Noord en Zuid. Jaargang 3
(1880)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 45]
| |
De Nederlandsche taal in de Vereenigde Staten van Noord Amerika.Ga naar voetnoot1)De invoering der Nederlandsche taal in Amerika dagteekent van de eerste nederzetting der Hollanders, in 1623, op het eiland Manhattan, waaraan zij den naam ‘Nieuw Nederland’ gaven, terwijl aan eenige ellendige hutten van handelaars in dierenvellen de weidsche naam ‘Nieuw Amsterdam’ gegeven werd. Zeker drukken die namen de hoop uit, welke de eerste kolonisten bezielde. Dat hunne grootste verwachtingen door de werkelijkheid verre overtroffen zijn, daarvan kan zich ieder overtuigen, die de stad New York en omstreken bezoeken wil. Sedert die invoering, dus ongeveer derdehalve eeuw, is de Nederlandsche taal nog bij enkele familien van de nakomelingen dier ‘Oude Settlers’ bewaard gebleven. Maar hoe? Zou iemand die zóó uit Nederland komt er zijne taal in herkennen? Wij betwijfelen het. Zelfs hier kunnen de bewoners van het Oosten en van het Westen elkander ternauwernood verstaan, wanneer zij zich van de Nederlandsche taal bedienen, waartoe aan de eene zijde de veroudering, en aan de andere zijde de verbastering der moedertaal, veel bijdraagt. Aan de bewaring der Nederlandsche taal in het Oosten, n.l. in de Staten New York en New Jersey, en dat gedurende zulk een tijdverloop, en onder zoovele wisselende omstandigheden, heeft de godsdienstige gezindheid der Hollanders, gepaard met hun conservatief karakter, veel toegebracht. Nauwlijks toch waren de eerste kolonisten gevestigd, of wij hoorden hen den wensch uitspreken om voorgangers in hunne godsdienstige vergaderingen, en onderwijzers voor hunne kinderen te bekomen, en reeds in 1626 werden hun, bij gebreke van een geordenden prediker, twee ‘krank-besoeckers’, Sebastian Jansen Krol en Jan Huick, toegezonden. In 1633 ontvingen zij den eersten predikant, ‘Dominie Everardus Bogardus’ die tevens den eersten ‘Schoolmaster,’ Adam Roelandsen, met zich naar Nieuw-Amsterdam bracht. Sedert dien tijd gingen godsdiensten schoolonderwijs steeds hand aan hand, en kreeg de Nederlandsche taal een gewijd karakter. In het dagelijksche leven kon men zich ten aanzien der taal schikken naar het gemengd karakter der kolonisten, maar in alle officieele handelingen, en vooral in den godsdienst, moest uitsluitend de Nederlandsche taal gebruikt worden. Dat dit zeer natuurlijk was, zal ons duidelijk worden, wanneer | |
[pagina 46]
| |
wij slechts bedenken, dat het die eerste kolonisten bijna onmogelijk, en daarenboven ook geenszins wenschelijk zou zijn voorgekomen, dat de band tusschen hen en het vaderland zou worden verbroken. Nieuw Nederland werd door hen als een deel, als eene Provincie van de Vereenigde Nederlanden beschouwd; van uit Nederland werden zij geregeerd en beschermd; vandaar ontvingen zij, wat zij noodig hadden; vooral hunne predikanten en onderwijzers werden hun vandaar toegezonden. Menschen uit andere landen, die eene andere taal spraken, ontvingen zij met blijdschap, maar de taal van het moederland, het Nederlandsch, moest de heerschende taal zijn en blijven. Die taal, en dit moeten wij wel in het oog houden, was natuurlijk dezelfde, die in het begin der 17de eeuw in Nederland geschreven en gesproken werd. In 1664 vielen de Engelschen bij overrompeling in de kolonie en maakten haar buit. De namen Nieuw-Nederland, en Nieuw-Amsterdam (de stad die toen reeds eene belangrijke uitbreiding had verkregen) werden wederrechtelijk van de kaart gewischt, en voor beiden de naam New-York in de plaats gesteld. Ook de Nederlandsche taal verloor haar officieel karakter, terwijl de overweldiger, in alle publieke handelingen, aan het volk zijne, dat is de Engelsche taal, opdrong. Nu hadden de Hollanders opgehouden Nederlandsche onderdanen te zijn, de landverhuizing hield ook op, en door het gedurig verkeer met de Engelschen liepen zij groot gevaar om hunne moedertaal ten eenen maal te verliezen. De godsdienst was echter het middel, dat dit gevaar nog een tijd lang afkeerde. Schoon zij op burgerlijk gebied onderdanen van Engeland waren geworden, bleven zij op kerkelijk gebied leden der Nederlandsche Gereformeerde kerk. Hunne gemeenten stonden onder het toezicht van de klassis van Amsterdam. Hunne leeraars werden hun uit Nederland toegezonden, en hunne zonen zonden zij naar Nederlandsche Academiën, om daar voor de Bediening te worden opgeleid. Ja! velen konden te nauwernood gelooven, dat eene godsdienstoefening in de Engelsche taal Gode zou kunnen behagen. Toen het jongere geslacht, minder aan Nederland gehecht dan het oudere, aan de predikanten, die vandaar gekomen zijnde zich nog als dienaren van de Vaderlandsche kerk beschouwden, den wensch openbaarden om, daar het zich gemakkelijker in het Engelsch dan in het Nederlandsch bewoog, ook eerstgenoemde taal in de godsdienstoefeningen te gebruiken, sloeg de vlam het kerkdak uit. Er ontstond eene vreeselijke worsteling daarover, tengevolge waarvan velen den strijd moede, en wanhopende aan de vervulling hunner wenschen, zich van de Hollandsch Gereformeerde kerk losrukten en bij de Episcopaalsche of andere Engelsche kerken | |
[pagina 47]
| |
aansloten. Niet voor 1764, dus honderd jaren nadat Nieuw Nederland onder de macht van Engeland was gekomen, geschiedde de eerste predikatie in de Engelsche taal door Archibald Lardlie, een Schot, vroeger predikant bij de Engelsche gemeente te Vlissingen, maar die door de Klassis van Amsterdam was beroepen en naar Nieuw York was gezonden om daar den predikdienst in het Engelsch te vervullen, terwijl zijne collega's daar in het Nederlandsch bleven preeken. Voor het kerkgezang was men echter nog niet gereed, zoodat nog eenigen tijd, terwijl er in het Engelsch gepreekt werd, de Psalmen Davids, bij dezelfde godsdienstoefeningen, in de Nederlandsche taal werden gezongen. Het staat opgeteekend dat aan het einde der eerste godsdienstoefening in het Engelsch sommige weldenkenden den prediker dus toespraken: ‘Ah! Dominie we offered up many an earnest prayer in Dutch for your coming among us, and truly the Lord has heard us in English, and has sent you to us.’Ga naar voetnoot1) Voor de verkleefdheid der Nederlanders aan hunne taal spreekt ook het feit, dat tot op het begin dezer eeuw, in vele gemeenten nog, minstens eenmaal des Zondags, in het Hollandsch moest gepredikt worden. Nemen wij echter in aanmerking, dat het onderwijs op de scholen uitsluitend in het Engelsch werd gegeven en dat de jeugd het Hollandsch slechts door napraten leerde; dat behalve in het kerkelijke alle betrekking tusschen Nederland en de Hollanders in Amerika had opgehouden te bestaan; dat de eenige Nederlandsche lectuur bestond in den Statenbijbel, en enkele godsdienstige of historische geschriften uit de 17de en 18de eeuw, zoodat zij van alle verdere ontwikkeling van het Nederlandsch, op taal en letterkundig gebied, geheel vreemd bleven; dan kunnen we gemakkelijk begrijpen, dat de woordenkennis steeds beperkter, en de uitspraak gaande weg meer onzuiver moest worden. Van welk gehalte dus het Nederlandsch is, dat thans nog door de nakomelingen der eerste ‘settlers,’ in het Oosten wordt gesproken, dat laat zich denken. En toch velen hunner zijn nog trotsch op hunnen afkomst en op de taal hunner voorvaderen. Sommigen hooren ons nog, o zoo gaarne, Hollandsch spreken, omdat het hun de aangename herinneringen hunner jeugd weer voor den geest brengt. Anderen zullen nog pogingen aanwenden om het zelf te spreken, en doen dat in de tegenwoordigheid van Nederlanders bij voorkeur. Zooveel liefde voor de taal hunner vaderen doet ons het gebrek over het hoofd zien, wanneer zij zich niet te kiesch uitdrukken, en wij | |
[pagina 48]
| |
nemen het hun niet kwalijk wanneer zij woorden, als ‘kop,’ ‘poot,’ enz. zoowel in betrekking tot ons als tot hun vee gebruiken. Het Nederlandsch, dat langs de Hudson-rivier, en in het algemeen in de Staten New-York en New-Jersey, door die oude Hollandsche familiën nog gesproken wordt, draagt bij hen den naam ‘Low-Dutch’ en schijnt veel overeenkomst te hebben met dat, wat in het Graafschap Bentheim vroeger gesproken werd, schoon het armer en minder volledig is. Men zegt, dat de negers, die in vroegere jaren in de Hollandsche familiën zijn opgevoed, of daarin geleefd hebben, het Low Dutch niet alleen zeer gemakkelijk spreken, maar zich er zelfs bij voorkeur van bedienen. Toch vermindert het gebruik er van gedurig, en spoedig zal de Nederlandsche taal uit het Oostelijk gedeelte van Amerika geheel verdwenen zijn. Men zal ons dan op die oude Bijbels en boeken, die in vele familiën als kostbare reliquiën bewaard worden, en waarvan zij tot geen prijs afstand zouden doen, wijzen, en ons vertellen, dat daarin de taal vervat is, die door hunne voorvaderen werd gesproken. We hopen in een volgend artikel iets over het Nederlandsch in het Westelijk gedeelte der Vereenigde Staten van Amerika mede te deelen.
Grand Rapids, Mich. 27 Aug. 1879. NICH. H. DOSKER. |
|