Noord en Zuid. Jaargang 3
(1880)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 53]
| |
Letterkundig Overzicht.
| |
[pagina 54]
| |
Verblijdend is 't bericht, dat Potgieter's Studiën en Schetsen thans in drie deelen compleet zijn, terwijl we ook een oorspronkelijken roman van Josephine Giese begroeten, onder den titel Lentestormen in twee deelen verschenen. Te weinig nog leest men Potgieter en laat zich afschrikken door een, niet altijd even eenvoudig proza, dat gunstig afsteekt bij den water- en melkstijl van eenige onzer meest gelezen schrijvers. Men bedenke, dat van hem en van Bakhuizen van den Brink de groote beweging uitging, die ons thans ten minste oorspronkelijke schrijvers bezorgt. Belangrijk in een ander opzicht is Ebers, van wien we weer een roman bezitten, dus alweer een roman van Ebers, en wederom een Egyptische. Het tooneel der handeling is ditmaal echter niet Sais en het Deltaland, gelijk in de ‘Koningsdochter,’ niet Thebe en zijn doodenstad, gelijk in ‘Warda,’ niet de Sinai, gelijk in ‘Homo sum,’ maar het oude Memphis en zijn Serapistempel, met de daarbij behoorende kluizenaarswoningen. Verplaatste hij ons eerst in de dagen van Amasis en den laatsten Psamtik, daarna in den bloeitijd van het aloude Egyptische rijk onder Ramses den groote, het laatst in de Sinaïtische woestijn, tijdens den eersten Christenkeizer, - de gebeurtenissen, die hij ons in dezen roman te aanschouwen geeft, hebben plaats in het jaar 164 voor onze jaartelling, onder de regeering van Ptolemeus Philometer, den 14en uit het geslacht der Lagiden. Deze, zijne gemalin Kleopatra en zijn broeder Ptolemeus Euergetes spelen een belangrijke rol in dit stuk. Ook andere historische personen, zooals de Romein Publius Cornelius Scipio Nasica worden ten tooneele gevoerd. Maar de hoofdpersonen, waarnaar de roman genoemd is, zijn de zusters Klea en Irene. Eenige overgeblevene fragmenten uit het koninklijk archief van Memphis, o.a. een smeekschrift bevattende van een in het Serapeum levenden kluizenaar ten gunste van de zusters, die als waterdraagsters voor de offeranden in den tempel dienden, gaven Ebers het onderwerp aan de hand, dat zijne dichterlijke verbeelding wederom met meesterlijken tact heeft uitgewerkt. De hoofdfiguren mogen geheel eene schepping zijner fantasie zijn, de historische physionomie van den tijd, waarin zij leven en handelen, en het karakter der aan de werkelijkheid ontleende personen zijn getrouw weergegeven. Dit weinige kan volstaan om dezen nieuwen roman van Ebers eenigermate te doen kennen. Overigens behoeft de naam van den schrijver ook bij ons geene aanbeveling meer. Zijne letterkundige werken, zoo degelijk van inhoud, zoo schoon van vorm, zoo rijk aan menschenkennis, worden in alle beschaafde landen, onder alle standen gelezen en genoten. De rede van prof. Brill De voorwaarde van het schoone in de letterkunde moet wel bijzonder de aandacht trekken, nu er zooveel | |
[pagina 55]
| |
over het schoone in de letterkunde getwist wordt en eenigen het geheel als vereischte willen wegcijferen. Heilig dan Victor Hugo met zijn spreuk in de Misérables ‘le beau est quelque fois plus utile que l'utile.’Ga naar voetnoot1) Onze nuttigheidsmannen roepen gauw mee: ‘le laid c'est le beau!’Ga naar voetnoot2) Tot hun getal behoort niet de schrijver van een verhaal zonder titel een keurig uitgevoerd romannetje van W.R. Van Groenendael, dat we met genoegen doorbladerden en dat een aandachtige lezing, onverwaard is. Hetzelfde geldt van een bundel Amsterdamsche novellen van Justus Van Maurik Jr. getiteld Uit het volk, waarin onze blijspelschrijver met evenveel waarheid en tact als in zijn tooneelwerken het leven der minder rijkbedeelde klassen beschrijft. Gedeeltelijk elders verschenen of voorgedragen, zullen deze verhalen ongetwijfeld met genoegen worden gelezen. Gelijktijdig met den nieuwen druk van den 7den bundel Ideën verschijnt de zesde druk van Vorstenschool, ditmaal in een allerkeurigsten vorm, bijzonder net uitgevoerd in klein 8o en zeer smaakvol gebonden. We twijfelen niet, of zij, die 't nog niet kennen, zullen zich haasten er kennis mede te maken. Wie het beoordeelen wil zonder het te hebben zien spelen, zal zeer zeker mistasten. Het stuk is, op het tooneel, van zeldzaam krachtige werking, namelijk als de rol van ‘de Koningin’ in goede handen is, zooals we dat bijv bij Catharina Beersmans zien. Maar bij lezing en ernstig nadenken worden we getroffen door de waarheid der voorstelling, die ons overal tegenstraalt. Bij haar licht verdwijnen de nevelen, waarin we veelal ons onbekende toestanden hebben beschouwd en beoordeeld. Het keurig boekdeeltje kome - tot heil der natie - in zeer vele handen. Van de Romanbibliotheek verschenen deel 5 en 6 zijnde André, een roman in 2 deelen, door Ed. Swarth, bekend door tal van andere werken; we gelooven deze keuze minder te mogen billijken, dan de keuze van het derde deel der Bibliotheek van Nederlandsche schrijfsters nl. Drie novellen van Virginie Loveling. De groote zorg, die de geniale schrijfster aan haren arbeid besteedt, is oorzaak, dat hare werken niet talrijk zijn en zoo komt het, dat een nieuw werk van hare hand haast eene gebeurtenis is. Bijzondere beweging op letterkundig gebied was er niet waar te nemen. De lezingen begonnen weer en ditmaal met een zeer groot aantal nieuwe namen. We mogen gelooven, dat de bloeitijd der leesavonden voorbij is en dat men voor avondbijeenkomsten welhaast wat anders zal moeten uitvinden dan verhandelaars, sprooksprekers en wat de Friezen noemen: ‘versopzeggers.’ | |
[pagina 56]
| |
Opnieuw zouden ze in bloei verkeeren, als de oude sprooksprekers inderdaad terugkwamen en al de glans hunner verhalen in sierlijke taal en keurige inkleeding werd teruggebracht - naar onze hedendaagsche maatschappij, die zeer zeker dorst naar poëzie en die genieten zou als haar objectieve scheppingen werden aangeboden. Veel daartoe biedt ons eene keurige verzameling ten deele onuitgegeven en veelal epische gedichten, nl. de volksuitgaaf van het Dichterlijk Album van Hofdijk. Juichen we deze uitgave toe, we zijn maar half ingenomen met de vaak verdienstelijke vertaling van Gutzkow's Uriël da Costa, door P.C.F. Frowein. Dezelfde redenen, die Gutzkow bewogen zijn held Uriel Acosta te noemen, moesten den vertaler hebben bewogen, dien naam zoo te laten. Dit is echter minder bedenkelijk dan de toevoegselen aan den oorspronkelijken tekst, afgezien nog van het niet altijd even vloeiende van de verzen. Vijfvoetige jamben meent men gemakkelijk te kunnen schrijven, wie de moeite doet de muziek der taal in den Nathan en de Iphigenie te vergelijken, zal spoedig ontdekken, dat er groot verschil is in de wijze, waarop de een zijn jamben maakt en die, waarop de ander dat doet. De verschijning van meer en beter oorspronkelijke werken geeft ons alle hoop voor de toekomst, meer nog het verschijnen van tweede drukken van oorspronkelijke romans. Van beide geeft Mevr. Van Westhreene ons 't voorrecht. Zij laat namelijk het licht zien een oorspronkelijken roman Benijd en Beklaagd, terwijl juist de tweede druk verscheen van haar roman De Oudvelders, onder den pseudoniem Hester Wene uitgegeven. Verder verscheen een drietal novellen, door Marcellus Emants, verhalen van hartstocht zeker, maar zeker ook met zorg ontworpen en bewerkt, gelijk zooveel, wat de Schr. ons in ‘De Banier’ gaf. Zijn kunstwerken getuigen van smaak en van studie tevens; vooral ook van den invloed der realistische of zooals 't tegenwoordig heet ‘naturalistische’ school, die steeds meer volgelingen vindt. Daarom zou men haast vragen: Is 't een teeken des tijds of is 't eenvoudig speculatie, dat men eene nieuwe uitgave het licht doet zien van De verborgenheden van Parijs van Sue? Er is verwantschap tusschen de omgeving van den Schoolmeester, Fleur de Marie, Chourineur e.a. en de kringen, waarin Zola ons voert. Maar hoezeer verschilt de intrige in beiden, hoezeer treedt 't zoogenaamd zedelijk streven bij Sue naar den voorgrond. Enfin - men richt zich naar den smaak der koopers, als men naar de markt gaat. Zola heeft dat ondervonden en kwam van 6000 fr. per jaar op 100000 fr. - zoo zeker was men van zijn succes, dat zijn uitgever 75000 franken voor annonces voor zijn laatsten roman betaalde en | |
[pagina 57]
| |
- de ‘Nana’ heeft geen succes. In het A.H.B. van den 3den Nov. verklaart Henry Havard, dat de opinie te Parijs verre van gunstig is en de Parijsche correspondent van L'Athenaeum Belge de heer Charles Bigot voorspelt bijna Zola's val. Hij verklaart ronduit, dat de schrijver toestanden beschrijft, die hij niet kent - een uitspraak, die met Havard overeenkomt, die eenvoudig verklaart, dat de dingen welke Zola beschrijft, niet of zoo niet te Parijs bestaan. Waar blijft de waarde van 't realisme, als de zoogenaamde werkelijkheid niet bestaat? Hoogst lezenswaardig is over dit onderwerp de voorrede van Marcellus Emants Drie novellen en dat te meer, dewijl het niet aangaat een man als Zola, die van éen werk zesenzestig drukken kan toonen, met een eenvoudig schouderophalen te veroordeelen; of zoo als enkelen doen, zijne werken te veroordeelen, zonder ze gelezen te hebben. Wij ontvangen elken morgen onzen Voltaire maar lezen 't fragment Zola met afnemende belangstelling. Nana's optreden was uitmuntend geslaagd; maar 't eindeloos rekken van de receptie en 't steeds geeuwend en rekkend voortzetten van 't souper bij Nana, had ons bijna den moed voor alle verdere lectuur benomen. Toch zijn er tooneelen in vol poëzie, vol diepe menschenkennis bijv. daar, waar de diepgezonken heldin zich een wereld van onschuld en eenvoud wenscht en in de liefde van een knaap zich een roman toovert, gelijk ze zeker meende, dat er nooit een voor haar zou bestaan. Daarom vooral is lichtvaardig verwerpen onverantwoordelijk en moeten we Dr. Jan ten Brink's studie Zola, Eene bladzijde tot de geschiedenis van den Franschen roman in de negentiende eeuw ten sterkste aanbevelen. De lezer ontvangt daar grondige, degelijke, eerlijke kritiek en analyse. Ten behoeve van hen, die niet alle werken van Zola gelezen hebben of lezen zullen, zij gezegd, dat de hoofdinhoud der verschillende romans er tevens in is opgegeven. Van de 20 romans, die Zola zal schrijven is het eerste achttal compleet. Compleet is thans ook de pracht-editie van De Génestet met een portret, dat we inderdaad bewonderen en dat een merkwaardige verbetering is van het portret aan de eerste uitgave toegevoegd. Huët liet de eerste der vijf afleveringen van zijn Belgische reisherinneringen die onder den titel Het land van Rubens verschijnen, het licht zien; M.C. Frank gaf weer een Indisch boek: Eenige Jonge dames; van ten Kate's Psalmen verschijnt de tweede druk en van Jhr. H.B. Smissaert verscheen een oorspronkelijke roman in 2 deelen Charles du Plessis terwijl tevens een andere oorspronkelijke roman van A.H. Van der Hoeve het licht ziet: Fierheid adelt. | |
[pagina 58]
| |
De twee laatstgenoemde werken onderscheiden zich van de meeste nieuwe werken van den laatsten tijd, doordat ze niet tot de naturalistische school behooren - eene richting, die zelfs bij de Redactiën van dagbladen verdedigers of bestrijders vindt. Het Nieuws v.d. Dag althans had onlangs een zeer hartig woordje aan 't adres van de ‘naturalisten’ - een artikel vooral zeer gewenscht ter wille der valsche profeten en wij wijzen met nadruk op de daar geopperde bewering, dat de naturalisten geen karakterteekening geven, althans deze aan den loop der gebeurtenissen of liever der toestanden overlaten. Dat de letterkundige productie meer in quantiteit dan in qualiteit zal toenemen, omdat iedereen gelooft in ‘naturalisme’ een vrijbrief te hebben voor 't beschrijven van de meest onbeduidende, alledaagsche zaken, ligt voor de hand en dat de grenslijn tusschen geschikte en ongeschikte onderwerpen niet gemakkelijk te trekken is, evenzeer. Bij dergelijke beweringen dient men echter voor alle dingen 't bewijs te hebben, dat de schrijver ten behoeve der lezers de voortbrengselen der bewuste school als overtuigingsstukken medebrengt en daartoe is geen plaats in de kolommen van een blad van beperkten omvang. Er zijn ook veroordeelaars, die op heel zwakke gronden 't doodvonnis uitspreken en wel, omdat men nu durft noemen, wat men vroeger verzweeg, omdat de nieuwe school de slechtheden durft noemen, die men oudtijds bedreef maar als niet bestaande, verzweeg. Op een paar vuile tooneelen in L'Assommoir afgaande, mag men niet een arbeid van vijftien jaar veroordeelen of zich houden als bestond de man niet, die binnen drie jaar tijds in bijna alle Europeesche talen ook Russisch en Poolsch o.a. vertaald werd. De Spectator gaf een zeer goed geslaagde parodie van ‘De triumf van het Naturalisme in letteren en kunst’ met het motto: ‘le beau c'est le laid’: verdierlijkte wezens in onooglijk gewaad of zonder gewaad voeren op een varkenserf met hoogst walgelijke attritributen een dronkemansdans uit. ‘Les rois en exil’ besprekende laat Dr. Jan Ten Brink ook niet na, in 't Zondagsblad, een paar woorden over verstandige opvatting van het naturalisme te zeggen. Reeds elders spraken wij als onze overtuiging uit, dat Zola als een andere Ossian een omwenteling in de letteren zal teweegbrengen, waarvan de gevolgen na veel heen en weer bewegen der poëzie ten goede zullen komen, waarna Zola evenals Ossian (Macpherson) vergeten zal worden. Hoogst ongegrond is de vrees, dat er voortaan alleen werken à la Zola zullen verschijnen.
Een belangrijk nieuws achten we 't bericht, dat de heer Schimmel met 1 Januari weder zal optreden als redacteur van Nederland, te zamen met den tegenwoordigen redacteur Dr. Jan Ten Brink. | |
[pagina 59]
| |
De verkooping van fondsartikelen van den heer Noothoven Van Goor is afgeloopen. Het totaal bedrag der verkochte boeken en kopijen (niet van alle werken werd het eigendomsrecht verkocht) bedroeg een halve ton, een bewijs, dat onze boekhandelaars nog wel wat aandurven: veel met het oog op onze kleine en niet veel boeken koopende bevolking; maar zeer weinig in vergelijking - onrustbarend weinig voor de schrijvers - met het oog op de kapitalen, die in 't buitenland voor kopijen betaald worden.
Van de nieuwe uitgaven behoort vooral nog genoemd te worden het vijfde deel van Huet's Litterarische fantasiën; verder verdient opgemerkt te worden, dat de uitgevers van Van Maurik's Schetsen uit het Amsterdamsche volksleven mede uitgeven Beelden uit het volksleven door Martin Kalff; de beelden zijn goed geteekend en goed waargenomen; sinds lang kennen we den schrijver als iemand, die Amsterdam door en door kent. In De Rop's Duinbloemen ontvangen we een keurig bundeltje poezie, dat zeer zeker den waren dichter doet kennen, al zijn er in den vorm hier en daar vlekjes, naar den geest der eeuw, die het zoo nauw niet schijnt te nemen, als onze door velen voor kleingeestig versleten, voorvaderen, die toch zeker langer zullen leven dan het hedendaagsch geslacht.
Eene zeldzaamheid is 't, dat vorstelijke personen als gewone stervelingen een pennevrucht aan een uitgever toevertrouwen - dit geschiedde met Prins Alexander, die bij Engels te Leiden een brochure van 20 bladz. onder den titel: Nadere toelichting van mijnen brief van den 17en September 1879 uitgaf. Deze brochure staat wel buiten den kring onzer beschouwingen, maar we achtten het verschijnsel te belangrijk om er over te zwijgen.
Behalve enkele vertalingen zijn nog verschenen De Vlasvinken eene novelle van P. Grootes; 't is weer een gelukkig verschijnsel dat een journalist als novellist optreedt. Al is 't voor onze pers zeer gewenscht, dat de dienaren van de koningin der aarde zoo min mogelijk hun fantasie den vrijen teugel vieren, zoo is toch hun optreden in de letterkundige wereld buiten de pers een bewijs, dat ze de letteren getrouwelijk willen beoefenen en dit kan niet anders dan ten voordeele der pers komen.
Een blijmare mag 't heeten, dat van Ter Haar's Kompleete gedichten (Volksuitgaaf) de slotaflevering verschenen is; deze uit- | |
[pagina 60]
| |
gaaf sluit zich waardig aan bij die van Beets, De Génestet, Staring, Bogaerts e.a. Bijzondere vermelding verdienen twee herdrukken, nl. Zes maanden in Amerika, door Cohen Stuart, eene volks-editie in een zeer netten band, maar zonder de trouwens niet bijzonder fraaie platen der eerste uitgaaf en De Veer's Kerstvertellingen. Het eerste is eene model-reisbeschrijving, die ons de zeden, gewoonten, de denkwijze, den godsdienst van het volk, doet kennen. Het laatste is alles in alles de poezie van den huiselijken haard, een warm pleidooi voor het huwelijksleven voor het huiselijk geluk dat we dankbaar begroeten in een tijd, waarin het coelibaat op onrustbarende wijze toeneemt en ontevredenen en slechtaards maakt. Nederland behoude dien zegen van maatschappelijk geluk van intellectueele kracht: het huwelijk. De Veer's werken kunnen in dezen zin niet anders dan ons volk ten zegen zijn. Een belangrijke strijd houdt op het oogenblik vele letterkundigen bezig, aanleiding daartoe gaven de werken van Zola en het gedicht Lilith van Marcellus Emants. Het geldt nl. in de eerste plaats de vraag, of de dichter, de romanschrijver het recht heeft alles te beschrijven, alle onderwerpen te kiezen, hoe laag en vuil en walgelijk ook - onder voorgeven, dat zijn kunstwerk dit noodig maakte, dat zijn genie die stoffage met genoegen bewerkt en dat de kunstminnaar hem ook daarin kan en moet bewonderen. Ten andere brengt men weder de vraag op 't tapijt, of men het recht heeft, den letterkundige naar de zedelijke strekking van zijn werk te vragen, den eisch te stellen, niet alleen, dat het werk de ondeugd niet verleidelijk voorstelle, maar ook 't behagelijke der deugd toone of althans 't verkeerde van de ondeugd. Over die kwestie later meer. Voor dit jaar leggen wij de pen neder om ons overzicht een volgende maal met December 1879 te beginnen. De oogst was inderdaad niet gering; met tevredenheid kunnen we terugzien op de bijdragen tot onze nieuwe letteren en mogen we al geen meesterstukken te wachten hebben - in allen gevalle weten we, dat er krachten zijn, om onze letterkunde in eere te houden. |
|