| |
Beantwoording der vragen.
Vr. 1. |
Afleiding van venster en kwispedoor. |
|
Antw. |
Venster komt van 't Lat. fenestra.
Over kwispedoor, dat uit het Portugeesche cuspidor overgenomen is, zie Prof. de Vries, in den Taalbode I, 271 en vlg. |
R. |
Vr. 2. |
Bij Stellwagen Stijloefen. staat altijd diensvolgens, bij. Van Dale echter dienvolgens. Wie heeft gelijk? |
|
Antw. |
Volgen, dat in de tegenwoordige taal als transitief wordt opgevat, regeerde oudtijds, evenals nog in 't Hoogduitsch, den datief, geen genitief. Dienvolgens, bestaande uit dien, 3den nv. van dat en volgens, voor het oudere volgends, is dus de goede vorm. |
L.Q.U. |
Vr. 3. |
Hoe zijn de praesens- en imperf-vormen ontstaan van kunnen, mogen, willen, zullen, weten, moeten en durven? |
|
Antw. |
Zie Van Helten, Het werkwoord, bl. 119-128, en N. en Z. Jrg II, bl. 170. |
R. |
Vr. 4 |
Hoe moet het zijn: honderd en eerste of honderd en eende? Waarom? |
|
Antw. |
Natuurlijk het eerste, dewijl een als rangschikkend bijv. nw. tot eerste, nooit eende wordt. |
Batavus. |
Vr. 5. |
Moet het zijn: ‘Dan is het best te zwijgen’ of wel ‘Dan is het het best te zwijgen?’ |
|
Antw. |
De superlatief van een praedicatief gebruikt adjectief wordt steeds door een zelfstandig gebezigd bijv. nw. uitgedrukt; b.v. ‘gij zijt goed,’ dat is onaangenaam,’ doch in den |
|
| |
| |
|
overtreff. trap ‘gij zijt de beste,’ ‘dat is het onaangenaamst.’ De stellende trap van het praedicatief staande het best is dus in den bovengenoemden zin goed; en men zegt dienovereenkomstig ‘dan is het goed te zwijgen,’ met te zwijgen als naamwoordelijken infinitief (als onderwerp), met goed als het praedicaatsadjectief van dit subject te zwijgen, en met het als den gewonen voorlooper van het achter het werkw. staande onderwerp. Wil men nu het praedicaatsadjectief in den superlatief bezigen, dan wordt goed natuurlijk tot het best; en men krijgt als behoorlijken zin: ‘dan is het het best te zwijgen,’ met dit te zwijgen als onderwerp, met het zelfstandig gebezigde bijv. nw. het best als praedicaat, en met het eerste het als voorlooper van het achter het werkw. staande subject. Vgl. voorts over den naamwoordel. infinitief als onderwerp Van Helten, Kl. Sprkk. II, § 26. |
L.Q.U. |
Vr. 6. |
Hoe moet het zijn: Hoeveel meter is er of zijn er? |
|
Antw. |
Meter is in den genoemden zin een werkelijk enkelvoud (vgl. V. Helten, Kl. Sprkk. I § 68, Aanm. 1); dus moet ook het praedicaatsww. in 't enkelv. staan. |
Batavus. |
Vr. 7. |
Men schrijft eensdeels; waarom nu ook niet andersdeels? |
|
Antw. |
Omdat ander eertijds in den 2den nv. enk. mann. en onz. geen s aannam, en juist de uitdrukking anderdeels een spoor van dezen ouden vorm van den genitief bewaard heeft. |
N.S.J.U. |
Vr 8. |
Zijn je, jij en jou gevormd van den 2den pers. enk. die of van den 2den pers. mv. gij? |
|
Antw. |
Van geen van beide. Jij, verzwakt je, en jou, uit een vroeger ju, zijn de oorspronkelijke vormen van den 2den pers. mv.; daarnaast ontstonden met overgang der j tot g de vormen gij, ge. En terwijl men nu de laatste tegenover meerderen bezigde, begon men jij, je en jou in plaats van het verlorengegane du te bezigen. Zie voorts V. Helten, Kl. Sprkk. I § 147 a.n. |
|
Vr. 9. |
Worden jij en je ook in 't meerv. gebruikt? |
|
Antw. |
Zie V. Helten, Kl. Sprkk. I § 144 en § 147 b. |
R. |
Vr. 10. |
Hoe is de juiste uitspraak van consul? |
|
Antw. |
Cónsul. Het is een Latijnsch woord, dat het accent nooit op de laatste lettergreep heeft. |
R. |
| |
| |
Vr. 11. |
Welk verschil is er tusschen sinds en sedert? |
Antw. |
Geen verschil in beteekenis; het eene woord zoowel als het andere wordt nu eens als bijwoord, dan eens als voegwoord en dan weer als voorzetsel gebezigd, zonder eenig onderscheid van begrip. Alleen is sinds meer in deftigen stijl in gebruik. |
Batavus.
|
|