Naschrift van de Redactie.
Ofschoon de Redactie dankbaar is voor de in het bovenstaande opstel bijeengebrachte bewijzen eener wisseling van transitieve en intransitieve beteekenis, in verschillende taalperioden, en ofschoon zij, zich ten zeerste aanbevolen houdt voor de vermeerdering daarvan, door een tal van sterk sprekende bewijzen, zoo acht ze zich toch verplicht tegen de aanhaling van enkele der bovengenoemde verba protest aan te teekenen, dewijl die niet, of althans slechts ten deele, als transitiva te beschouwen zijn. Het is een bekend feit, dat onovergankelijke enkelvoudige werkwoorden, wanneer ze met een voorzetsel worden samengesteld, wel schijnbaar transitief worden, doch in werkelijkkeid intransitief blijven en het begeleidende naamwoord niet als object bij zich aannemen, maar slechts als bepaling (in den 4den of 3de nv.), geregeerd door het in de compositie voorkomende voorzetsel. Zoo is b.v. in ‘hij loopt de trap op’, ‘zij loopen den dijk over’, ‘wij bewonen dit huis’, ‘de vijand valt ons aan’, enz., trap, dijk, huis, ons, geen voorwerp der verba oploopen, overloopen, bewonen, aanvallen, maar een bepaling, die met het verbum verbonden is door middel van de praepositie op, over, be (oorspr. = ‘in’), aan. Verg. Van Helten, (Werkw. H. I, § 2, aanm. 2, en Kl. Sprkk. II, § 96 en § 91*). Sommige dezer werkwoorden mogen nu in verloop van tijd, doordien men hun opvatting met die van een werkelijk overgankelijk verbum gelijk begon te stellen, tot de categorie der transitiva zijn overgegaan (vgl. V. Helten, Kl. Sprkk. II, § 3 a), het
eigenlijk en oorspronkelijk karakter er van is en blijft dat van een intransitief. Daarom moeten dan ook volgens het oordeel der Red. de in het bovenstaande opstel voorkomende samenstellingen aangaan, aanvallen, aanloopen, dringend verzoeken, aanrennen, op iem. aanrennen, aanspringen, aanspringen op, aanstormen,
bestormen, aantreden, naar iem. toetreden, zonder twijfel, wat hun oorsprong betreft, als intransiva beschouwd worden, die pen door aan geregeerde bepaling, in den accusatief (niet in den