Noord en Zuid. Jaargang 2
(1879)– [tijdschrift] Noord en Zuid– AuteursrechtvrijLetterkundig Overzicht.
| |
[pagina 366]
| |
Den taalbeofenaars zal de 2e afl. welkom zijn van de tweede Serie der voorlezingen van den beroemden Amerikaanschen taalgeleerde Whitney, onder den titel Taal- en taalstudie voor Nederland omgewerkt door den Kamper leeraar Beckering VinckersGa naar voetnoot1), wien de Utrechtsche Hoogeschool zoo terecht honoris causa den doetorstitel verleende. Dit overschoone werk zal met nog twee afleveringen compleet zijn. Bekend te worden dat verdient het kleine bundeltje Lentedagen dat Lovendaal dichtte en waarvan de liedjes zooveel kinderkennis en liefde voor kinderen toonen, veelal ook zóo goed bewerkt zijn, dat de dichter alle kans heeft eenmaal door de kleine lezers naast Goeverneur geplaatst te worden. In eenen adem noemen we daarbij Arnold's Blikken en grepen van een schoolmeester. Gerard Keller verrast ons weer met een nieuw prachtwerk: Italië. Van de Alpen tot de Etna, zóo als Keller dat schrijven, Sijthoff dat uitgeven kan, onderhoudend, vol geestige opmerkingen en met nette illustratiën. Op grooter schaal en veel kostbaarder treedt Ising op met Het Binnenhof, een werk van historische waarde, dat een bewijs levert van des schrijvers talent van opsporen, en dat met zijn kostbare platen een sieraad is voor elk salon. De herdruk van Schimmel's Oranje en Nederland met een slotgedicht van Hofdijk had zijn ontstaan te danken aan het bezoek van den koning en de koningin aan de hoofdstad. Onze lectuur over Indië verrijkt J. Groneman met een bundel Indische Schetsen, onder den hoofdtitel Waar of onwaar? die zeker even gaarne gelezen worden als zijn vorig boek. Ook naar den bundel novellen Uit het verleden van Catharina Van Rees zullen begeerig de handen worden uitgestrekt. Van een geheel andere soort, maar nog veel sterker gezocht, zijn werken als Edw. Rooze's Engelsche Schetsen, die vroeger als feuilletons in het Nieuws van den Dag verschenen en die ons beelden uit Londen te aanschouwen geven, nn eens wat beter dan wat minder breed opgezet. We moeten nog noemen een roman van Gréville en een van Salvatore Farina, maar haasten ons dan naar twee zeer merkwaardige herdrukken en wel den 5en druk van Limburg Brouwer's Leesgezelschap te Diepenbeek, een boek, dat nooit zal verouderen, en een goedkoope editie van Vosmaer's Vogels van diverse pluimage, met geestig geteekende, maar wel wat grillige omslagen. Deze drie deeltjes zijn een leerschool voor elken schrijver; ze konden Victor Cherbuliez' bewering uit ‘Miss Rovel’ tot motto voeren, dat de strengste wetenschap het sterkst terugvoert naar de poëzie. Hier zijn beide op 't schoonst vereenigd. De drie deelen zijn een leven- | |
[pagina 367]
| |
dig pleidooi ten gunste der poëzie, een opwekking tot waardeering van het schoone en verhevene. Dat streven teekent zich in de novellen en in de schetsen, in de beschouwingen en in de verzen. Het worde druk gekocht en - gelezen. We durven niet zooveel te zeggen van het 3e deel der Roman-bibliotheek nl. Het vervloekte Huis van V. d. Hoeve, een niet te groote roman, die wel 't bewijs schijnt te leveren dat de onderneming, onder dezen collectief-titel aanvaard, levensvatbaarheid heeft, althans wanneer de volgende nummers beter zijn dan dit. Toch valt 't te betwijfelen of ons publiek wel gereedelijk op zulke verzamelingen van romans zal inteekenen, al koopt 't enkele nummers. Dat ondervindt ook de tegenwoordige eigenaar der werken van Jules Verne, die het 16e deel der Wonderreizen liet verschijnen. Het zal hem echter vrij onverschillig zijn, of 't publiek inteekent of niet; want het zijn boeken, die algemeen gekocht worden; onderhoudend en toch nooit schadelijk, evenmin uit een moreel als uit een wetenschappelijk oogpunt. Dit nieuwe deel bevat het 2de ged. van Een Kapitein van vijftien jaar nl. ‘In slavernij.’ Van oneindig hooger en inderdaad blijvende waarde is Max Rooses' Geschiedenis der Antwerpsche Schilderschool, een juweel van uitvoering met 10 etsen en 40 houtsneden, een modelwerk zooals Quantin en Lemerre gewoon zijn boeken uit te geven. Netjes ziet er ook De Amicis' Marocco uit, dat echter bezwaarlijk veel belangstelling zal vinden; de schr. is wel onderhoudend, maar voor hen die graag nu en dan ook zelf oordeelen is Marocco juist geen prettige stot. Teirlinck-Stijns' Gedichten en Novellen hebben we met veel genoegen gelezen. Afgaande op onze herinnering van Frans Steen van dezelfde schrijvers vermoedden we reeds, dat dit iets goeds zou wezen. Het is eenvoudig, natuurlijk en echt Vlaamsch ook wat de taal aangaat, de meer beschaafde taal namelijk die aan gene zijde van den Moerdijk gehoord wordt; het is poezie, een enkele maal wat sentimenteel; maar zeer zeker uit het hart geschreven. Een kostbare uitgave biedt ons onder den naam Een Zomerkrans een omvangrijken vertaalarbeid van Ten Kate. Het schijnt, dat onze geniale vertaler altijd weer nieuwe paarlen uit de nieuwere en nieuwste gedichten weet te vinden en altijd illustratien, die bij gedichten, of gedichten, die bij de illustratien passen. Dat zoo iets kostbaars geheel uit den vreemde moet komen is minder aangenaam, maar als onze zangers zwijgen, is 't best naar vreemde te luisteren, wanneer een dichter als Ten Kate ze ons leert verstaan. Dankbaar maken we intusschen melding van een eerste bundeltje gedichten, dat W. Gosler onder den titel Licht en Schaduw uitgeeft, zij het ook dat er bij dat licht wel eens wat schaduw is. Waarschijnlijk ontbreekt het laatste in den tweeden vermeerderden | |
[pagina 368]
| |
druk, dien Honigh, van zijn bundel ‘Mijne lente,’ het licht doet zien, echo's van het eeuwige nieuwe lied der liefde en dichtproeven in verschillende maten en vormen, ook in Middelnederlandsch, die alleen reeds den bundel tot een hoogst gewenscht bezit maken. Dit verblijdend hericht valt samen met eene belangrijke uitgave namenlijk die van het eerste deel der Dramatische Werken van Emm. Rosseels, die in vijf deelen compleet zullen zijn. De plaats, die Rosseels in de Zuid-nederlandsche letterkunde en vooral in de tooneel-letterkunde in België inneemt, geeft aan deze uitgave groote waarde. Ook twee vertalingen: een karakteristiek van Maarten Luther naar 't Duitsch van Aug. Baur, het ander eene beknopte geschiedenis der Romeinsche letterkunde; de omvang (130 bl.) is niet zoo groot, of men waagt zich aan de lectuur van een werk over eene letterkunde, die zoo langen tijd een overwegenden invloed had op de letterkunde van Europa. De naam des vertalers Dr. Mehler is ons een waarborg, dat dit iets goeds is. Eene Geschiedenis der Duitsche Letterkunde door T.H. De Beer in min of meer oratorischen vorm, is een sierlijk gebonden boekje voor het boudoir of de salontafel, geen school of studieboek; maar een ‘bladzijde uit de geschiedenis der beschaving’ beschreven om zonder veel hoofdbreken gelezen te worden en zonder veel namen en jaartallen. In prachtuitgave verschijnt Marcellus Emants' Lilith een gedicht, zooals we ze tegenwoordig steeds minder ontmoeten: met oorspronkelijkheid en hartstocht gedicht. Adam's eerste vrouw, die ook aan Dante Gabriël Rosetti stof leverde voor een prachtige schepping, heeft in Emants een waardigen zanger gevonden. Zulk een gedicht geeft hoop voor de toekomst onzer letteren en dat te meer als we zien, dat ook de schrijfsters onze literatuur verrijken, zóo zelfs, dat ze het ongehoord verschijnsel van een tweede druk van Nederlandsche romans minder ongehoord maken. Zoo begroeten we thans den 2den druk van Christine Muller's Wilmerdonck gelijk met den 3den druk van Tony's Ernest Staas, een boek, dat allen moeten lezen, die willen meepraten over onze Zuidelijke taalbroeders, allen die genieten willen, wat een gezond realisme te genieten geeft. Het is thans niet de duurdere maar ook kostbaarder uitgave met de keurige etsen, het is eene zeer goedkoope editie, die letterlijk iedereen kan koopen. Een kindervriend Ant. L. De Rop schrijft verhalen uit de jeugd van beroemde personen; de eerste afl. (er komen er 8) ziet er netjes uit, ook de 6 platen zullen, als we op de eerste mogen afgaan, wel voldoen. Van hooge en vooral van wetenschappelijke waarde is een werk van Baron Sloet getiteld Het hoogadelijk vrij wereldlijk Stift te Bedbur bij Kleef en zijne Juffers, een werk van groote | |
[pagina 369]
| |
geschiedkundige beteekenis, dat de vrucht is van veeljarige onderzoekingen. Wij voor ons stellen echter meer belang in de uitgave van Alberdingk Thijm's Verspreide verhalen in proza, waarvan het 1e deel is verschenen. De hoogst belangrijke stukken in tijdschriften en almanakken verstrooid, die bijna onvindbaar waren geworden, zullen nu in drie deelen vereenigd in onze boekverzamelingen voor de hand staan. Niet minder zijn we ingenomen met een nieuwen druk van Sara Burgerhart. Het heeft zeker zijne nuttige zijde de Nederlanders van vroeger tijd goed te kennen en daartoe zijn de familie-romans uit die dagen bij uitstek geschikt. Bijzonder nuttig is 't ook het realisme uit dien tijd te vergelijken met het realisme van onze hedendaagsche schrijvers. Willen en Handelen, Fellah Damstone door Mina Kruseman, zal natuurlijk gekocht worden. We betwijfelen, of 't den naam der schrijfster zal verhoogen. Een brief van Mina Kruseman was even voor dit boek, of 't boek was even na den brief verschenen. Men heeft haar niet uitgelachen, maar men heeft zich boos op haar gemaakt, dat is een bewijs, dat ze meer is dan eene gewone middelmatigheid, als 't al waar is, wat men onlangs zei, maar wat wij niet onderschrijven ‘dat ze zich in geen enkel opzicht boven het gros harer middelmatige landgenooten onderscheidt.’ We moeten ook nog verwijzen naar verspreide strooibiljetten, de aankondiging bevattende van eene serie boeken voor jongens door P. Louwerse, in wien we eenmaal Andriessen zien herleven en naar een klein bundeltje Poëzie van G. Waalner dat veel goeds bezat. Onrustbarend neemt het aantal inteekenwerken toe en het legt ons de vraag op de lippen: ‘Zou het niet tijd worden, dat heeren uitgevers de voor- en nadeelen van het uitgeven bij inteekening eens in ernstige discussie brachten?’ De administratie wordt er niet eenvoudiger door, de expeditie ook niet en het aantal defecte exemplaren wordt legio. Is het niet soms wenschelijk het uitgeven bij inteekening een beetje in te korten? Een oorspronkelijk werk heeft de volijverige Haarlemsche uitgever W.C. De Graaff in zijn gewonen netten vorm uitgegeven, nl. een bundel novellen van W. Otto, getiteld: Hand aan Hand. We kennen menige frissche teekening van den veelbelovenden schrijver en we hebben met genoegen ook dezen bundel nader leeren kennen. Het onlangs aangevallen werk van Busken Huët De Koning der eeuw dat bij denzelfden uitgever verscheen, draagt wel degelijk op den titel de vermelding: ‘Naar het Fransch van Xavier De Montépin’ - Huët en Xavier De Montépin, wie zou die namen op éen blad gezocht hebben in de dagen toen Huët zijn artikel over Bilderdijk schreef? Wat de tijd al veranderen kan! De gewichtigste - 'k zei haast de eenige gewichtige - uitgave | |
[pagina 370]
| |
is de Bibliotheca Belgica. Bibliographie générale des Pays-Bas, waarvan de eerste twee afleveringen 200 titels bevatten met afbeeldingen van drukkersmerken. Van de vertalingen is eene bewerking voor jongelieden van Bulwer's Nacht en morgen een zonderling verschijnsel, dat evenmin stof tot uitbundige vreugde behoeft te geven als de vertaling van een boek van Miss Brandon, welks titel, Een vreeselijk vermoeden, ons al de zaligheden voorspelt van angstige droomen en boeken met kringen van koffiekommetjes. Stel daartegenover het verblijdend verschijnsel, dat van de vertaling van Ebers' Warda een derde druk verschijnt, en dat George Elliot's Theophrastus Such als Mijnheer Dinges naar Nederland verhuisd is, wel niet zóo'n aanbiddelijke gast als men eerst meende, maar toch een hoogst welkom bezoeker - en gij zult moeten toestemmen, dat er toch nog meer lectuur aan de markt kwam, dat het voor iemand, die minder dan vier-en-twintig vrije uren per etmaal heeft, mogelijk is te lezen en te genieten. Eene keuze zal hier echter zeker niet moeielijk vallen. Eene zeer belangrijke uitgave uit deze dagen is Neerlands Dichterschat, keur van Poezie uit onze dagen, bijeenverzameld door F.H. Van Leent, 2e druk. Gaarne onderschrijven we Mr. C. Vosmaer's oordeel in den Spectatar, dat deze bloemlezing aan onpartijdigheid en volledigheid de meeste andere overtreft. Een bijzondere waarde ontleent het boek daaraan, dat Noord- en Zuid-Nederland gelijkelijk vertegenwoordigd zijn. Niet alleen, dat 't samenlezen van dezen bundel volhardend onderzoek en aanhoudend schiften vorderde, maar er behoorde ook geduld en kalmte des geestes toe, om uit Zuid-Nederland het noodige materiaal te krijgen. Na misschien honderd brieven geschreven en er bijna evenveel teruggekregen te hebben, de meeste met mooie beloften, belijden wy ons onvermogen om onze lezers volledig op de hoogte te houden van hetgeen in België verschijnt. We hebben er tijd, moeite en geld voor over gehad, maar tegenover de welwillende hulp van een, staat de doodende onverschilligheid van tien en meer. Meer mogen we op 't oogenblik nog niet zeggen. Hoogst belangrijk uit een wetenschappelijk oogpunt is II. 1 van Hooykaas Repertorium op de Koloniale Litteratuur of Systematische inhoudsopgaaf van hetgeen voorkomt over de Kolonien (beoosten de Kaap) van 1595 tot 1865 uitgegeven in Nederland en zijne overzeesche bezittingen. Gemeld werk is ‘ter perse bezorgd’ door Dr. W.N. Du Rieu. De heer H.W. Van Marle te Arnhem gaf uit afl. 1, 2 en 3 van Arnhem, met bijschriften van M.A. Sipman, een werk, dat in 12 afl. compleet zal zijn en dat uit 12 platen en 48 bl. tekst zal bestaan, tegen den prijs van f 4.50, dus met den ‘linnen band voor | |
[pagina 371]
| |
matigen prijs’ waarschijnlijk f 5, een zeer geschikt cadeau voor Arnhemmers, die elders wonen en voor Tentoonstellingbezoekers. De platen door G.J. Bos naar de natuur geteekend zien er zeer goed uit en zijn van goede punten genomen. Voor jeugdige lezers verscheen van P. Louwerse thans weder Bello, een kinderleven, waarmede ze gaarne kennis zullen maken. Van het kostbaar werk van J. Ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam, is het 4e stuk van het 1e tijdperk, bevattende een beschrijving van Amsterdam in het midden der 14e eeuw verschenen. Onzen Friesch lezenden lezers het bericht, dat van de Broarren Halbertsma verscheen Rimen ind Teltjes en wel de ‘Oarde printinge’ die zich van de ‘Earste’ onderscheidt, door dat ze ‘ny neisjoen’ is. De eerste der 10 aflev. is verschenen en de heer Colmjon zorgt voor de uitgave. Drie nieuwe uitgaven van den Heer H.C. Susan CHzoon te 's-Gravenhage trekken onze aandacht door hun keurig uiterlijk. Het eerste is: Moet Nederlandsch-Indië conservatief of liberaal geregeerd worden? door F.G. Van Bloemen Waanders, handelende over de bosschen, de voedingsmiddelen, de inlandsche hoofden en het grondbezit op Java. De schr., die als oud-directeur van Binnenlandsch Bestuur in N.-I. natuurlijk met kennis van zaken spreekt, versterkt ons in de meening, dat in O-I. alles nog geen rozengeur en maneschijn is. Even duidelijk blijkt dit uit de Indische Schetsen, die gemelde heer onder den ps. Van Blommen bij dezelfde firma het licht doet zien en die met het eerste werk samenhangende een meer omvattenden arbeid voorafgaan, dien de schr. zich heeft voorgenomen. De derde nieuwe uitgave van de firma Susan is Michelle Jeoffrin, naar den naturalistischen roman ‘La Devouée’ van Léon Hennique door Eggeman. Als het werk geen succes heeft, 't ligt niet aan de vertaling; de spreektaal en ook de straattaal, de laatste met al zijn vuil, zijn hoogst nauwgezet teruggegeven. Als proeve van vertaling van een naturalistischen roman dient met dit boek in allen gevalle kennis gemaakt te worden, al vreezen we, dat velen het hier en daar wat heel ruw zullen vinden. Ten slotte zij nog medegedeeld, dat van Van Leent's damesalmanak Cornelia de jaargang 1880 en van het Dichterlijk Albnm, bijeenverzameld door Hofdijk, de 2e afl. van den 3n druk verschenen.
De heer Joh. Hilman, die zich ten vorigen jare verdienstelijk maakte door een volumineuse naamlijst zijner tooneelbibliotheek aan zijne talrijke vrienden en bekenden ten geschenke te geven - heeft dezer dagen dat boekdeel doen volgen door een van nog grooter omvang, waarin zijne veelomvattende, ja eenige collectie | |
[pagina 372]
| |
werken over costuum en aanverwante zaken, gecatalogiseerd is. Aan dien catalogus, die niet minder dan 505 nommers telt, voegt hij toe de lijst der Geschriften, Lof- en Hekeldichten bevattende honderden zeldzame en eenige werken. Met onuitputtelijk geduld heeft de schr. den inhoud der brochuren en tijdschriften aangegeven met kantteekeningen en toelichtingen, die in menig opzicht zeer belangrijk zijn, dewijl ze geschreven werden door een tijdgenoot van hen, die sinds lang voor ons tot de geschiedenis behooren. Men zou boekdeelen kunnen vullen met hetgeen de heer Hilman hier slechts aanduidt, niet uitwerkt. Het is als de aanwijzing eener mijn, die slechts op ontginning wacht. De geschiedenis van ons tooneel in deze eeuw, de kennis van hetgeen over de meeste groote tooneelspelers en tooneelspeelsters is geschreven en gedacht, dat alles ontvangt overrijke bijdragen in den vorm van bijna onbekende, veelal ongedrukte echte stukken of in den vorm van besprekingen en toelichtingen. Het werk is niet in den handel; maar we hebben geen recht zulks te betreuren, omdat de schijver de mildheid had, het aan allen te zenden, die het tooneel tot een meer ernstig voorwerp van hun zorg of hun studie gemaakt hebben- Die mildheid, die den heer Hilman ook beweegt zijne overkostbare verzamelingen reeds bij zijn leven aan de stads-universiteit te schenken, verdient onze warme hulde. Wie geld en tijd en moeite en veeljarigen arbeid geheel belangeloos offert, heeft zeker rechtmatige aanspraak op de algemeene dankbaarheid.
Eene commissie bestaande uit de heeren Mr. W.W. van Lennep, voorzitter; Mr. A.D. De Vries Az., secretaris, (Amsterdam); Prof. J.A. Alberdingk Thijm, H. Binger, J.H. Brouwers, P.J.H. Cuypers, J.F. Gebhard Jr., Gr. Hooft Van Vreeland, D.C. Meyer Jr., Mr. J.C. De Marez Oyens, Mr. N. De Roever Az., Prof. Dr. J. Verdam, Dr. J. Van Vloten, A.A. Vorsterman Van Oyen en A.C. Wertheim - heeft zich gevormd om de plannen ten opzichte van het Slot te Muiden gepaard te doen gaan met eene hulde aan Hooft. De commissie wenscht namelijk den 16den Maart 1881 den 300sten gedenkdag der geboorte van Pieter Corneliszoon Hooft op eene hem en onzer letterkunde waardige wijze te vieren en tevens bij deze gelegenheid den dichter en geschiedschrijver een blijvend gedenkteeken te wijden. Het eerste zou, behalve door feestelijke bijeenkomsten te Amsterdam of te Muiden, kunnen geschieden door eene tooneelvoorstelling, ontleend aan de werken van den dichter, het tweede door eene kunstrijke herstelling en vernieuwing der groote zaal van het Slot te Muiden. Men stelt zich voor, deze zoodanig | |
[pagina 373]
| |
in te richten, dat de zaal, gemeubeld in den stijl van de eerste helft der zeventiende eeuw, bovendien zou worden opgeluisterd door geschilderde tafereelen en beeldwerken, die het leven, de omgeving en de werkzaamheid van Hooft in de herinnering zouden terugroepen. De uitwendige herstelling van het Slot meent men te kunnen overlaten aan de zorg der regeering, die reeds sinds eenigen tijd daartoe jaarlijks gelden op de begrooting heeft uitgetrokken. Met name zou, ter verwezenlijking van het voornemen om de wanden der groote zaal van het Muiderslot op de boven aangegeven wijze te versieren, een beroep moeten worden gedaan op de belangstelling van alle Noord- en Zuid-nederlandsche beeldende kunstenaars. Op het onlangs te Mechelen gehouden XVIIde Congres is hiervan mededeeling gedaan, en de vergadering heeft op de ondubbelzinnigste wijze getoond het streven der commissie goed te keuren, terwijl verscheidene Zuid-nederlandsche kunstenaars zich bereid verklaarden hunne krachten voor gemeld doel beschikbaar te stellen. |
|