Bladvulling.
Op een vergelijkend examen werd ter verklaring opgegeven:
In een amerijtje had de magere scharminkel zijn boodschap gedaan. Hij was in dienst bij een scheepmaker en had voor diens vrouw hijlikmaker en marsepein gehaald en moest nu voor zijn baas breeuwwerk gereed maken. Hij was een geruimen tijd kuadees geweest, zoodat hij er alles behalve voordeelig uitzag en wel voor molik in een kersenboomgaard had kunnen hangen. Hij had veel van zekeren Bram, dien ik vroeger ieuwers ontmoette en dien de jongens wel eens nariepen: Bram, een beetje scheef dat juffert wel! Zijn lichaam was namelijk wat uit het lood gegroeid. Heel nauw van geweten was hij ook niet. Dat was gebleken, toen de koddebeier om de geschiedenis van zekeren godspenning met hem in kennis was gekomen. Toen had hij echter rechtsomkeert gemaakt, omdat hij merkte, dat deze korte metten met hem zou maken. Rechtevoort heeft hij echter weinig muizenissen in het hoofd. Wel is hij het niet altijd eens met de vrouw van zijn baas, maar dat is ook een malootje. En als deze zich met hem in het krijt begeeft, dan weet hij ze op zijn oud-Aarleveensch op heur plaats te zetten.’
Een gelijke oefening biedt het volgende stukje over: Het Hooi.
Als het gras rijp is, komt de grasmaaier met zijne zeis voor den dag. Is deze niet scherp genoeg, dan gaat hij ze haren en plaats haar daartoe op een haarspit. Nu aan 't maaien! Zoolang het gras blijft liggen zooals het bij het maaien is neergevallen ligt het in het zwat. Na een poosje dus gelegen te hebben brengt de boer het met gavels in de wiers, d.w.z. het wordt tot eene soort walletjes gelegd. Is het droog genoeg, dan zet hij het aan den hoop of op roken. Met harken haalt men de verspreid liggende grashalmen bijeen. Als het hooi nu droog is, wordt het gemend, d.i. naar huis gehaald. Om veel te kunnen meenemen legt men lange boomen en burriehouten op den wagen en laadt het hooi tot een voer op. Het opgeven van het hooi heet schoten, de aannemer heet lader. Is het voer hoog genoeg opgeladen, dan legt men er den weesboom op, die door het voorbind en het achterwagenbind wordt aangetrokken en vastgezet. Het gemende hooi bergt men in schuren en zet het op mijten of schelven. In den winter gebruikt men een graaf om het hooi af te steken. Wordt de afgemaaide wei weder groen, dan krijgt men etgras of etgroen en het land heet etwei of nawei. Het hoekje gras, dat men laat staan voor de mennende paarden heet graasgras.
J.H.