Het woordje ‘der.’
Het boven (bl. 35) omtrent er aangemerkte is nog aan te vullen door het volgende over het woordje der. Dit namelijk komt voor:
a. evenals er (vgl. bl. 35 a), als bijw. van plaats; b.v. wij gaan naar de kermis en hij is der geweest;
b. als 2de nv. mv. van het zelfstandig gebezigd aanwijz. vnw. de; zie v. Helten, Kl. Sprkk. I, 163, en vgl. over er (boven bl. 35 c); zoo b.v. ‘ik bezit twee woordenboeken; ik zal der één wegdoen;
c. als bijwoord, in vereeniging met een volgend voorzetsel, ter vervanging van een gedeclineerden vorm van het zelfstandig. aanwijz. vnw. de; vgl. boven (bl. 35 f); bv. ‘ik hoor der niets van;’ ‘hij doet der niets mee;’ ‘ik bezit twee woordenboeken, ik zal der één van wegdoen; enz. Over het verschil van der en der van in zinnen als de onder b en c genoemde, zie v. Helten, Kl. Sprkk. I, 163, Aanm.
BATAVUS.