Er loopt iets van St. Anna onder.
‘Als Paschen op een Zondag valt, is elk een kind van zijn eigen vader. Dit gaat ook vast van die op Vrouwlichtmisdag geboren zijn, al heeft er wat van Sint Anna ondergeloopen.’ Aldus Tuinman IIe deel, pag. 71. De bedoeling is hier duidelijk genoeg. Waaraan is echter die spreekwijze ontleend? Ongetwijfeld aan het slechte gerucht, dat van de nonnen der kloosters van St. Anna uitging. ‘Toen de grond bij het nonnenklooster van St. Anna te Asperen in het laatst der 17e eeuw werd omgeroerd,’ zegt een schrijver, ‘wierden verscheide keulse aarde potten uitgegraaven, waarin geraamtens van jonge kindertjes, sommige nog geheel, sommige noch ten deele in weesen, gevonden wierden, welke bleiken sijn, hoe ongeschonden de susters, die dese plaats bewoond hebben, den maechdeleike staat bewaard hebben gehad’ (Beekman, beschrijving van Asperen). ‘Häruti kan wäl nȃgot wara sannt, ehuru det mesta säkerligen är öfverdrifvet’, voegen we met een Zweedsch schrijver, hierbij d.i.: ‘Hier kan wel iets van aan zijn, maar het meeste is stellig overdreven’.