Noord en Zuid. Jaargang 3
(1880)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De Hollandsche taal in Frederikstad,
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
quiten onze gemeente liggende oorzaken moeten bijgekomen zijn. Onze taal kwam hier, van den beginne af, in betrekkelijk hoog aanzien, doordien zij de officieele taal was. De privilegiën der stad waren in het Hollandsch', desgelijks ook het stadsrecht, dat in eenen quartoband van 450 bladzijden, in 1635 te Amsterdam gedrukt werd. Wel verschenen van de privilegiën, bij de uitvaardiging, ook geauthoriseerde Duitsche vertalingen, zooals ook van het stadsrecht spoedig eene dergelijke kwam, de Hollandsche tekst gold echter als de authentieke, op deze werd, bij onduidelijkheid van den Duitschen, teruggekomen. Het bestaat rechtens nog gedeeltelijk heden ten dage, en zal eerst door een nog te wachten algemeen Duitsch burgerlijk wetboek geheel afgeschaft worden. In werkelijkheid echter wordt het zeer zelden meer geraadpleegd, alleen voor historische vragen. De verhandelingen des magistraats hebben in den beginne, wijl alle de leden Remonstranten waren, zekerlijk in het Hollandsch plaats gehad. In welke taal de notulen gehouden werden, is onzeker, wijl deze in 1850 verbrand zijn. Een nog bestaand extract er uit is Duitsch, maar draagt sporen van vertaald te zijn, ten gemakke der gebruikers, of om eenparigheid met de latere tijden te hebben. In welke taal de publicatiën vervat waren is uit dezelfde oorzaak onzeker. Solennele acten zijn er echter nog in het Hollandsch voorhanden. Het verkeer naar buiten en met de landsregeering was natuurlijk in het Duitsch. In 1668 kwam hierin groote verandering; er werd toen een collegie van ‘gedeputeerde burgers’ ingesteld, van welks 8 leden 4 Lutherschen, 2 Remonstranten, en 2 Mennonieten waren. In het uit 8 leden bestaande magistraatscollegie kwamen af en toe leden van deze beide confessien en werd in 1710 dezelfde verhouding als bij de gedeputeerden vastgesteld, terwijl de burgemeesters naar toerbeurten afwisselden. Van 1668 af zal zoo wel bij de verhandelingen als in de notulen de Duitsche taal wel de eenige geweest zijn. Om bij de gemeente zelf onze taal levendig te houden werkte in de eerste plaats de kerk, wier taal ten allen tijde en ook nu nog de Hollandsche was en is. Daarmede kwamen ook Hollandsche bijbels, sedert 1636 de Staten vertaling, alzoo betrekkelijk goed en taalkundig zuiver Hollandsch, Psalmboeken, na 1760 de ‘Laus Deo’ Psalmen; dan stichtelijke boeken. Daarnevens stond de gemeenteschool, reeds terstond na den bouw der stad aangevangen en ook nog heden bestaande. Ook deze heeft veel bijgedragen tot het instandhouden onzer taal. Men weet hoe diep eene taal zich inprent, wanneer men, in de jeugd, met de spreek- en schrijftaal te gelijker tijd wordt bekend gemaakt. Spraakkunst zal er wel niet veel behandeld zijn; die werd ook in het vaderland nog tot op het eind der vorige eeuw in de lagere scholen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
niet beoefend, maar de leerlingen kregen toch, van de jeugd af, goed geschreven Hollandsch onder de oogen. Uit een oud schoolboekje, het eenigste getuigenis van dien aard, dat ik heb kunnen machtig worden, bleek het mij, dat het taalkundig onderricht, althans voor zoo veel het zich daaruit laat beoordeelen, hetzelfde was als dat, wat destijds in het vaderland op de lagere scholen gegeven werd. Het is namelijk eene ‘Trap der jeugd’, en wèl van die soort, die in de schooltaal ‘Slimschoolboek’ genoemd werd; eene Friesche uitgaaf, niet alleen met de namen der grietmannen, grietenijen en dorpen, maar ook bijbelsche geslachtregisters met hunne vreemde namen (daarom Slimschoolboek). Zonder jaartal, maar aan de namen der grietmannen te zien, van 1763; het schoolmerk is 1779, alzoo een bewijs, dat men zich nieuwe schoolboeken komen liet. 't Was het hoogste, wat destijds bij ons, in het vak van lezen, op de lagere scholen gegeven werd. - Dientengevolge is in de kerkelijke rekeningen in de vorige eeuw de taal niet slechter als in gelijktijdige in het vaderland. De school oefende ook buiten de gemeente invloed, daar zij ook van de Mennonitenkinderen bezocht werd; ook van Katholieken en Joden, zoo lang deze geene eigene scholen hadden. Daar de Remonstranten destijds meest altijd onder elkander trouwden, zoo was en bleef de huiselijke taal, de taal, die zij van kindsbeen af hoorden, de Hollandsche. Verder komt er bij het veelvuldig handelsverkeer met Holland; nog in den aanvang dezer eeuw bestond er geregelde beurtvaart van hier op Amsterdam; ook kwamen er dikwijls Hollandsche (Friesche) schippers, die somwijlen zich hier nederzetten. Daar de Remonstranten zoowel als de Mennonieten meest allen tot den gegoeden stand behoorden, de Lutherschen niet, zoo was ook van hetgeen hier aan boeken ingevoerd werd het grootste deel Hollandsch. Schoon hetgeen daarvan nog overig was bijna alles in het bombardement van 1850 verloren gegaan is, zoo heb ik hier toch nog meermalen oudere Hollandsche boeken gevonden; o.a. ook Cats' werken, het merkteeken van echthollandsche oude burgerfamiliën. Eene zeer groote bijdrage tot het gebruik onzer taal brachten de Mennonieten aan. Hun was bij de stichting der stad, door vorstelijk octrooi, vrije godsdienstoefening in dezelve toegestaan, welke zij anders nergens in Sleeswijk, ook in Holstein slechts op ééne plaats, bij oogluiking hadden. (In Glückstad bekwamen zij ze iets later als in Frederikstad). Ten gevolge daarvan kwamen vele hunner, die op de westkust van Sleeswijk, vooral in het naburige landschap Eiderstedt woonden, zich hier vestigen. Geboren Hollanders zijn er, geloof ik, geene of weinige bij geweest, maar wel afstammelingen van vluchtelingen, die tijdens de heftige vervolging hunner | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gezindheid in Holland in het midden der 16e eeuw, het vaderland verlaten en in de hertogdommen eene schuilplaats gevonden hadden. Zoo was ook Menno Simons zelf naar Holstein gevlucht, had daar eene gemeente te Fresenburg bij Oldesloe bijeenverzameld, die echter later te niet ging, toen zij te Altona vrije godsdienstoefening bekwamen. Hij stierf aldaar in 1561. - Misschien hebben zich ook inboorlingen bij hen gevoegd; er had althans in dezen tijd op de Sleeswijksche westkust eene gisting in het godsdienstige plaats, die den Mennonieten wel ten goede komen kon. Van tijd tot tijd verhuisden er meer personen van het land naar het stadje.Ga naar voetnoot1) Over hun aantal bestaat geene bepaalde oude opgave. De eerste is van 1703; toen vierden 178 leden het avondmaal. Daaronder zijn echter zekerlijk vele landbewoners begrepen. Vroeger zijn er misschien meer geweest; althans zij namen na 1703 voortdurend af; in 1803 waren er slechts 40 communicanten, waaronder ook nog van buiten de stad. Sedert eenige jaren beweegt zich het getal zielen tusschen de 50 en 60. Genoeg, de hoofdzaak is deze, dat het Hollandsch hunne kerktaal was. Of dit reeds van den beginne af het geval geweest is, is onzeker; maar althans zeker in de tweede helft der 17de eeuw. Zij ontvingen toen meermalen predikers uit Holland, en wel van of door bemiddeling van de Friesche societeit in Noord-Holland, aan welke zij zich aansloten, en aan welke zij ook later meermalen contribueerden. Daardoor kwamen tevens, evenals bij de Remonstranten, Hollandsche bijbels, gezangboeken, waarvan de Mennonieten bij ons verscheidene bundels hadden (op 't laatst der vorige eeuw gebruikten zij hier Psalmen), stichtelijke boeken, ook veel strijdschriften, die bij deze kerkafdeeling destijds dikwerf verschenen. Zeer geliefd waren o.a. bij hen Camphuizen's stichtelijke rijmen. En daar zij, gelijk de Remonstranten, meest welgegoede lieden waren, zullen er door hen ook wel andere Hollandsche boeken ingevoerd zijn. Hunne kinderen bezochten, zoo als gezegd, de Hollandsche school. Hunne huiselijke taal was echter, zoover als de oudsten hunner zich herinneren kunnen, de Duitsche, vroeger alleen Plat-, tegenwoordig ook wel Hoogduitsch. Intusschen heb ik grond om te be- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
twijfelen, of dit van den beginne af zoo geweest is. Er zijn namelijk in Eiderstedt, vooral bij de landlieden, een aantal Hollandsche, ook speciaal Noordhollandsche woorden in gebruik. Daar deze juist dáár, weinig elders voorkomen, zoo is er reden om te gelooven, dat zij van de bovengemelde doopsgezinde vluchtelingen uit Holland afstammen. Maar indien dit zoo is, dan moet de gewone taal dezer lieden de Hollandsche gebleven zijn. De uit Friesland overkomenden zullen zich, althans wat de taal aangaat, wel het best te huis gevoeld hebben in het noordelijke deel der kust, en op de tegenoverliggende eilanden, waar nog heden ten dage Friesch gesproken wordt. (Aldaar moeten nog in de 16de eeuw verscheidene indijkingen door hen uitgevoerd zijn.) Ik zal aan het slot een lijstje van de bedoelde woorden geven. Bij de Katholieken is het slechts enkele malen voorgekomen dat er in het Hollandsch (Vlaamsch) gepredikt werd. Deels in de eerste ambtstijden van hunne geestelijken, die vroeger meest uit Brabant waren, en alzoo Vlaamsch spraken, eer zij genoeg Duitsch geleerd hadden, deels hij vacaturen, als wanneer de pastoor van het naburige Noordstrand, alwaar destijds steeds Vlaamsch gepredikt werd, de gemeente om de twee of vier weken bediende.Ga naar voetnoot1) Door de samenwerking van al deze oorzaken is onze taal hier eenen geruimen tijd, wel 1½ eeuw, in zulk een bloei geweest, als zulks mogelijk was in eene streek, waar de overgroote meerderheid Duitschers waren. Ook van dezen leerden velen ze verstaan, zelfs, zoo goed het ging, spreken, waarbij de groote overeenkomst met het destijds hier algemeen gesprokene Platduitsch hun te hulp kwam, (echter ook wel, juist daarom, tot verwarring en taalbederf aan beide zijden aanleiding gaf.) Nu moet ik de oorzaken van het verval opgeven. De eerste was het trouwen van Remonstranten met Lutherschen (zelden met Mennonieten). Dat begon reeds in het midden der vorige eeuw gewoon te worden. Toen in 1809 de predikant Bonga met eene dochter uit de gemeente trouwde, was zulk reeds sinds verscheidene jaren niet voorgekomen. En van toen af duurde het tot 1862, eer het weder plaats had. In den beginne mogen, in zulke gevallen, de beide talen in huiselijk gebruik nevens elkander gebruikt zijn, later, toen het Hollandsch buitendien afnam, greep de natuurlijke verhouding plaats: de taal die de kinderen overal buitenshuis hoorden, werd ook hunne huistaal.Ga naar voetnoot2) | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ik moet hier echter bijvoegen, dat juist door deze huwelijken de gemeente totnogtoe in stand gebleven is, en ook nog lang blijven kan. Want een groot deel der jonge lieden verlaat de geboorteplaats, naar de Duitsche gewoonte, die ook hier sedert lang ingedrongen is. In onze gemeente komen er niet, zooals bij de Lutherschen en Katholieken, van elders in. Zij zou dus moeten uitsterven. Maar nu komen met zeer weinig uitzondering al de kinderen uit deze huwelijken naar onze gemeente; dus het dubbeltal van het normale. Dat houdt het tegenwicht tegen het andere. En daardoor bleef dus ook de Hollandsche taal, voor zoover ze nog in onze gemeente heerscht, hier totnogtoe in gebruik. Een tweede oorzaak lag in de afneming der Mennonietengemeente; en vooral daarin, dat bij hen de Hollandsche godsdienstoefening ophield. Reeds in 't begin dezer eeuw hadden zij, gedurende eene vacature, eenen Duitschen kandidaat, die in zijne taal predikte. Later kortte de opvolger de Hollandsche op ¾, ½, ten laatste op één vierde deel in. En diens opvolger, een geboren Duitscher, schafte ze in 1827 geheel af, alles natuurlijk met bewilliging of op wensch des kerkeraads. Duitsche gezangboeken waren toen reeds sedert lang in gebruik. Thans is er slechts één onder hen, die nog Hollandsch spreken kan, (hij is echter geboren op Ameland, opgevoed te Monnikkendam) en nog één die het door schoolonderwijs verstaat; beiden hoogbejaard. Zij zullen de laatsten zijn. Verder droeg daartoe bij het toenemen van het gebruik der Hoogduitsche taal als fatsoenlijke spreektaal; daardoor werd het Platduitsch, en hiermede ook het Hollandsch, zoowel ten aanzien van het spreken als van het verstaan, allengs beperkt. Dan onze eigene school. Het onderwijs was zeer middelmatig. De schoolleeraar ‘een goedhartig man, maar geen schoolman,’ zooals hem mijn voorganger Van Rhijn beschreef. De Luthersche was zeer goed. Kinderen buiten de gemeente kwamen er niet meer; en ouders, die hunnen kinderen goed onderwijs wilden laten geven, vooral in de Duitsche taal, zonden ze of naar de Luthersche scholen of naar de stadsschool (zoogen. Latijnsche). Dientengevolge verstonden, toen ik hier in 1850 aankwam, slechts weinigen het Hollandsch tamelijk wel. Een enkele hoogbejaarde, die bij eenen der vroegere predikanten opgevoed was, kon het nog spreken, maar zeer gebrekkig; schrijven kon hij ook, maar nog gebrekkiger. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Toen wij in 1852 eenen nieuwen onderwijzer kregen, geboortig van Zwolle, was een nieuwe schoolorganisatie noodig. De schooltaal was tot dusverre des morgens Hollandsch, des namiddags Duitsch geweest, - in werkelijkheid Hollandsch, Platduitsch, of Hoogduitsch, al naar het viel. Dat moest veranderd worden; slechts ééne schooltaal, de andere als vreemde. Er was geene keus, de Duitsche moest schooltaal zijn. Van de Hollandsche hebben de kinderen later, vooral wanneer zij de stad verlaten, 't geen, als gezegd is, met velen het geval is, zeer zelden practisch nut. (Engelsch ware nog iets anders). In Duitschland wordt thans, ook hier te lande, hooge waarde daaraan gehecht, althans in den fatsoenlijken stand, dat men zijn moedertaal correct spreke en schrijve, meer nog dan bij ons. Daarbij is het Duitsch moeielijker dan onze taal, en vordert wel den geheelen schooltijd. Ik mocht hier geene plaats geven aan onpractisch en overdreven patriottismus. (Dat ik overigens mijn land en volk en taal, ook na 30 jaren scheiding, nog innig lief heb, bewijst, denk ik, ook dit opstel zelf.) De kinderen leeren nu het Hollandsch als vreemde taal, vooral ten behoeve van het kerkbezoek, dus meest lezen en verstaan van bijbel en gezangboek; Den laatsten slag aan het gebruik en de kennis onzer taal geeft het zoo op 't oogenblik genoemde, het kerkbezoek. Wie er van de gemeente eenigszins regelmatig den godsdienst bijwoont, kan, op grond van hetgeen hij in de school geleerd heeft, zeer licht het zoo ver brengen, dat hij eene leerrede tamelijk wel verstaat, ten minste wanneer de prediker duidelijk en in eenvoudigen stijl spreekt. En wie eene leerrede verstaat, die verstaat ook meer en kan, waar hij in de noodzakelijkheid komt, zich verstaanbaar in het Hollandsch uitdrukken. Maar daaraan hapert het. 't Is het algemeen gebrek in Duitschland, dat in de laatste jaren nog sterk toegenomen is. - Ik geloof, dat de jongste oorlogen er invloed op gehad hebben; ook de zedelijkheid is sedert deze zeer af-, althans het aantal der bestrafte misdaden zeer toegenomen, sommige kategoriën verdrievoudigd; oorlogen hebben altijd, met zeer weinig uitzondering, (als in 1813-1815) fatalen invloed op zedelijkheid en godsdienst. - Hoewel het in dit opzicht bij onze gemeente altijd nog veel beter is, dan in de Luthersche, zoo zijn er toch ook bij ons meer dan de helft, vooral bij de mannen, die alleen op de hooge feesten, en zelfs dan niet altijd, ter kerk komen. Regelmatig bezoek vindt alleen bij de daartoe verplichten plaats. Dientengevolge vergeet men hier het Hollandsch geheel en al. Reeds mijn voorganger Van Rhijn besnoeide het in 't Hollandsch prediken voor ¼, waardoor wel het ééne oogmerk bereikt werd, dat hij, in 't Duitsch preekende, door de gemeente goed verstaan werd, maar de vermeerdering van het kerkbezoek, niet of weinig gebaat | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
werd. - Zijn opvolger, mijn onmiddelijke voorganger Van Vollenhove, liet het na. Ik in den beginne ook. Op verzoek des kerkeraads predikte ik, sedert 1857, éénmaal 's maands Duitsch. In den beginne werd die godsdienst, zoowel van leden der gemeente als van anderen, eenigzins meer bezocht. Doch het nieuwtje raakte er spoedig af. Toen wendde ik den boeg en gaf populaire voorlezingen over godsdienstwetenschap. Met hetzelfde gevolg. Eerst werden ze vrij druk bezocht, later zeer weinig meer dan de Hollandsche godsdienst. 't Was mij niet onaangenaam, toen de kerkeraad mij in 1869 voorsloeg om het op to heffen. Sedert dien tijd predik ik wederom alleen in 't Hollandsch, uitgenomen Oudejaars- en goede Vrijdag avond. Voor mijnen opvolger zal het wel 't best zijn, hem ook wel tot voorwaarde gesteld worden, dat hij altijd in het Duitsch predike. Zoo verdwijnt hier onze taal, evenals in Oost-Friesland, na gedurende ruim derdehalve eeuw, hare opkomst, haar bloei en verval gehad te hebben. - En ik - zal wel als ‘het laatste mansoir van het geslacht’ zijn; men zal mij de Hollandsche vlag gescheurd in mijn graf kunnen medegeven.
Nu zal ik nog de in Eiderstedt in gebruik zijnde Hollandsche woorden opgeven, voor zoo ver ik die ken. Er zijn er echter zekerlijk meer.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
|
|