Toetreden tot en uitvaren tegen.
Toetreden tot is ‘treden tot’. Het voorzetsel tot staat eigenlijk overbodig (pleonastisch): ‘iemands gevoelen toetreden’ waarin gevoelen, strikt genomen dativus is, afhangende van toe, zou voldoende zijn. Men zegt immers: ‘iemand toeknikken, toeschreeuwen, toewenken, enz.’ Langzamerhand trad echter het begrip van het toewenken, enz.,’ met eene, door het voorzetsel der samenstelling geregeerde bepaling, in den datief.
Ook in andere talen bijv. in het Latijn pleegt men soms, en in bepaalde gevallen steeds, het voorzetsel te herhalen. Dit heeft evenzoo bij ons plaats. ‘Toe-treden tot’ (toe = tot) zegt men overdrachtelijk; ‘toetreden naar’ in de zinnelijke beteekenis. Het gebruik wil dat zoo. Waarom juist bij dit werkwoord? Waarschijnlijk ten gevolge van den invloed van het bijwoord toe ‘dicht, gesloten’. Iets toetreden toch is ‘iets dicht trappen’. Bij toewenken, toeknikken, toeschreeuwen, toelichten, enz. bestaat geene vrees voor verwarring van de twee woordjes toe (‘tot’ en ‘gesloten, dicht’). Vandaar ook geene herhaling van het voorzetsel. Bij toegaan, toeloopen, toedringen, in één woord bij verba van beweging achtte het taalgevoel om te onderscheiden de herhaling noodig, hetzij in denzelfden vorm (tot), hetzij in een anderen (naar).
Uitvaren tegen, d.i. ‘uittrekken tegen’ heeft de overdrachtelijke beteekenis ontleend aan de zinnelijke: ‘Tegen den vijand uitrukken’, en levert in de verklaring geene enkele moeielijkheid op. Men zij echter bedacht op de juiste beteekenis van ‘varen’ ‘gaan’. Gelijksoortige uitdrukkingen zijn: ‘Tegen iemand te velde trekken, iemand aanvallen, tegen iemand of iets uitvallen, enz.’