Noord en Zuid. Jaargang 3
(1880)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 129]
| |||||||||||||
De vorming van bastaardwoorden.Men behoort van het standpunt eener gezonde logica uit te gaan, en vooral doordrongen te zijn van het gewicht, dat de taal duidelijk zij voor het algemeen, zal men in staat zijn, de volgende beschouwingen te waardeeren en zoo mogelijk te behartigen; zij, die de zaak uit het oogpunt van een beperkt nationaal purisme bezien, reeds kippevel krijgen, als zij een uitdrukking aan een vreemd dialect ontleend, hooren bezigen, zullen het volgende zeker hoogst onvoldaan ter zijde leggen. Immers onvermijdelijk is zeer dikwijls eene ruiling van uitdrukkingen tusschen verschillende talen en juist daardoor gerechtvaardigd. Eene uitdrukking toch, die haar grond heeft in het eigenaardig wezen eener natie, in haar volkskarakter, en die zich slechts uit haar zeden, wetten en gewoonten laat verklaren, zal hoogst bezwaarlijk in een andere taal vertolkt kunnen worden; maar al geschiedt dit, dan zal de vorm in alle geval zeer gedwongen en gekunsteld blijven, omdat de vreemde taal het eigenlijk begrip mist. Als zulk een begrip aan een andere natie ontleend en geakklimatiseerd wordt, zal de oorspronkelijke beteekenis natuurlijk tevens overgenomen worden, en hoogstens zal de uitgang zich naar den aard der taal wijzigen. Het zou b.v. bespottelijk zijn, om in plaats van sigaar 't woord rookstokje of iets dergelijks te gebruiken; maar het zou zeer pedant zijn, het oorspronkelijk cigarro te willen bezigen, omdat men den uitgang wilde behouden. Alle talen nemen op die wijze vreemde uitdrukkingen over, en wijzigen ze daarbij, zelfs in haar beteekenis, dermate, dat de oorsprong bijna verloren gaat. Wie zou bijv. in het Fransche bouquet het Duitsche ‘Busch’ in boulevard ons ‘bolwerk,’ in espiègle ons ‘Uilenspiegel’ zoeken; wie vermoeden, dat de Franschen van ‘was ist das?’ (foutievelijk voor ‘Wer ist da?’) ter aanduiding van het kleine kijkvenstertje in een portiersloge wasistas gemaakt hebben? Verder is het belangrijk op te merken, dat aan de oorspronkel edele, of minstens neutrale beteekenis bij overplanting een ongunstige nevenbedoeling wordt toegevoegd; zoo beteekent het Fransche trinquer (van ‘trinken’) eigenlijk ‘pokuleeren,’ ‘zuipen’ en in rosse wordt ons edel ‘ros’ zelfs tot een ‘knol’ gedegradeerd. Hoe verleidelijk intusschen het onderzoek naar dit internationaal taalverband zijn moge, en hoe menige gevolgtrekking daaruit kon worden afgeleid; het zou ons al te zeer van ons onderwerp verwijderen; wij dienen ons daarom tot vluchtige opmerkingen te bepalen. Het is alleen de vorming dier bastaardwoorden, waarvan de kern uitsluitend aan de klassieke talen, aan het Latijn en vooral | |||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||
aan het Grieksch ontleend is, die ons thans zal bezighouden. Deze wijze van woordvorming, die door de ontzaglijke vooruitgang in alle technische en natuurkundige studiën reeds in alle moderne talen een reusachtige uitbreiding verkregen heeft, en zich steeds meer en meer blijft uitbreiden, mag inderdaad van internationaal gewicht heeten en is dus onze belangstelling overwaardig, zoowel uit een wetenschappelijk als uit een maatschappelijk oogpunt. Voor de wetenschap zijn deze bastaardwoorden van het hoogste gewicht, ze zijn de volkstaal van de moderne republiek der geleerden. De geleerden in verschillende landen zouden inderdaad niet in staat zijn elkaar te begrijpen, en bij gevolg evenmin om elkaar de resultaten der wetenschappelijke navorschingen mee te deelen, en zich die persoonlijk en hun eigen natie ten nutte te maken, zoo niet de nieuwe denkbeelden en feiten door die resultaten verkregen in een vorm werden uitgedrukt, die verstaanbaar is voor alle geleerden uit alle mogelijke natiën, n.l. in volstrekt algemeenen zin, zóo dat de benaming als het ware een merk of stempel wordt waaraan men onmiddellijk het denkbeeld herkent. De Grieksche taal leent zich bij uitnemendheid tot zulk een typischen stempel, niet alleen door haar grooten rijkdom aan woorden, maar ook omdat zij door rijkdom aan vormen en scherpe synoniemiek andere talen verre overtreft. Men denke hier slechts aan de lange, nog steeds aangroeiende reeks van woordvormingen, die haar aanzijn danken aan de Grieksche uitgangen: logie van lŏgŏs = woord, rede (b.v. geneologie, metereologie, kosmologie, philologie, kraniologie, ontologie, phrenologie, physiologie, psychologie, zoölogie, enz. enz.); - tomie van tĕmnō = ik snijd; - genie van gŏnŏs = geboorte; - pathie van pathos = gevoel; - graphie van graphō; = ik schrijf; - scopie van skŏpĕō = ik zie; - kratie van kratĕō = ik regeer; - phonie van phōnē = klank, geluid, enz.; men sla het een of ander handboek der chemie, astronomie, physica enz. op, en oordeele welk een heillooze verwarring er zou ontstaan, als alle daarin voorkomende Grieksche woordvormen in de moedertaal vertaald werden. Op zijn minst even omvangrijk als het gebied dezer woordvorming ten behoeve der wetenschap, door middel van Grieksche uitgangen, is dat, hetwelk de Grieksche en de Latijnsche voorvoegsels omvat. Zoo vermelden we de eigenlijke voorzetsels en voorvoegsels ter aanduiding van zekere toestanden, zooals hypo-(onder), ana-(van een), hyper-(over), syn-(mede), peri-(rondom), dia-(door), kata-(neer), meta-(over, boven), pro-(voor), eu-(goed), dys-(slecht), anti-(tegen), para- (naast), prae-(voor), ante-(tegen), super-(op), trans-(over), ultra-(overheen), sub-(onder), (suff-, succ-), enz. Zoo hebben we aanvangslettergrepen met degelijke beteekenis, als: poly- (veel), | |||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||
geo- (aarde), kako- (slecht), kalli- (schoon), kosmo- (wereld), tele-(ver), philo- (liefhebber), makro- (groot), mikro-(klein), mono-(alleen), auto- (zelf), litho- (steen), palin- (weer), panta- (vijf), phono-(toon), photo- (licht), physio-, (van physis = natuur), psycho- (ziel), pseudo- (gewaand), steno- (snel), anthropo- (mensch), pyro- (vuur), theo-(god), ortho- (recht), chrono- (tijd), enz. Deze komen in alle moderne talen voor en hebben overal dezelfde beteekenis. Het valt overigens niet te loochenen, dat vele dier bastaardwoorden even goed, althans beter verstaanbaar, door een woord uit de moedertaal konden vervangen worden. Waarom zou men b.v. niet voor geographie ‘aardrijkskunde,’ voor physica ‘natuurkunde,’ voor philologie ‘taalwetenschap’ kunnen zeggen, gelijk men voor medicina sedert lang ‘geneeskunde’ en voor lexikon ‘woordenboek’ zegt. Voorzeker hebben andere woorden, zooals ideaal, orgaan, techniek, drama, enz. reeds zoolang het burgerrecht verkregen, dat men tenauwernood meer den oorsprong herkent, zoodat er ten gevolge van hun zeer uitsluitenden zin volstrekt geen mogelijkheid tot vertaling bestaat. Maar ook tegen plaatsvervangers voor de straks genoemde zouden zich velerlei bezwaren opdoen, vooral ten opzichte der daarvan afgeleide bijvoegelijke naamwoorden en bijwoorden. Het zou al heel stijf en houterig klinken, als men psychologisch door zielkundig en theologisch seminarium bijvoorbeeld door godgeleerde kweekschool wilde vertolken. Wij moeten echter erkennen, dat er in velerlei opzicht heel wat tot taalzuivering kan geschieden. De taal van het rechtswezen, zoowel als die der administratie, in het algemeen, die toch zoo nauw tot het geheele volk in betrekking staan, bevatten, zelfs voor de allereenvoudigste zaken zulk een onverstaanbaar mengelmoes van bastaardwoorden en wanstallige vormen, dat iedere welgemeende poging hartelijke toejuiching en de vinnigste spot waardeering verdient. Men kan natuurlijk ook hier overdrijven en menige uitdrukking zou, nu zij door langdurig gebruik het burgerrecht verkregen heeft, in de vertaling volkomen onverstaanbaar zijn. Dit geldt vooral van titels en van een groot aantal technische uitdrukkingen. Ja, het gebeurt meermalen, dat de letterlijke vertaling van dergelijke uitdrukkingen reeds in eene andere beteekenis in gebruik is, b.v. ‘stadhouder’ voor lieutenant of gelijk 't, naar eene verkeerde uitspraak verbasterd, thans voorkomt luitenant. Er zou in dergelijke gevallen dus geen sprake kunnen zijn van een letterlijke vertaling, maar men zou zijn toevlucht dienen te nemen tot de vorming van een ander woord van gelijke beteekenis, en b.v. luitenant door medegeleider moeten vervangen. Een dergelijke taalzuivering zou evenwel over het algemeen bezwaren opleveren, oneindig grooter dan het voordeel. Maar op wetenschappelijk gebied geldt alleen een hooger, n.l. in den striktsten zin des woords internationaal gezichtspunt. Hier | |||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||
toch komt het volstrekt niet op algemeene verstaanbaarheid aan, maar wel daarop, dat de beteekenis van de woorden, welke als resultaat van wetenschappelijk onderzoek zeer bepaalde denkbeelden moeten voorstellen, zoo uitsluitend mogelijk zij. Tal van voorbeelden strekken hiervan ten bewijze. Ieder weet, dat astronomie en astrologie een zeer verschillende beteekenis hebben, en toch bewijst de overeenkomst met ‘philologie,’ ‘metereologie,’ dat er in den vorm van het woord astrologie volstrekt geen aanleiding bestaat waarom het niet even goed als ‘astronomie’ door ‘sterrenkunde’ vertaald zou kunnen worden. Hetzelfde geval doet zich voor bij geographie, geologie, geognosie, die alle drie ‘aardkunde’ beteekenen, en toch een zeer verschillende beteekenis hebben; evenzoo deismus en theismus, bij welke het onderscheid van vorm slechts daarin bestaat, dat in het eerste geval het woord dat ‘God’ beteekent yan Latijnschen, in het tweede van Griekschen oorsprong is. Is dus ergens op eenig gebied de vorming van bastaardwoorden gerechtvaardigd, 't is voorzeker op dat van zuiver wetenschappelijk onderzoek, en zelfs zoo zeer, dat een poging tot taalzuivering in den geest der puristen, gesteld dat zulks mogelijk was, juist die eigenschappen, welke de wetenschappelijke taal kenmerken, n.l. duidelijkheid, nauwkeurigheid en juiste begripsbepaling volkomen zon vernietigen. De eenige billijke eisch, dien men aan wetenschappelijke personen zou mogen stellen, is deze, dat de vorming van een bastaardwoord niet op willekeur beruste, maar dat het in zakelijke beteekenis en in vorm den geest en het taalkundig karakter weergeve van de taal, waaraan het ontleend is. Dit nu is het punt, waarop wij de aandacht onzer lezers wenschen te bepalen, het punt, dat wij bij onzen philologischen noodkreet op het oog hebben. Er bestaat hier, waar het de eigenlijk wetenschappelijke taal geldt, voorzeker minder gevaar voor misvorming der woorden, d.i. voor gebrek aan taalkundige logica in de vorming, omdat de klassiek ontwikkelden gewoonlijk uit eigen beweging zorg dragen, dat, waar dergelijke zonden tegen den taalgeest somtijds voorkomen, ze onmiddellijk hersteld worden. Maar een ander geval doet zich voor, als een zeer gewoon verschijnsel, buiten wetenschappelijk gebied; wanneer namelijk eensklaps voor de een of andere nieuwe ontdekking of inrichting een uitdrukking opduikt, waarbij de kern van het woord wel is waar aan het Grieksch of aan het Latijn ontleend is; maar waar de wijze van verwerking dier uitheemsche bestanddeelen ter vorming van het nieuwe woord zeer gebrekkige taalkennis verraadt. Toch bestaat er gevaar, dat deze wanstallige vormen van lieverlede in de taal worden opgenomen. Wij denken hier geenszins aan die gedrochtelijke woorden, waarmede de aankondigingen in de dagbladen van alle natiën haar wondermiddelen tegen kiespijn en rheumatisme plegen te | |||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||
doopen, om door klank de wufte menigte te betooveren, zooals Revalenta arabica, Kalospinte-chromokrene en derg.: ieder verstandig mensch weet, wat hij daar te verwachten heeft. Het is echter jammer, dat personen, die eenige kennis van de oude talen hebben, 't zij gymnasiasten of studenten, zich niet opdringen om desnoods met behulp van het Grieksche woordenboek den vernuftigen uitvinders dier toovermiddelen tot peter te strekken. Het zijn, naar wij straks opmerkten, niet deze zonden tegen den taalgeest, die op laag winstbejag berusten, welke wij ernstig pogen te bestrijden; maar die talrijke, welgemeende, doch lichtvaardige vormingen van bastaardwoorden, die ter aanduiding dienen van nieuwe door haar praktischen aard snel in zwang geraakte bedrijven, ontdekkingen, uitvindingen, inrichtingen enz., en die, ondanks hun foutieve vorming een onbeperkt, en naar het schijnt onherroepelijk burgerrecht in de verschillende talen verkregen hebben. Als wij aanstonds uit het groote aantal van diergelijke onjuiste woordvormingen eenige voorbeelden aanhalen, geschiedt zulks niet alleen om onze bewering met bewijzen te staven, maar ook om daaraan tevens eenige opmerkingen toe te voegen betrekkelijk de hoogst schadelijke gevolgen, die zulk een taalverminking noodwendig op het taalgevoel en dus ook op de algemeene beschaving moet uitoefenen, en eindelijk om tevens eenige wenken te geven voor een zeer begeerlijk geneesmiddel. Tot de meest logische van dergelijke woordvormingen behoort het woord telegraphie; met de afleidingsvormen: telegrapheeren, telegraaf, telegram, telegrafist, telegraphisch. Wij bezitten hier een reeks begrippen door hetzelfde wortelwoord uitgedrukt, dat verschillende toestanden betreffende zijn wezenlijken inhoud aangeeft n.l. (in bovengenoemde volgorde): 1. het algemeene gebied der techniek, 2. het eigenlijk ambt, 3. het technische instrument, 4. het produkt of resultaat van het ambt, 5. de in deze sfeer dienstdoende beambte, en 6. het bijvoegelijk naamwoord dat de hoedanigheid van het ambt aanduidt (b.v. in ‘telegrafische depeche.’) Het zal wel voor niemand, die nog eenig ontwikkeld taalgevoel bezit, een uitdrukkelijk betoog behoeven, dat in alle organisch levende talen, de uitgangen, die begripswijzingen aanduiden, wat het begrip aangaat, een even bepaalde beteekenis hebben als de wortelwoorden zelf. Heeft dus een willekeurige afwijking plaats van zulk een door den uitgang bepaalde oorspronkelijke beteekenis, dan ontstaan daardoor natuurlijk verkeerde voorstellingen, die het levend taalgevoel en de onwillekeurige logica verwarren, en ten slotte dooden. Het zestal bovengenoemde woorden vertegenwoordigde dan:
| |||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||
Op een enkele uitzondering na (waarover straks nader) is de vorming der afzonderlijke begripsvormen volkomen logisch. Het grondwoord zelf komt van tele = ver en graphein = schrijven. Telegraaf behoorde derhalve, evenals het verwante geograaf, lithograaf, photograaf, kalligraaf, biograaf, stenograaf en vele anderen aantoont, niet het instrument, maar den persoon, d.i. den telegrafist te beteekenen. Volgens dezelfde juiste analogie is vroeger reeds psychograaf, onlangs phonograaf ontstaan, welke beiden insgelijks geen personen maar instrumenten aanduiden. Behalve deze eene inconsequentie, die de beteekenis van het woord telegraaf aankleeft, is overigens de vorming van al deze afleidingen volkomen geschikt om ten voorbeeld voor veel andere gelijksoortige afleidingsvormen te dienen, en zullen zij ons tot hoogst verrassende resultaten leiden. Terwijl n.l. overeenkomstig de beteekenis van ‘telegraphie’ de woorden ‘stenographie’, ‘kalligraphie’, geographie’ en meer andere zeer juist de techniek (n.l. de wetenschap) aanduiden, beteekenen ‘photographie’, ‘lithographie’, ‘galvanographie’, tevens - en zelfs bij voorkeur - het produkt (in plaats van het gelijksoortige telegram: ‘photogram’, ‘lithogram’ enz.) n.l. een stuk papier dat een lithographisch, photographisch enz. beeld bevat. De oorzaak daarvan is volstrekt niet op te sporen, en dat zooveel te minder als men bedenkt, dat ‘telegram’ volstrekt niet eenig in zijn soort is, maar in ‘anagram’, ‘monogram’, ‘pentagram’, ‘epigram’ enz., die alle ook een soort van schrift of teekening (gramma) aanduiden, in vorm een lange reeks geestverwanten bezit. - Het zou velen vreemd genoeg klinken, als men nu photogram, en lithogram ging gebruiken voor photographie en lithographie evenals telegram zonderling zou luiden, als men daarvoor vroeger in overeenkomst met photographie, ook telegraphie gebruikt had ter aanduiding eener telegrafische depeche. - Nog sterker tegenspraak levert het woord autographie op, hetwelk een oorspronkelijk handschrift aanduidt. Ook dit wijkt weder af van monogram, ofschoon beide uitdrukkingen in beteekenis verwant zijn, daar de laatste een oorspronkelijk, verkort naamcijfer aanduidt, waarmee b.v. schilders gewoonlijk hun stukken onderteekenen; terwijl autograaf het produkt aanwijst. Vergelijkt men nu bij voorbeeld de drie verwante woorden biograaf, telegraaf, autograaf met het oog op de ware beteekenis, dan doet zich het zonderling verschijnsel voor, dat het eerste een persoon, het tweede een instrument en het derde het produkt aanduidt. Wij zouden dergelijke voorbeelden van barbaarsche taalvorming honderdvoudig kunnen vermeerderen, als het hier gedetailleerde, praktische hervormingsplannen gold, waartoe ons de ruimte ontbreekt; wij zouden ook nog een groot aantal barbaarschheden van een anderen aard kunnen aanvoeren, waarvoor helaas geen strafbepaling bestaat, zooals het telkens verwisselen der uitdrukkingen spiritua- | |||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||
lisme en spiritisme,Ga naar voetnoot1) zelfs in algemeen verspreide weekbladen, die er zich op toeleggen wetenschappelijke ontdekkingen te populariseeren; wij zullen niet stilstaan bij onzinnige uitdrukkingen als lokomotief en lokomobile (voor lokomotor) en dergelijke, die sedert lang het burgerrecht verkregen hebben; wij willen slechts beproeven om hen die geneigd mochten zijn, dergelijke inconsequenties in de taalvorming voor onverschillig, en het protest daartegen voor louter pedanterie te houden, opmerkzaam te maken op het gevaar voor de algemeene ontwikkeling, dat in een dergelijke taalverminking ligt. Het is niet de aard der taal, die de vorming van dergelijke monstervormen begunstigt, het is de onkunde, die ze maakt, het is het afgestompt taalgevoel, dat ze duldt. Hij die zich rekenschap vraagt van ieder woord, dat hij gebruikt, die dus ook de kracht der samenstellende deelen wil kennen, zal zich onthouden van alle barbaarsche woordkoppelingen of ontaalkundig gevormde afleidingen. Het gemis aan taalgevoel is veelal een gevolg van desorganisatie eener taal. Dit blijkt vooral in het Engelsch, waar langzamerhand alle vormen, voor verbuiging en vervoeging verloren zijn gegaan, maar het komt evenzeer in het Fransch en in het Italiaansch voor. Die verbastering vindt veelal haar oorzaak in de behoefte zich zoo kort mogelijk uit te drukken en dit gaat te gemakkelijker, waar de taal steeds meer uitgangen verliest. Wat echter de taal op die wijze in kortheid wint, verliest ze dubbel aan kleur en leven en daar waar de uitgangen afvallen of verbasterd worden, grijpt de verbastering ook weldra den wortel aan. Ter nadere opheldering van onze beschouwing strekke een voorbeeld aan het Fransch ontleend. Het Latijnsche sequor (sequi) = volgen is tot suivre verzacht, en deze verzwakking tevens in eenige samenstellingen als poursuivre (persequi) voortgezet, in andere evenwel niet, b.v. consequent (consequens, deelwoord van consequor) en nu schijnen voor het Fransch taalgevoel de beide woorden poursuivant en consequent van geheel verschillende wortelwoorden af te stammen, d.i. een verschillende grondbeteekenis te hebben.Ga naar voetnoot2) Nu hebben de Germaansche en de voornaamste Slavische talen, op het Engelsch, en in het algemeen op de Romaansche talen, voor, | |||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||
dat zij betrekkelijk nog het minst onder deze slijting en ontbinding geleden hebben, ofschoon ook zij op lange na niet meer het krachtig organisch leven der Grieksche en zelfs der Latijnsche taal vertoonen. Daarom te eerder kan ieder onzer, die waarlijk hart voor zijn moedertaal heeft, als een heilige plicht medewerken tot handhaving van een krachtig taalleven. Maar al te lichtvaardig spreekt de onwetende over zuiverheid van taal en behoud der moedertaal als over zaken van ondergeschikt belang. Waarschijnlijk, omdat ze geen invloed hebben op den aanleg van nieuwe spoorwegen of den stand der beurs; maar hij vergeet, dat de taal tevens de hoogtemeter is voor de beschaving en ontwikkeling van een volk en zoo onbeduidend zijn toch maar zeer weinigen, dat ze van deze zaken - 'k zeg niet, in gedachte, maar openlijk - zullen getuigen dat ze zonder eenige waarde zijn. Daarom is niets onjuister dan het beperkt begrip, dat de mensch de taal zou hebben ‘uitgevonden’; niet de mensch maakt de taal, maar omgekeerd: de taal maakt den mensch, n.l. zij ontwikkelt zich volgens een innerlijke natuurwet, evenals het denken zelf, want denken is inderdaad niets anders dan innerlijk spreken. Hoe kan dus hier, waar het een natuurwet, n.l. een objectief-verstandelijke ontwikkeling geldt, sprake zijn van inconsequentie der taal? - Dat de taal, waar zij aan haar onbewust, maar juist daarom onfeilbaar instinkt wordt overgelaten, ooit inconsequente woordvormingen zou scheppen, is even ondenkbaar als dat een eikenboom op zekeren dag zeer inconsequent peren of een pereboom eikels zou voortbrengen. Inderdaad, waar het instinkt ophoudt, n.l. waar het levend taalgevoel verkwijnt en wegsterft, daar treedt voor de instinktmatige natuurwet verstandelijke willekeur, intellectueel overleg en dus taalverminking in de plaats. Daarom mogen wij, alleen omdat de rijkdom en de buigzaamheid eener taal wanvormen mogelijk maakt, de taal niet verantwoordelijk stellen voor die ‘inconsequenties’. Wij zelve zijn verantwoordelijk, als wij ons die barbaarschheden geduldig laten welgevallen, zonder er ons van den aanvang af tegen te verzetten of ze ten minste verbeteren. Natuurlijk moet een dergelijke taalverminking, die haar oorsprong heeft in kwijnend taalgevoel, daarop van haar kant eveneens doodend terugwerken, en dus een zeer nadeeligen invloed uitoefenen op de algemeene ontwikkeling. Het eigenlijke volk heeft trouwens bij instinkt een bepaalden afkeer van alle bastaardvormingen, omdat het ze niet begrijpt. Vandaar dat streven en zoeken naar eene beteekenis, de ware oorzaak dier zonderlinge volksetymologiëen, die, hoe vreemd ook aan den oorsprong van het bastaardwoord zelf, vaak dichter aan de waarheid zijn, dan datzelfde bastaardwoord. Het gevaar ligt veelal aan de zijde der zoogenaamd ‘veelzijdig ontwikkelden’. Hoe weinigen toch zijn er onder deze, die uit hun | |||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||
schooljaren nog zooveel van het Grieksch hebben onthouden, als zij het zelfs ooit geleerd hebben, dat zij zonder langdurige inspanning met behulp van een woordenboek in staat zijn om de werkelijke beteekenis te begrijpen dier ongehoorde massa nieuwgevormde woorden, die als paddestoelen uit den grond der volkswetenschappen en technische ontdekkingen opkomen? In het Fransch hebben Larousse, Brachet, Chassang in het Engelsch Angus, Bain, Latham, Morris e.a. er ijverig naar gestreefd op de scholen althans de Grieksche en Latijnsche voor- en achtervoegsels te doen verklaren. Zij hebben dit als een deel van de kennis der moedertaal beschouwd. Bij ons te lande heeft men dit ijverig afgekeurd en gemeend, dat die halve geleerdheid noodeloos en zelfs schadelijk was. De halve geleerdheid, die begrijpt, dat phonograaf (van phone = klank en graphein = schrijven) klankschrijver of klankteekenaar beduidt en die dus dat vreemde woord met overtuiging gebruikt, wetende wat 't beteekent, moet voor den denkenden mensch meer waarde hebben, dan de volslagen onwetendheid, van hen, voor wie dat woord een klank is, als naam van een zaak.Ga naar voetnoot1) Die volslagen onwetenheid is 't, die tal van menschen tot zulke grappige vergissingen brengt, waar ze met den grooten hoop mee, bastaardwoorden gebruiken, zonder ze te verstaan en ze daarom verwisselen op de wijze van Miss Malaprop in Sheridan's Rivals of zóo als we dat in kluchtspelen belachelijk gemaakt zien en zooals de minder ontwikkelde elken dag doet hooren.Ga naar voetnoot2) Er is hier geen sprake van de taal der wetenschap, die, juist omdat zij uitsluitend het onderling verkeer van wetenschappelijke mannen poogt te bevorderen, recht heeft op een eigen technologie; maar wij bedoelen hier die woordvormen van wetenschappelijken aard, vooral op het gebied der natuurwetenschap, die door haar algemeene belangrijkheid hooge waarde voor de algemeene beschaving hebben, en die bij het steeds toenemend streven naar populariseering der wetenschap hoe langer hoe meer gebruikt worden en door eenvoud en duidelijkheid moeten uitmunten, alles ten dienste van het ‘beschaafde publiek’. Wij vragen ons allicht af, hoe beschaafd het publiek wel zou moeten zijn, of wat men eigenlijk onder ‘beschaafd publiek’ verstaat, wanneer die opeenstapeling van vreemde woorden, veelal uit Grieksche woorden gevormd en onverklaarbaar | |||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||
voor ieder, die met degelijk Grieksch verstaat, niet belet, dat de ‘populaire voordrachten’ waarmede we overstroomd worden, konden genoten worden door ieder, die eene beschaafde opvoeding heeft genoten. Men vindt daar protoplasma, embryologisch, phylogenetisch, histeologie, rudimentaire, en abortive organen, anthropoïden, alalen, polyphyletisch, biogenetisch, ontogenetisch en honderd andere uitdrukkingen, die, zelfs als zij alleen op den klank het geheugen werden ingeprent, ons toch nooit haar wezenlijken inhoud zoo levendig voor den geest zouden brengen, dat zij niet telkens nagenoeg opnieuw zouden moeten vertaald worden, om volkomen duidelijk te zijn; eene zaak, die op zich zelf reeds een ernstig bezwaar tegen duidelijkheid en juistheid oplevert, omdat zij natuurlijk de levendige voorstelling in den weg staat en dus schadelijk is voor de duidelijkheid. Maar wij behoeven zelfs niet tot de populair-wetenschappelijke woordvormingen op te klimmen: elk eenigszins degelijk nieuwsblad of tijdschrift levert tot staving van ons beweren een aantal woordvormingen, wier oorspronkelijke beteekenis uit de bestanddeelen afgeleid slechts voor een klein getal lezers bevattelijk is. En toch is zulk een juister begrip het beste middel tegen een oppervlakkig en eenzijdig verstaan, d.i. misverstaan van dergelijke uitdrukkingen. Zulk een verkeerd begrip is de ware oorzaak van die gevaarlijke halfbakken beschaving, die hoe langer hoe meer veld wint, en daar zij meestal met eigenwaan gepaard gaat, de uitbreiding der ware beschaving meer in den weg staat dan volslagen gemis aan beschaving zulks zou doen. Men moet inderdaad het gevaar van zulk een halve kennis, die in oppervlakkig en eenzijdig begrijpen zijn oorsprong vindt, niet te gering achten, te meer omdat onder de vreemdklinkende uitdrukkingen, die ons een zeker ontzag inboezemen, en die onwillekeurig meer eerbied en gereeder vertrouwen opwekken, allicht een drogreden kan schuilen, vooral omdat men tegenover een moeielijk uittespreken woord al te zeer aan den vorm blijft hangen. - Men denke hier slechts aan de talrijke kunstenaars, ambtenaren, landbouwers, kooplieden, militairen enz., de geheele beschaafde vrouwenwereld niet te vergeten - en juist in deze kringen bestaat meer dan men algemeen vermoedt, behoefte aan geestelijk voedsel. Is het voor dit hoogst achtingswaardig en zeer talrijk deel der menschen niet bijna onmogelijk, of ten minste hoogst moeielijk om zelfs met behulp van een uitgebreid woordenboek al die bastaardwoorden te doorworstelen en dan nog tot een betrekkelijk helder begrip te komen van hetgeen men gelezen of gehoord heeft - We spreken er nog niet eens van, dat het noodig kan zijn de daaronder schuilende schijnwaarheden en drogredenen op te sporen. Komt daarbij nu nog een dwaze, belemmerende willekeur en die | |||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||
inconsequentie in de woordvorming, welke met alle gezonde logica in strijd is, dan moet volslagen begripsverwarring daarvan een noodzakelijk gevolg zijn. We wijzen op twee eenvoudige, haast onweerlegbare stellingen: ‘de waarheid van elke overtuiging berust op de klaarheid en juistheid der gedachte’ en ‘de klaarheid der gedachte is afhankelijk yan de juistheid en duidelijkheid der taal.’ - Men zorge dus de laatste te handhaven, en ze van alle inconsequente en daardoor benevelende woordvormingen te zuiveren, en men zal veel in het belang der eerste verricht hebben. De vraag is slechts, of en hoe zulk een invloed op de taal mogelijk is. Daarbij behooren zij, die 't wel meenen met de zaak der volksopvoeding tweeëelei zaken te behartigen. Vooreerst behooren ze den moed te hebben, het gebruik van de inconsequente bastaardvormen onverbiddelijk natelaten, welke schitterende voorbeelden er ook mogen bestaan, en dus òf betere vormen te gebruiken of eene poging tot vertaling in de moedertaal te wagen. Ten tweede voor de logisch gevormde, maar voor het algemeen beschaafd publiek onverstaanbare bastaardwoorden, waarvan de kern aan de oude talen ontleend is, door woord en voorbeeld aantedringen op het gebruik van een vreemde woordentolk. Het baat niet of er op bijna elk taalcongres op de bastaardwoorden wordt gescholden, maar 't zal wel helpen, als men de handen uit de mouwen steekt en als om strijd bij redacteuren van tijdschriften en vooral bij journalisten aandringt op 't gebruik van zuiver gevormde vreemde, maar liefst nog van Nederlandsche woorden. Aan leden van den gemeenteraad, de provinciale staten en statengeneraal, aan advocaten en philosofen kan men immers bij voorkomende gelegenheid telkens en telkens weer een paar woorden voorleggen, die in den laatsten tijd bijzonder onze aandacht hebben getrokken. Wat is eene commissie ad hoc, die eene enquête instelt? Is 't zoo iets vreemds, dat er geen Nederlandsche woorden voor zijn? De aapachtigheid der menschen komt ons in dezen te hulp. Men neme de proef en gebruike gedurende eenige maanden voor de kunst alleen de woorden: photographie, lithographie, galvanographie, cartographie, chemitypie, en daarentegen voor het produkt in overeenkomst met de uitdrukking telegram, alleen photogram, lithogram, galvanogram, autogram, chemityp en onder onze naaste omgeving zal men weldra een paar nieuwigheidszoekers ontmoeten, die ons die woorden nazeggen en trotsch op hun verkregen kennis ze ijverig ronddragen en zelf te pas jagen bij hunne andere kennissen. Terloops zou men hun de reden kunnen opgeven, waarom men aan de andere woorden de voorkeur gaf, al was 't alleen om hen niet af te schrikken als een behoudsman hen vroeg, waarom ze dat woord juist gebruikten. Kramers' Woordentolk en dito Woordentolk verkort hebben, | |||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||
evenals Kramers' Vreemde Woordentolk aan zeer velen belangrijke diensten bewezen. Ze hebben ook veel aanbevelenswaardigs. Tot het doel, dat wij ons voorstelden, is echter nog een ander soort woordenboek noodig n.l. een in den smaak van Black's Students' Manual, waarin men de woorden kan vinden op de samenstellende deelen, zoodat duidelijk uit de opgave blijke, welke woorden verwant zijn. Zoo staan onder graphē = geschrift en graphō = ik schrijf, alle samenstellingen voor zoover zij als nieuwe vormen in de taal zijn opgenomen, naar alphabetische volgorde geschikt, o.a.
Niet alleen, dat zulk een boek de bestaande vormen zou leeren verstaan, maar 't zou zelfs bij de vorming van nieuwe woorden dadelijk 't middel aan de hand doen om een Nederlandsch woord te vinden, eer de vreemde indringer had postgevat. M.S. |
|