| |
Boekbeoordeelingen.
Van Vlaamschen Bodem.
I. Gedichten en Novellen, door Teirlinck-Stijns. Eerste Deel, Bladknoppen. Gent, W. Rogghé (J. Vuylsteke) 1879.
II. Karel Vrijman, wederwaardigheden en wilskracht van een' Dorpsonderwijzer. Schetsen uit het werkelijk leven, door K.L. Voorlichter & P.J. Waerseggers. Gent, W. Rogghé (J. Vuylsteke) 1879.
III. K.M. Pol. de Mont. Waarheid en Leven. Gedichten. Rouselare Julius de Meester, 1877.
De Vlaamsche dichters Isidoor Teirlinck en R. Stijns, doen hunne verspreide stukken bijeengevoegd, het licht zien. In twee groepen ‘Liefdeliedjes,’ en evenzoo twee afdeelingen ‘Mengelpoezie,’ benevens vier proza-opstellen, brachten ze het eerste deel.
‘Bladknoppen’ heet de verzameltitel en al klinkt die zoo heel dichterlijk niet, is het zeker de stille belofte voor de toekomst van ‘Bloesems’ en ‘Bloemen’ die de keus bepaalde.
De Liefdeliedjes, door welgekozen mottoos voorafgegaan, ademen denzelfden geest van verliefdheid of droefgeestigheid al naar de stemming, die ze deed ontstaan. De eene bezingt in een recht liefelijk gedicht de zaligheid, die ‘De eerste Kus’ hem schonk; om straks in ‘Melancholie’ en ‘Mijn heil is weg, mijne rust is heen’ (fluisterde Faust's Gretchen hem die woorden in?) te klagen over stille of versmade liefde; de ander grijpt zijn lier om te zingen van der liefste koelheid zooals in ‘Om mijn harte’ of om, daar hij 't leed herdenkt in ‘Als de Hemel....’ van zonder Liefde te zijn, te eindigen met een juichtoon over het licht, dat de zon der liefde deed opgaan voor zijn hart. De eene, der traditie getrouw van liefde en maneschijn, zegt ‘Het was zoo zalig’ maar eindigt
| |
| |
in een klacht; de ander, een flinker greep in 't werkelijk leven doende, gaat met de liefste ‘Bloemen lezen’ en toovert den hoorder een zóó prettig tooneeltje voor de oogen, dat alwie ooit in Amor's strikken verward raakte, er zijn eigen beeld in herkent.
Ter wille daarvan mag niemand het al te weeke, waarop beide dichters soms te betrappen zijn, wraken, en bovendien beider ‘Mengelpoezie’ toont aan dat ze niet alleen de liefde weten te prijzen of beklagen. ‘Op het Bolwerk’ wint door de diepte van gevoel onze sympathie, en de ander brengt in zijn krachtig lied ‘de Stroom,’ een schoonen hymnus op aller Vlamingen ideaal: de Dietsche taal. Dat gaat hun beiden evenzeer ter harte; en zoo men een enkele gewestelijke uitdrukking als ‘pikkers’ voor ‘maaiers’ en ‘duurbaar’ voor ‘dierbaar’ uitzondert, hebben ze op gelijken lof recht, van zuivere taal te hebben gegeven.
De proza-stukjes zijn evenzeer der lezing waard, ofschoon ze van gehalte en aard zeer verschillend zijn. De ‘Herinnering’ genoemde bijdrage ‘uit het Normaal-schoolleven’ werpt juist geen vroolijk licht over sommige Belgische toestanden, die helaas! geen uitzondering schijnen. Gelukkig wie zich nog weet te ontworstelen aan de verbittering, die daar wordt gewekt in het jeugdige hart. Trouwens het schrijven zelf is bewijs daarvóór. De ‘Novelle’ ‘Uit het gepeupel’ is wat klaarheid van voorstelling aangaat, wel de beste en een goed afgesloten verhaal tevens.
De kennismaking met dit eerste deel zal ongetwijfeld in Noord en Zuid den schrijvers veel vrienden verwerven.
Of dat ook het geval zal zijn met het 2e der bovengenoemde werken, is lang niet zeker.
Den schrijvers van dat boek was het te doen om voor te lichten en de waarheid te zeggen. Wat dit tweeledige doel betreft, is het te hopen dat ze daarin mogen slagen en bij hun ambtgenooten den gewenschten bijval vinden, die minder behoeft te bestaan in het toejuichen van hun arbeid dan wel in het toepassen van de daarin neergelegde beginselen.
Die zijn: kloek en krachtig optreden voor de rechten van het onderwijs door anderen dan geestelijken, onder wier invloed dit deel van het Belgische Volksbestaan veel schijnt te lijden te hebben.
De Schrijvers hebben gepoogd hun doel te bereiken door een verhaal van de wederwaardigheden en de wilskracht eens dorpsonderwijzers te geven. Met de stukken in de hand toonen zij aan, welke bezwaren een vrijheidlievend onderwijzer moet overwinnen, als hij de geestelijkheid wil tegenstreven. Niet gering dan ook zijn de wederwaardigheden, maar grooter dan die is de wilskracht van den model-strijder den dorpsonderwijzer, Karel Vrijmans. Hij treedt, natuurlijk, zegevierend uit den strijd, waarin zoo menigeen bezweek, en zooals hij wordt voorgesteld zou men ook niets liever hebben gehoopt. Want, een flink karakter, een ‘kerel’ gelijk de Vlamingen zoo gaarne de kloeke strijders noemen, die zich weet te weren, dat is hij. Zijn naam geeft dat reeds te kennen. Te scherper steken tegen daarbij vele van de andere namen af.
Slangenvel en Vuiltong heeten er twee dienstmeiden, opdat de lezer dadelijk zou weten, voor wie hij op zijn hoede moet zijn. De keuze dier namen ligt wel aan de strekking van het boek, waarvan de letterkundige waarde lijden moest onder den moeilijken eisch: een strijdschrift te geven waarvan ook de aangename vorm de onverschilligen kon boeien.
Dat is maar ten deele gelukt. De zucht naar waarheid deed hier gansche
| |
| |
bladzijden vullen met redevoeringen of aanhalingen, aan de geschriften der beide in het boek beschreven partijen ontleend. Aan frischheid wint het daardoor niet, wat jammer is, omdat het niet te ontkennen valt, dat de Schrijvers talent genoeg bezitten, om, als ze door studie van andere ‘Tendenz-werken’ van goede schrijvers, hebben geleerd hoe men fantazie en werkelijkheid moet samenvoegen, iets te leveren waarin ieder meer belang kan stellen dan in dit werk. Hier toch gunden ze reeds een kijkje op volksfeesten, volksspelen, en wat al meer op kleine plaatsen gedaan wordt tot onderling ‘nut en vermaak.’ Laat ze daarom een poos den strijd vergeten en de Letterkunde zal winnen waar een onvruchtbaar getwist allicht eer verbittert dan verbetert. De ‘Herinnering’ in Teirlinck-Styns ‘Bladknoppen’ durven wij den voorlichtenden en waarheidzoekenden biographen van Karel Vrijman wél aanbevelen. Mogen ze spoedig bewijzen dat hun talent niet verstikt is door den toch altijd drukkenden dampkring van partijhaat, en laat ze dan tevens trachten korter titels aan hun werken te geven.
Is K.M. Pol de Mont nog vreemdeling in Noord-Nederland? Meer dan waarschijnlijk wel. Welnu, zijn dichtbundel ‘Waarheid en Leven’ is de lezing overwaard. In zijn verzen dezelfde gloed, die in het ‘Voorwoord’ tintelt. Gevoel en leven op iederen regel, een streven naar waarheid spreekt uit alle gedichten. Jong en krachtig, als de voorvechters van de Dietsche taal op meer dan ééne wijze optreden, is ook hij. Gedoogde de ruimte het, wij zouden eenige, neen verscheidene van zijn gedichten overschrijven, dat de lezer meê oordeelen mocht eer hij zich allicht bekocht. Maar één franc voor een boekje van 200 bladzijden is toch, vooral voor wie waar voor hun geld verlangen, inderdaad geen geld.
Wacht wat, klinkt het uit meer dan één mond. ‘Pol. de Mont’ is katholiek en wat goed katholiek ook. Zie maar eens de opdrachten van enkele gedichten, hij is waarlijk een Papenvriend.
Helaas! behoedzame, die straks meê gaat vieren den gedenkdag van uwen Hollandschen dichter Hooft; - zoo ge u van Vondel wildet afwenden omdat hij Roomsch werd en ook een Priestervriend - weet ge wel dat Hooft, de Protestantsche Hooft, met Roomsche geestelijken briefwisseling en vriendschap onderhield. Er is nog al verschil in beschouwing omtrent den invloed der priesters, in de hierboven besproken werken gebrandmerkt, in de voorrede van dit zoo gunstig voor de goede zaak genoemd. Volledige bekendheid van de Belgische toestanden ware noodig om ook hier de oude vraag te herhalen: ‘Wat is waarheid?’ - Maar de Staatkunde mag veilig aan de dagbladen gelaten worden, en zoo in veler oog, gedichten niet veel bewijzen, hier is de omstandigheid dat in Neerlands taal, soms met een Vlaamschen klank doormengd, die zangen aangeheven zijn, de hoofdzaak. En schoon dan ook naast van Beers staande, wat diens religieus gevoel betreft, schoon in de vereering van Maria hem overtreffende, krachtiger dan dezes gezangen, is zijn lied! Bijna zouden we wenschen, mocht van Beers, wiens lauweren te veel zijn bevochtigd door tranen van weemoed, dezes zangers toeroep: ‘Herspan, herspan uw Harp! Laat nog haar snaren ruischen’ zóó opvatten dat hij met de jongeren meê ‘zijn roerend lied,’ daar 't ‘door Vlaanderens beemden’ vannieuws ging ‘bruisen’ verving door nieuwe en krachtige zangen, die moed opwekken.
| |
| |
Van harte hopen wij dat de Mont's opvatting: ‘dat het genre van poëzie, het best van al geschikt om allengkens weer de dichters met den lezer te verzoenen (hij meent de lezers met de dichters) de verhalende poëzie is’ - dat deze opvatting, al heeft ook de bespiegelende poëzie haar recht, hem nog lang den lust zal doen behouden tot het bewerken van verhalen zooals deze bundel er brengt. En voor die in middelneerlandsch, zal hij stellig even goed opene ooren en - harten vinden.
| |
K.M. Pol de Mont, Rijzende Sterren, Gedichten. Rouselare, Julius de Meester, 1879 (200 blz. 12o). Prijs 2 franken.
We begrijpen volkomen den hoog opgevoerden, eenigen lof, dien Conscience in antwoord op de opdracht, aan den dichter van deze gedichten wijdt. Ik meen beurtelings Uhland, Geibel, Pfaffe Cuonrad en Longfellow - soms Goethe te hooren. Maar de dichter van dezen bundel
steht auf einer höhern Warte
als auf der Zinne der Partei.
Hij vindt in onze dagen ‘gebrek aan hoop en liefde aan eigendommelikheid, aan zelfstandigheid, aan eigen zijn en ontwikkeling’ en waar hij de kracht in zich voelt, daar wil hij ‘niet alleen pal staan als een rotse tegenover de Logen,’ maar hij wil ook ‘tegen stroom op, de misbruiken te keer gaan.’ Terecht heeft hij de poëzie gezocht, waar ze te vinden is, in het heerlijkst verleden: ‘Men heeft maar in den geest zich een dier oude gothieke burchten voor oogen te stellen, met zijn blauwe puntige torekens, met zijn krijschende valbruggen, waar de stoet der jonkers en edelvrouwen over rent, met den havik op den vinger en den horen om den hals, of waar 's avonds in den schemerenden zilverschijn der sterren, de verdwaalde minnesinger met trage stemme komt zingen van de drij koningskinderen of van het daghet in den Oosten, in de hope van naast het gezellige breede heerdvuur, bij een welgevolde drinkschale, te mogen uitrusten van zijne reize door vlakke velden en diepe, donkere wouden, langs droomende vijvers en klaterende beken!’
Met al het vuur van den ziener, met al den moed van een man, die strijdt voor eene overtuiging, roept hij, ‘te wapen’ tot den edelen strijd voor waarheid en recht, strijd tegen den oorlog, ‘zegeliederen zingende voor Kortrijk, Waterloo, Mentane en Sédan, maar huiverende bij die van Sadowa en Plevna!’ - Hij wil strijden voor den armen verdrukte. - Of hij de kracht daartoe heeft? lees ‘Schoeiers!’ lees ‘Philanthropie.’ Maar de strijder is menschelijk, is ook zacht als eene duif des vredes, zie ‘Kollebloemen’ zacht,... tot dat....
Kanonnen dommelen, donders grommen,
offers zoekend sist het lood,
roode bogen beschrijven de bommen,
en de bevelhebber is de Dood.
Vergelijk De drij dragonders met Heine's Grenadiere en durf dan beweren, dat we ten onrechte trotsch zijn op zulk een dichter van Dietschen stam en zeg dan of we niet moeten zorgen dat de letterkunden van Noord en Zuid een worden. Of lees De Schach en bewonder hier eenvoud en kracht; leg Schubart's Fürstengruft naast Rex Saeculorum,
| |
| |
ja, ik kan niet al die meesterstukjes opnoemen, die deze bundel bevat - 'k verwacht, dat zij, die gevoel hebben voor poëzie, ze lezen zullen.
Bijzondere vermelding verdient de keuze van het metrum bij de verschillende gedichten. Velen verzenmakers is 't niet duidelijk, dat men geen polka schrijft in 4/4 en geen lijkzang in 6/8 maat, vandaar dat ze voor al hun gerijm twee of drie maten hebben, waaruit ze naar willekeur eene keus doen. Hier is zeer van pas bijv. Eene Moeder en Prometheus in hexameters geschreven, eene versmaat, die voor Op eenen vroolijken avond kwalijk passen zou. Zoo klinkt ons een geliefd metrum van Longfellow in de ooren, uit Golgotha, geheel in den geest van den Amerikaanschen zanger gedicht. - Ook in de Noordsche liederen klinkt de echo der halle van Fingal en de smeltende toon van Selma.
Maar de toon, die alle andere overstemt, dat is de toon, dien de dichter aanslaat in zijn lied van de Leliaarts en de Klauwaarts:
Neen! 't regent geen Vlamingen! listige vorst!
't En regent geen Vlamingen, neen!
Maar wat het hier regent, is moed in de borst
en vaderlandsminne meteen!
Maar wat het hier regent is, zoo ge niet vlucht,
is pijlen en steken en slagen geducht
op uw plundrende drommen, voor recht en voor land,
en schrabben en beten van klauw en van tand!
| |
Eva, door Golo Raimund. Naar het Hoogduitsch. Arnhem, J. Minkman 1879. 4e deel van de ‘Roman-Bibliotheek.’
De uitgever is in de keuze van dit deel zijner Roman-Bibliotheek gelukkiger geweest dan met het 3e deel. Men kan bezwaar maken, dat het een vertaalde Roman is; dat hij onder den titel ‘Een nieuw Geslacht’, reeds als feuilleton in 't ‘Nieuws’ heeft gestaan; dat alles kan geen reden zijn om niet met ingenomenheid deze goedgeslaagde vertaling te begroeten.
Men vergeet ter wille van Evaas aantrekkelijke persoonlijkheid; die doet en denkt en spreekt als een mensch van vleesch en bloed; dat hier bijna uitsluitend Duitsche toestanden zijn geschilderd, in den ouden strijd van adel en geldtrots. Van de eerste bladzijde, waar de heldin van het verhaal ons boeit door haar flink optreden tegen de kostschoolhoudster, wier secondante zij is, tot aan de laatste waar zij, na een moeilijken proeftijd eens anders oude schuld aflost en een nieuw en gelukkig leven begint; houdt zij des lezers warme belangstelling gaande.
Een ontleding van het werk zou ten koste van den Iezer zijn. 't Moge voldoende zijn te zeggen dat alle karakters met dezelfde zorg zijn geteekend en dáár, waar geoefende romanlezers bijna gissen, wát er en hoe iets zal gebeuren, de schrijver steeds een welgekozen zijpad inslaat, waardoor bij het opkomen op den hoofdweg, de verrassing te grooter wordt. Pijnlijk soms wel is waar, maar daarentegen altijd met een uitkomst zooals die in de werkelijkheid niet anders zijn kon, en dus, mag men veilig zeggen, gelijk te verwachten is en een boek, waarvan het plan zoo wel doordacht blijkt. En bovenal, gezond is dit boek, omdat de afkeer van 't gemeene, het verdriet over het lage, niet in ziekelijk verzuchten ontaardt. En mocht ook al een of andere lezeres de grieve hebben, dat Eva gerust zoo heroïsch handelen kon, omdat haar geld haar daartoe in
| |
| |
staat stelde, of wellicht den schrijver euvel duiden dat zij bij den adel zocht naar stoffe voor een verhaal, dan zal men toch veel eer Evaas zielenadel willen prijzen, dan dat ons een andere niet-adelijke dochter Evaas ware voorgesteld, wier kennismaking men in 't werkelijke leven zou ontwijken.
In de herinnering van al wie met de personen over wie zij las, meeleefde, zal Eva ongetwijfeld een eereplaats innemen.
| |
Lentedagen. Kinderliederen door G.W. Lovendaal. Te Groningen bij J.B. Wolters, 1879.
Een warm hart, liefde voor de jeugd, muzikaal gevoel - dat vinden we bij den dichter, die ons bovengenoemden bundel ter aankondiging zond. Van hem is inderdaad veel te verwachten, slechts worde hij niet al te spoedig vrij in de bepaling van maat en rijm, 't breken van zinnen en derg. Bij de 59 liedjes (want 't grootste deel kan men werkelijk zeer goed zingen), bij de 59 liedjes zijn minstens 40 goede of zeer goede en 9 buitengewone goede, waaronder zelfs allicht meesterstukjes. Van de besten noemen we No. 1 en 2, 5 (een klein meesterstukje), 9, 11 en 12 dat toont, hoe ook de ernst een tolk bij hem vindt, 13, 15, 16 waarvan vooral de twee laatste onze opmerkzaamheid verdienen. Zoo kon ik voortgaan en veel moois noemen. No. 17 is heel aardig, jammer dat 't rijm ontbreekt (kinderen houden van rijmen) en vooral dat er zooveel fouten in 't metrum zijn.
Als een der nieuwste voortbrengselen onzer poëtische literatuur verdient dit boekje onze opmerkzaamheid - wie naast Gouverneur's juweeltjes behoefte heeft aan een anderen bundel kinderliederen, die kieze dezen bundel. Ja, al is 't niet zoo erg noodzakelijk, 't is toch al zeer wenschelijk, met dezen keurigen bundel de proef te nemen.
Eene vraag ten slotte: Is 't enkel toeval of niet, dat enkele liederen, - niet als navolgingen opgegeven, - zoo dadelijk aan Duitsche modellen doen denken?
Het programma van het Gymnasium te Groningen bevat eene boeiende beschrijving van Het kasteel in de dertiende eeuw door Dr. Jan te Winkel. De schrijver verhaalt ons in 155 bladz. hoe de kasteelen gebouwd en ingericht waren, welke kamers ze bevatten, waartoe deze dienden, hoe ze versierd en gemeubeld waren, hoe de geheele inrichting was en hij deelt ons tevens zooveel mede aangaande gebruiken en levenswijze, dat we ons het geheele huiselijk leven dier tijden bijna kunnen voorstellen.
De bouwstoffen tot dit kostbare werk, verzamelde de schr. uit middelnederlandsche gedichten, waarheen telkens verwezen wordt, even als naar tal van andere werken, die over deze of gene zaak nog meer licht zouden kunnen verspreiden. Dewijl de schr. niet nalaat bij elk woord ook de beteekenis te verklaren, bevat het tevens een rijken schat van woordverklaringen en etymologiëen en is dus, ook als taalkundig werk, van het allergrootste nut.
| |
Werken van Sleeckx, Verhalen en Novellen.
6e. deel. In alle standen en ontmoetingen.
7e. deel. Hillegonde, een verhaal van het einde der 15e eeuw.
Gent, Ad. Hoste. 1879. Prijs per deel 3 franken.
| |
| |
Deze twee nieuwe deelen der keurig uitgevoerde serie, die uit 15 of 16 deelen zal bestaan, teekenen misschien beter dan eenig werk van den zeer begaafden schrijver èn den echt Vlaamschen geest, èn de richting des schrijvers, een der trouwste en meest echte vertegenwoordigers van dien geest.
Het 6e deel namelijk bevat: in alle standen, novellen, die 't leven in Zuidnederland teekenen en voldoende kennis ook van Noordnederland bewijzen, het bevat ook ontmoetingen, verhalen van zeer romantischen aard gelijk ze in België zoo gewild zijn. De eerste zijn als de Belgen in hun gemoedelijk huiselijk leven, de laatste zoo als zij zijn in hun opvatting van gebeurlijke zaken, gelijk de dagbladen hun gekruide berichten of hun feulleton kiezen.
Hillegonde daarentegen voert ons terug naar de eeuw, waarin België zoo graag herleeft, omdat het zich thans graag in dien roemvollen tijd wil terugdenken, omdat 't karakter toen meest onbesmet was bewaard gebleven.
| |
Proza. Een leesboek voor school en huis, door A.W. Stellwagen. 1e aflevering, f 0,75. Groningen J.B. Wolters, 1879.
We wachten sedert lang de volgende twee afleveringen, maar ze schijnen uit te blijven. De 480 bladzijden groot octavo zullen een leesboek opleveren, dat zeker genoeg stof ter behandeling zal geven, zij het al niet volgens de wijze, vroeger door den verzamelaar in ‘De Schoolbode’ ontwikkeld, althans dan zou dit boek tot op een tiende of een twintigste van den inhoud gebracht kunnen zijn. Aan het slot der voorrede vraagt de verzamelaar op- en aanmerkingen aan de gebruikers; mag ik als Rec. meepraten, dan zal 't zijn om te verklaren dat ik geen aanmerkingen heb dan alleen.... op de voorrede. De stukken zijn van onze meest gelezen hedendaagsche schrijvers en dus niet te moeielijk voor een leerling der derde klasse. Het groote voordeel aan deze grootere stukken verbonden, is, dat de oefening om nà de lezing het stuk in zuiver Nederlandsch weer na te vertellen, wat moeielijker wordt. Deze laatste oefening wordt maar al te vaak verwaarloosd. In weerwil van de geduchte welsprekendheid, die ons land dreigt te gronde te richten, spreken de meeste Nederlanders nog verre van mooi, gelijk dadelijk blijkt, als men nauwlettend luistert bij de eerste officieele gelegenheid de beste. De stukken van meer bespiegelenden aard kunnen dan aanleiding geven tot geregelde gesprekken, waarbij de leeraar weer zorgt den leerling vooral veel te laten zeggen in steeds meer uitgewerkte zinnen. Voor een en ander achten we dit werk voor zoover we daarover kunnen oordeelen na de eerste aflevering gezien te hebben, zeer geschikt.
| |
Stijloefeningen ten gebruike bij het onderwijs op de Volksscholen door IJ. IJkema, 2 Stukjes. 's-Gravenhage, Joh. IJkema, 1879. Prijs f0.25.
Dit kleine werkje moet den leerlingen dienen bij 't aanschouwelijk onderwijs. Het is eenvoudig en doelmatig ingericht en we achten het eene uitmuntende handleiding om de leerlingen in de lagere klassen voor te bereiden tot het maken van opstellen.
|
|