| |
| |
| |
Samenstelling der werkwoordenGa naar voetnoot1)
door W.L. van Helten.
1. | De samengestelde werkwoorden onderscheidt men naar hun eerste bestanddeel in twee soorten: a. in die, wier eerste element een substantief, een adjectief of een van een adjectief gevormd bijwoord is, en b. in die, wier eerste element een voorzetsel is, of een niet van een adjectief (gewoonlijk van een praepositie) gevormd bijwoord. |
2. | Ten opzichte van den aard der samenstelling verdeelt men voorts de beide genoemde soorten van samengestelde verba:
a. | in eigenlijke, wier beide bestanddeelen nooit gescheiden worden; |
b. | in oneigenlijke, wier beide bestanddeelen in bepaalde gevallen gescheiden worden. |
|
3. | De eigenlijke composita, met een substantief, adjectief of een van een adjectief gevormd bijwoord als eerste lid der samenstelling, kenmerken zich daardoor:
a. | dat hun beide bestanddeelen steeds vereenigd blijven; |
b. | dat hun part. perfect. steeds ge vóór het eerste lid aanneemt; |
c. | dat, ook wanneer het enkelvoudig ww. sterk was, dit in de samenstelling zwak wordt. Hun getal is zeer klein. Als voornaamste merke men aan: pluimstrijken, pluimstrijkte, gepluimstrijkt; gekscheren, gekscheerde, gegekscheerd; raadplegen, raadpleegde, geraadpleegd; beeldhouwen, beeldhouwde, gebeeldhouwd; waarschuwen, waarschuwde, gewaarschuwd; doodverven, doodverfde, gedoodverfd; vrijwaren, vrijwaarde, gevrijwaard; dwarsdrijven, dwarsdrijfde, gedwarsdrijfd; logenstraffen (eig. ‘iem. als leugenaar straffen, berispen), logenstrafte, gelogenstraft; liefkoozen, liefkoosde, geliefkoosd, enz. |
|
4. | De oneigenlijke composita, met een substantief, adjectief of een van een adjectief gevormd bijwoord als eerste lid, kenmerken zich daardoor:
a. | dat ze alleen dan, wanneer, in overeenstemming met de gewone woordschikking, het zelfst. naamw., adjectief of adverbium
|
|
| |
| |
|
| vóór het werkw. komt, als één woord beschouwd en geschreven worden; |
b. | dat het part. perf. steeds ge vóór het werkw. zelve aanneemt; |
c. | dat het werkw. ook in de samenstelling steeds zijn oorspronk. vervoeging behoudt.
Vgl. b.v., met een subst. als eerste lid, weldoen, ik deed wel, welgedaan (wel = ‘weldaad’); rechtspreken, ik sprak recht, rechtgesproken; paardrijden, stuksnijden, goedendagzeggen, enz.; met een adject. als eerste lid, kwijtraken, gelijkstellen, hoogachten (eerbiedigen), goedmaken, goedvinden, prijsgeven (van een oud prijs, verloren), enz; met een bijw. als eerste lid, schoonschrijven, enz.; |
d. | een vierde kenmerk der oneigenlijke samenstellingen is nog dit: dat, althans in verbinding met het als tweede lid fungeerende werkwoord, het substantief nooit een bijv. nw. of telw. bij zich kan krijgen, en het adjectief en adverbium nooit in den comparatief of superlatief kan geplaatst worden. Vgl. voor bewijzen de bovengenoemde voorbeelden. En hierdoor tevens kunnen we zeer gemakkelijk van de oneigenlijke samenstellingen de niet-samengestelde verba onderscheiden; bij deze laatste toch kan het voorafgaand en bijbehoorend subst. steeds een adject. of telwoord bij zich nemen, het voorafgaand en bijbehoorend bijv. nw. of bijw. steeds in een der vergelijkende trappen komen; vgl. b.v. acht slaan, acht geven, plaats grijpen, prijs stellen, enz. (want men kan zeggen geen acht slaan, geven, geen plaats grijpen, hoogen prijs stellen, enz.), maar daarentegen gadeslaan (want men zegt nooit b.v. geen gade slaan); voorts ook goed vinden = ‘goed achten,’ hoog schatten = ‘hoog aanslaan in de belasting,’ goed maken = ‘maken, dat iets goed is’ (omdat men kan zeggen beter vinden, hooger schatten, beter maken, enz.), maar daarentegen hoogschatten = ‘eerbiedigen, hoogachten’, goedvinden = ‘goedkeuren,’ goedmaken = ‘herstellen,’ goedkeuren, enz. (omdat in dit geval hoog, goed, niet in den compar. of superl. kunnen geplaatst worden). |
|
5. | De eigenlijke composita, met een voorzetsels of een niet uit een adjectief gevormd bijwoord, kenmerken zich daardoor:
a. | dat de beide deelen nooit gescheiden worden; |
b. | dat steeds het tweede lid der samenstelling, nooit het eerste den hooftoon heeft; |
c. | dat hun part. perf. nooit ge aanneemt. |
Tot deze behooren:
alle samenstellingen, met be, er, ont; als b.v. bespreken, bespotten, erbarmen, ontsluiten, enz.; |
alle samenstellingen met, ge, her, ver; als b.v. gevoelen, herleven, vergaan, verzetten, enz. |
|
6. | De oneigenlijke composita, met een voorzetsel of een niet uit een adjectief gevormd bijwoord, kenmerken zich daardoor:
|
| |
| |
|
a. | dat deze alleen dan als samenstellingen beschouwd en behandeld worden, wanneer ze in den infinitief of in een der deelwoorden gebezigd worden, of wanneer ze voorkomen in bijzinnen (waarin het voorzetsel of bijwoord vóór het werkwoord pleegt te staan); |
b. | dat steeds het eerste lid, nooit het tweede lid, der samenstelling den hoofdtoon heeft; |
c. | dat hun part. perf. steeds ge vóór het tweede lid aanneemt. |
Daartoe behooren:
alle met een voorzetsel of een niet uit een adject. gevormd bijwoord samengestelde werkwoorden, behalve 1o. die welke eigenlijk samengesteld zijn (zie § 5), en 2o. die, wier eerste lid door, om, onder, over, weder (weer) en mis is; vgl. b.v. buitensluíten, uitéénjagen, vooruítkomen, sámentrekken, achternáloopen, nákijken, óploopen, íngaan, uítgaan, áánstooten, enz. |
|
7. | De samenstellingen met door, om, onder, over, weder (weer) en mis vertoonen nu eens alle drie eigenschappen van eigenlijke samenstellingen, dan weder eens alle drie eigenschappen van oneigenlijke composita; zoo vgl. men dóórtrekken (van 't begin tot het einde doorreizen), ik trok door, dóórgetrokken, en doorstéken, ik doorstak, doorstóken; zoo ómloopen (omweg maken), ómwerpen (omver werpen), en omgéven, omspánnen (spannende omgeven); zoo óndergaan (verzinken), ónderhouden, (onder 't water houden), en onderhóúden (voeden, berispen), ondervínden; óverhouden (sparen), óverzien opnieuw zien, en overkómen (gebeuren), overzíen (geheel en al zien; wéderkeeren (terugkeeren) en weerspréken; mísraden en zich misrékenen, enz. enz.
Aanmerk. Ook een paar met aan, achter en voor verbonden werkwoorden zijn van oneigenlijke samenstellingen (vgl. 6) eigenlijke composita geworden, nam.: aanschóúwen, achtervólgen, achterhálen. voorzéggen, voorspéllen (beide = ‘propheteeren’ en wel te onderscheiden van iem. iets vóórzeggen, vóórspellen), voorkómen, verhoeden (tegenover vóórkomen, vroeger komen dan); hun bestanddeelen blijven steeds vereenigd, hun tweede lid heeft den hoofdtoon, en hun verl. deelw. neemt geen ge tusschen het voorz. en het werkw. Aanbídden is voor de helft tot de eigenlijke samenstellingen overgeloopen, het heeft steeds het hoofdaccent op bidden, maar daarentegen een part. perf. met ge, áángebeden; voorts zegt men gewoonlijk ‘ik aanb'd, aanbád hem,’ enz., zelden ‘ik bid, bad hem aan,’ enz. |
8. | Om te onderscheiden, of we in de onder 5, 6 en 7 genoemde samenstellingen het eerste lid als voorzetsel dan wel als bijwoord te beschouwen hebben, hebben we ons slechts de vraag te stellen: wijst dit eerste lid een betrekking aan tusschen het subject of object van den zin en een andere in dien zin genoemde of aangewezen zelfstandigheid; zoo ja, dan hebben we met een praepositie te doen zoo niet, met een bijwoord. Zoo vergel. men b.v. hij loopt mij
|
| |
| |
| achterna, zij gingen den trap op, af, wij gaan de kamer binnen, zij lichten ons voor, ik weerspreek u, wij behandelen dat ongeval, hij bewoont dat huis, jaag het vee den dijk op, af, waar achterna een betrekking tusschen hij en mij, op en af een betrekk. tusschen zij en trap, binnen een betr. t. wij en kamer, voor een betr. t. zij en ons, weer (tegen) een betr. t. ik en u, be (= ‘over’) een betr. t. wij en ongeval, be (= ‘in’) een betr. t. hij en huis, op en af een betr. t. vee en dijk aanwijst. Vgl. daarentegen de klok loopt achter, hier loopt de berg steil op, zij zijn binnen, wij voorspellen dit, ik kom weder, enz., waar we met bijwoorden te doen hebben. |
|
-
voetnoot1)
- Ofschoon een tweede druk van het Iste Deeltje mijner Kleine Spraakkunst in bewerking is en over een paar maanden zal verschijnen, zoo meende ik toch aan velen geen ondienst te doen door reeds hier een wijziging bekend te maken van een hoofdstuk, dat wegens onvoldoende duidelijkheid mij reeds lang gehinderd heeft. Ik hoop, dat de hier in de behandeling van het onderwerp gemaakte veranderingen mogen bijdragen tot de bevordering van een helder begrip van en inzicht in dit gewichtig kapittel der Nederl. taalkunde.
|