Bijzinnen met ‘toen.’ Bijzinnen van gevolg.
Een met toen aanvangende bijzin is niet altijd een bijzin van tijd, maar somtijds een betrekkelijke bijzin. In toen ik bij hem logeerde, was het mooi weer hebben we met een bepalingsbijzin van tijd te doen; in de maand, toen ik bij hem logeerde, was het mooi weer daarentegen met een relatieven bijzin. Waarom? Vgl. daarover V. Helten, Kl. Sprkk. II, § 3, Opmerk. 2.
Een bijzin, als ‘hij heeft zoo roerend gesproken, dat niemand zijn tranen weerhouden kon,’ en een bijzin, als ‘hij heeft zoo gesproken, dat niemand zijn tranen weerhouden kon,’ zijn, hoezeer dit ook moge schijnen, in karakter lang niet aan elkaar gelijk. Welk intusschen het hier op te merken verschil is, kan men bij V.H. Kl. Sprkk. II, § 113, Opmerk. 3, § 110 e en § 113 b, lezen.
Ik, meen dat deze twee waarschuwingen niet geheel te onpas zullen zijn voor enkele lezers van N. en Z.
Batavus.