Oor-.
Het voorvoegsel oor beantwoordt aan een Gotisch us, Ohd. en Nhd. ur, en beteekenende ‘uit’. Het komt in onze taal uitsluitend voor ter vorming van zelfst. naamwoorden.
Substantieven met oor bezitten wij niet veel; slechts de volgende: oorbaar, oordeel, oorkonde, oorlog, oorsprong, oorzaak, oorlof (thans verouderd en nog overig in veroorloven).
Gaan we de beteekenis van de bovengenoemde zelfst. naamw. na, dan vinden we in alle zonder onderscheid het begrip uit terug: Oorbaar, dat vroeger ook oirbaer en oirboir geschreven werd en nuttig beteekende, is ‘hetgeen iets uitdraagt, d.i. opbrengt (beren = dragen); oordeel ‘het uitgedeelde, hetgeen iemand toegedeeld, toegekend wordt’; oorlog ‘de uitlage, het zich bevinden buiten zijn land’; oorkonde ‘datgene, waaruit ons iets bekend (kond) wordt’; oorsprong ‘het springen, het ontstaan uit iets’; oorzaak ‘een geding, eene twistzaak, waaruit eene andere ontstaat’; oorlof ‘verlof om uit te gaan.
In sommige dezer woorden nu kan het begrip primitief opgesloten liggen; doch alleen in den zin van ‘uit’, niet in dien van eerste. Men beproeve slechts dit begrip toe te passen op oorbaar, oordeel, oorlog en oorlof en men zal bevinden, dat de zaak mank gaat. Wat toch zou beteekenen: hetgeen men eerst draagt, het eerste deel, de eerste lage, het eerste verlof? Schijn baar ligt het begrip eerste in oorsprong, oorkonde en oorzaak. Ik zeg schijnbaar, want inderdaad is ook hier het begrip uit slechts van kracht. Oorsprong is niet eerste sprong, maar ‘het te voorschijn springen’; oorkonde beteekent niet ‘eerste konde met vele nagalmen’, maar ‘de konde waaruit men iets weet’; oorzaak is niet eerste zaak, met tweede, volgende zaak, maar wat hierboven gezegd is. Het begrip eerste, in tegenoverstelling van tweede, enz. is dus schijnbaar.
Tot opheldering van het laatste woord dient, dat zake oorspr. ‘geding’ beteekende; saken was ‘twisten voor het gerecht’, wedersake was ‘tegenpartij’, missaken ‘verloochenen als familielid’, een saker ‘die tegen iemand strijdt’. Met deze andere opvatting van zaak treedt oorzaak in een helderder licht. Toen zich later de beteekenis van zaak uitbreidde, kreeg men natuurlijk van het subst. oorzaak insgelijks eene ruimere opvatting. Men kan derhalve thans zeer goed zeggen: de oorzaak van den brand, en andere dergelijke uitdrukkingen, en men bedoelt daarmede ‘de zaak, d.i. het ongeluk, het toeval, waaruit de brand ontsproten is.