Noord en Zuid. Jaargang 3
(1880)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 61]
| |
Boekaankondigingen.Nederlandsch Leesboek. Proza en Poëzij der beste schrijvers. Ten gebruike van Middelbaar en Lager Onderwijs, verzameld en voorzien met eene schets van de Geschiedenis onzer Letterkunde door G.D. Minnaert. Derde druk. Gent, J. Vuylsteke 1879.Dat dit boek een derden druk beleeft, bewijst dat het gebruikt of althans gezocht wordt; meer niet. We verklaren echter gaarne, dat het ten volle de algemeene belangstelling verdient. Alleen van de beste schrijvers en daaronder niet veel van de allerminste, zijn zeer oordeelkundig, alleen soms wat al te fragmentarisch, de beste stukken gekozen en wel in een geest, die voor jonge lieden niet anders dan hoogst passend moet genoemd worden: een vroolijke, frissche, gezonde geest heeft den verzamelaar bezield. Enkele degelijke stukken van zwaarder gehalte wisselen de lichtere lectuur af en hier en daar staat een ernstig een min of meer gemoedelijk stuk tusschen losse schets of onderhoudend verhaal-afwisseling, die der jeugd behaagt. De schets der letterkunde, die vooraf gaat, is zeer leesbaar geschreven en geeft (behalve in de laatste bladzijden) zonder met namen en jaartallen overladen te zijn, een vrij juist beeld van den gang onzer letterkundige ontwikkeling. Iets is er aan te merken op de geschiedenis der taal, die het Nederduitsch maakt van 't Gothisch, ook had op andere wijs of in 't geheel niet gesproken moeten zijn over 't beweren, dat het Nederlandsch een dialect is van het Hoogduitsch. Wat de kritiek aangaat, we verheugen ons, dat men daarin de nieuwere inzichten heeft gevolgd en niet op langverouderde bewondering bleef voortleven. Een beetje meer waardeering voor onze nationale grappen en kluchten ware niet te onpas geweest. Aan den voet van bl. XL behooren de titels der werken van Van Rees en Ten Brink afzonderlijk te zijn opgegeven, dewijl men anders kon meenen, dat deze heeren samen ‘Herinneringen’ hadden uitgegeven. | |
Stijloefeningen ten gebruike bij het onderwijs op de volksscholen door Y. Ykema. Hoofdonderwijzer te 's-Gravenhage, ald. Joh. Ykema 1878. 1e en 3e stukje.Denzelfden lof, dien we aan het 2e stukje gaven, schenken we met alle overtuiging aan deze stukjes met lees-, spreek- en schrijf- of stel-oefeningen, die elkaar zeer methodisch opvolgen en goed gekozen, niet vervelend zijn. Ongemerkt leeren de leerlingen zoo zinnetjes en heele opstellen maken. Op de vragen van het derde stukje heb ik hier en daar aan te merken omdat ze veel te veel kennis van andere zaken vorderen en aanleiding kunnen geven tot afdwalingen. Zoo bijv. (we bedenken, dat 't in de taalles is) (bl. 45). Wat was de Muiderking? Hoe kwam het, dat stadhouder Willem III koning van Engeland werd? Wat ondervonden de Nederlanders onder de Fransche heerschappij? Ook brengt de eerlijkheid mede, dat men de kinderen niet laat lezen; Waarlijk zoo ik kiezen moet,
Altijd rijk.... soms arm te wezen....
Och! ik zeg het zonder vreezen....
Ik kies arm zijn..,. kort en goed!
| |
[pagina 62]
| |
Nog een schrede verder en we krijgen Justus van Effen, die ons leert de rijken te beklagen omdat ze zwaren wijn moeten drinken en feesten moeten bijwonen. Geen leugens in de school. Zullen onze jongens leeren, dat een arme kerel die eerlijk en trouw is, meer waard is dan een rijke schurk - heel graag! maar dan met Beets eerlijk gevraagd:
Wat wacht u? schuld met weelde, of deugd met smart?
maar niet de leugens der eeuwen verkondigd, dat armoede gelukkig maakt en geen schande aanbrengt. | |
Taaloefeningen behoorende bij de Handleiding bij het Onderwijs in de Nederlandsche tad op de Volksscholen door Y Ykema. 's-Gravenhage. Joh. Ykema: 1879. Eerste Cursus A en B. 7e druk.Dit zijn een paar zeer eenvoudige echt practische boekjes voor eerstbeginnenden. Zóó beginnende kan men streng methodisch den geheelen cursus doorloopen en zijn doel bereiken: de leerlingen een goed verhaal mondeling en een goed opstel schriftelijk te laten maken. | |
De Taalvriend. Practische Lessen in Spelling, Spraakleer en Stijl, ten dienste van Scholen voor uitgebreid Lager en Middelbaar onderwijs, onderwijzers, kweekelingen enz. door P. Karssen. Amsterdam. C.L. Brinkman, 1879.Na de uitvoerige bespreking van ‘Ontwikkelend Taalonderwijs’ van denzelfden schrijver kunnen we hier volstaan met de mededeeling, dat dit boekje bij het vroeger verschenen werkje geheel aansluit; dat het natuurlijk veel moeielijker opgaven bevat, maar even degelijk en doelmatig is bewerkt als het eerste. We durven dit werkje gerust een goede toekomst voorspellen. | |
Paedagogische Bibliotheek onder redactie van J. Versluys. IV. Bain, over Studie der talen enz. Groningen. W. Versluys. 1879.In niet al te zuivere taal ontvingen we hier eene vertaling van een werkje, dat op zijn zachtst genomen sedert het geschreven werd veel van zijn waarde heeft verloren. Als men de waarde van taalonderwijs wil beoordeelen, dan dient men zich een taalonderwijs voor te stellen, zóo als 't kan gegeven worden, met het doel om te ontwikkelen. Als dat onderwijs oordeelkundig lezen en behandelen van schrijvers uitsluit en men van de spraakkunst niets wil weten dan: ‘Spraakkunst leeren bestaat, behalve in het gebruik maken van zijn geheugen, in het begrijpen van eenige regels en het toepassen er van als de gevallen zich voordoen, waarbij men dan de uitzonderingen, die er zijn, moet onthouden.’ - daar is zeker't onderwijs in alle andere vakken - mits goed gegeven - oneindig nuttiger. | |
[pagina 63]
| |
Van 't vertalen heet het: om zeker te zijn, dat er eenige ontwikkeling wordt verkregen, is men verplicht het vertalen... te behouden, ofschoon dit op zich zelven de minst nuttige oefening van allen is.’ - Het komt er al weer op aan of een mensch vertaalt, of een machine. Wie Dickens verhollandscht of Beets of Cremer verduitscht of verengelscht zal meer land en volkenkunde aan zijn leerlingen mededeelen, dan menigeen, die den heelen Pütz van buiten kent - ooit gedaan heeft. Men vergelijke met Bain, het oordeel van Noiré in diens Paedagogisches Skizzenbuch of in de geheel en al verhollandschte bewerking: Hoe men van kinderen gelukkige menschen maakt (Amst. Olivier). Dit boekje had vooral daarom onvertaald kunnen blijven, omdat de schr. eigenlijk niets anders heeft willen geven dan een pleidooi voor de ‘nieuwe richting in het onderwijs’ nl. de volstrekte heerschappij van wisen natuurkundige wetenschappen. Dat in Engeland veel te veel tijd wordt besteed aan Latijn en Grieksch, stem ik gereedelijk toe, dat men daarom met minachting op taalonderwijs moet neerzien, kan ik niet gelooven. Voor Bain bestaat er geen goed taalonderwijs en zijn de talen alleen de hulpmiddelen om wat anders te leeren. Dat men de eigen letterkunde niet grondig kan beoefenen zonder de letterkunde van naburige volken te kennen, komt niet bij hem op. Toch zou hij geschiedenissen der letterkunde als onderdeel der geschiedenis onderwezen willen zien, zonder dat men de werken der groote schrijvers las, zonder dat men zelfs de talen verstond, waarin zij schreven. Bij de verwaarloozing van 't onderwijs in de moedertaal - gelijk men die vroeger veel meer algemeen dan nu in Engeland vond - wil de schr. thans aan de beoefening van de stijlleer en letterkunde der moedertaal een plaatsje ‘op den voorgrond’ geven. Willen we al de dwaasheden weerleggen in de eerste 28 bladz. voorkomende, we zouden een heel nummer van ons tijdschrijft vullen. De vertaler wijst er op, hoe Spencer, van wie men zeer veel leeren kan, maar wiens theorie - als men menschen verlangt, die niet alleen een hoofd, maar ook een hart hebben - in haar geheelen omvang bezwaarlijk steekhoudend zal worden bevonden, reeds nagenoeg hetzelfde doodvonnis heeft onderteekent. De slotsom is, dat Bain - en de vertaler staaft dat met tal van aanhalingen van allerlei schrijvers, een artikel schrijft, om het zijne er aan toe te brengen, opdat de leerlingen niet te veel tijd met Latijn en Grieksch doorbrengen. Daarvoor behoefde in 1879 in ons land geen boekje te verschijnen. Een andere vraag is het, of Grieksch en Latijn, of ook Nederlandsch (en wil men, nieuwere talen) zóo onderwezen worden, dat de leerlingen inderdaad gevormd worden, dat ze toenemen in kennis en ontwikkeling. Daarover behoorde een deel van de ‘Paedagogische Bibliotheek’ te handelen. | |
Nederlandsch Dicht en ondickt der negentiende eeuw; bijeenverzameld en gerangschild door J. Van Vloten. - Bloemlezing uit het Nederlandsche Proza., Van der Palm-Koenen. 3e druk. f 1.60 geb. f 1,90.Eene belangrijke verbetering bij deze nieuwe uitgave is de uitbreiding van het werk van een tot twee deelen. De hoogstbelangrijke bloemlezing bevat zeker alleen stukken, die door inhoud of vorm of door beide hooge waarde hebben. Evenmin valt het te | |
[pagina 64]
| |
ontkennen, dat de keuze uit de werken van vele schrijvers gedaan ons inderdaad de schrijvers doet kennen, dat ze hen karakteriseeren. Toch hadden we enkele schrijvers òf weg willen laten òf door zeer weinig fragmenten vertegenwoordigen. Zoo hadden we graag van Ockerse wat minder, van Loosjes wat meer gehad; zoo hadden we Fransen van Eck, Kops, Kist, Hogendorp, Westerbaen, Koopmans en Serrurier best kunnen missen, zoo goed als Swart, Swaving, van Casteele en Reesema. Daardoor ware plaats gewonnen om Wap, Oltmans, vooral J. Van Lennep, verder Lublink Weddik, Groen van Prinsterer, Thorbecke, Lulofs o.a. beter te karakteriseeren. Maar de beschouwingen verschillen Ons komt het voor, dat de leerlingen zich tot weinig schrijvers moeten bepalen, maar dat het er op toegelegd moet worden, te zorgen, dat ze die weinigen goed leeren kennen in al hun grootheid en al hun waarde. Gaarne erkennen wij, dat dit uit Van Vloten's boek bij zeer velen mogelijk is. | |
De moedertaal. Een leesboek met Taaloefeningen door H. de Raaf en J.G. Zijlstra. 1e en 2e dedtje tweede druk, 3e-7e deeltje eerste druk. Groningen Noordhoff en Smit 1879.We begrijpen volkomen, dat men lofredenen op deze boekjes geschreven heeft, geheel in den kindertoon geschreven, met alle mogelijke afwisseling, met taalkundige oefenigen, die zich bijna onmerkbaar bij de leesles aansluiten en toch - hoewel zonder eenige inspanning - een vrij volledig overzicht geven van de vormen en vormveranderingen in onze taal, zoowel als van het vormen van de eenvoudigste zinnen. Het grootste genoegen bieden deze boekjes der jeugd, door dat ze 't meest aantrekkelijk hulpmiddel... prentjes, hebben. Maar juist hier beginnen onze aanmerkingen. Dat de tekst voor een deel uit het Duitsch vertaald is, kan geen kwaad omdat de vertaling, ook die der versjes, - ze mogen een enkele maal beneden het oorspronkelijke staan - veelal volstrekt niet aan een vertaling doet denken, maar... de prentjes behooren bij het aanschouwelijk onderwijs, en wat te maken van aanschouwingen, die den leerling geheel vreemd zijn. Men had deze kostbare onderneming nog wat kostbaarder moeten maken en oorspronkelijke Nederlandsche teekeningen moeten genomen hebben. Met deze Duitsche platen, waarop huizen, kachels, stoelen en derg. voorkomen, die den leerling volstrekt onbekend zijn, kan den leerling onmogelijk een ware voorstelling gegeven worden; zij zullen zich Nederlandsche toestanden denken en Duitsche toestanden zien.Ga naar voetnoot1) |
|