Een opmerking over ontleden,
Dat de ontleding middel en niet doel in de taalstudie moet zijn, daarover is men het vrij wel eens. Enkelen nog mogen bij gebrek aan werkelijke taalkennis die leegte trachten aan te vullen door allerlei kunsten makerijen en acrobatische toeren in de ‘ontledingskunst;’ het grootste deel der studeerenden echter begrijpt, dat hun grammatische en logische analyse alleen kan en mag dienen als practische toepassing van het in de syntaxis geleerde. Hoe dwaas men overigens met ontleden, zonder flinke taalkennis, somtijds te pas moet komen, blijkt vrij duidelijk, zoo men zinnen nagaat, als er wordt gelachen, gewandeld - laat hij dat eens doen - maar kom, den moed weer opgevat - zij komen met hun tienen - het is beter geblazen, dan de mond gebrand. Wie, zonder kennis van de geschiedenis der wording van dergelijke uitdrukkingen, hier aan 't ontleden zou willen gaan, zou alle kans hebben om allervermakelijkst (voor de deskundigen althans) aan 't knoeien en 't phantaseeren te raken. Wie echter zich wat op de hoogte van de syntaxis gesteld heeft en daardoor is te weten gekomen, hoe uitdrukkingen, als de bovengenoemde, in de wereld zijn gekomen (zie hierover b.v. V. Helten, Kl. Sprkk. II, § 4; § 20 b; § 21 d; § 56; § 63), die zal beseffen, hoe hier van een ontleding in den gewonen zin geen sprake kan zijn, en dat men volstaan moet met hier den gang der ontwikkeling van dergelijke constructies te vatten en haar onregelmatig karakter te begrijpen.
L.Q.U.