschat.