| |
Taal- en Stijlfouten verbeterd met enkele korte aanteekeningen en opmerkingen, waartoe de verbeteringen aanleiding geven.
In plaats van Eene verlatenheid van 40 maanden leze men Eene verlatenheid, die 40 maanden geduurd had of beter nog veertig maanden in eenzaamheid doorgebracht.
In uitdrukkingen als Een onderzoek van veertig maanden staat de tijdsbepaling van veertig maanden naar behooren achter het verbaal substantief, dat de daad of handeling te kennen geeft, die den aangeduiden tijd heeft geduurd, en er is reden om samen te voegen de daad en de aanwijzing van den tijd gedurende welken die daad plaats heeft. Bij uitdrukkingen als Eene verlatenheid van 40 maanden behoort evenwel de tijdsbepaling niet bij het verbum verlaten maar bij een verzwegen tusschenzin, aldus: Eene verlatenheid, waarin ik mij veertig maanden had bevonden.
Men vergelijke slechts de betrekkingen in:
De verlatenheid mijner ouders griefde mij,
Eene verlatenheid van veertig maanden folterde mij.
Het eerste is verdedigbaar, immers de ouders zijn verlaten er is sprake van hunne verlatenheid d.i. van hun verlaten zijn. Te vergeefs zal men eenige dergelijke omzetting bij het tweede beproeven.
De derde tak1 stak bijna waterpas2 over het loeiende3 water uit: hij4 was om zoo te zeggen5 een vooruitstekende6 kaap van dit groene eiland, dat door een Oceaan werd omringd.7
Liever schreven we:
De derde tak strekte zich als een kaap van dit groene eiland bijna horizontaal over het onstuimige water uit.
1. | tak stak klinkt niet mooi en behoort te eer vermeden te worden omdat daarna volgt (bijna wa)terpas; |
2. | daarom worde waterpas liefst door horizontaal vervangen.
|
| |
| |
| ‘Uitsteken over’ is ook minder juist te meer daar waterpas bewijst, dat er geen sprake is van uitsteken. |
3. | De wind loeit; het water bruist of kookt of is onstuimig. |
4. | De personificatie van tak is minder gewenscht, al is de vorm grammaticaal te verdedigen; een eenvoudige omzetting is verkieslijk. |
5. | Om zoo te zeggen doet vermoeden, dat men iets anders zou willen of zou moeten zeggen. De bedoeling zal wel zijn als het ware d.i. als ware het hgd. gleichsam. |
6. | Vooruitstekend is overtollig; dit begrip is reeds in kaap opgesloten.. |
7. | De tusschenzin is pleonastisch; 't woord eiland drukt reeds uit, wat de tusschenzin nog eens zoekt te verklaren. |
NB. In den tusschenzin zijn werd en omringd bovendien nog fout: de zee omringt 't eiland niet, maar omgeeft het: enkele individuen, enkele voorwerpen kunnen omringen d.i. een ring vormen, met het bijbegrip van opzettelijk of met een zeker doel ondernomen of wel invloed latende gelden of werken. (Zie het Wdbk. in voce). 't Had kunnen luiden: ‘dit groene eiland in den uitgestrekten Oceaan’ of wel ‘door den Oceaan omgeven.’
De jacht stelde zich goed in1 en het liet zich aanzien, dat de keuken eens goed voorzien zou zijn.2
1. Het gebruik van een reflexieven vorm om een passief uit te drukken, is zeer eigen aan de Latijnsche taal; het Fransch maakt veel, het Hoogduitsch nu en dan gebruik van dien vorm, het Engelsch doet het ook, maar laat het reflexief pronomen weg, zoodat het daar heet: French silks sell very well this year en niet sell themselves.
Gereedelijk zegt men dan: Le blé se vend à bon prix; Cela ne se dit pas; Das erklärt sich leicht; in 't Ned. is deze constructie tot slechts enkele werkwoorden, als b.v. zich oplossen, z. verspreiden enz. beperkt (z.v. Helten Kl. Spr. II, 65, 30). Hier ligt de vraag voor de hand ‘waarin stelde zich de jacht?’
Zich instellen = beginnen komt bij v. Dale en Bomhoff voor, de voorbeelden, waarop men zich in den regel beroept zijn echter uit de vorige eeuw.
Maar al keurt men den vorm goed, dan zou toch de sierlijkheid vorderen, dat men niet stelde zich in, liet zich aanzien op elkaar liet volgen.
2. Behalve de wanluidende opeenhooping van sisklanken, keurt men hier zijn af voor worden en aanzien en voorzien staat leelijk zoo dicht bij een.
Daarom liever gezegd:
De jacht begon zeer gelukkig en naar men mocht verwachten, zou de keuken eens goed voorzien worden.
P. hield naar aanleiding daarvan eene belangrijke menschennatuurkundige voordracht beter:
P. hield naar aanleiding daarvan eene belangrijke physiologische voordracht.
Stegenbeek heeft zich indertijd vruchteloos boos gemaakt over de nieuwigheden in zijn tijd ingevoerd, om van eene aardrijkskundig boek een taalkundig handboek en derg. te spreken, Hij beweerde, dat adjectieven met kundig samengesteld alleen bij persoonsnamen behooren
| |
| |
te staan. Het gebruik heeft echter aan die woorden eene andere beteekenis gegeven, zoodat eene natuurkundige verhandeling tegenwoordig grammaticaal juist is, dit is m.i. beter dan natuurkundige voordracht omdat het eigenlijk de verhandeling is, die wordt voorgedragen, en er dus sprake moet zijn van ‘de keurige voordracht eener natuurkundige verhandeling.’ In navolging van de Duitschers spreken sommigen nu van natuurhistorisch, kultuurhistorisch, literair-historisch; deze monstervormen zijn niet te verdedigen en we zullen wel doen, die te weren. De uitgang dient om adjectieven te vormen van substantieven; en hoewel in het Duitsch Naturgeschichte, Kulturgeschichte, Literargeschichte of Literaturgeschichte en derg. geijkte samenstellingen zijn, in het Nederl. is men vreemd gebleven aan natuurgeschiedenis of natuurhistorie, literatuurgeschiedenis en derg. Al hoort men 't woord kultuurgeschiedenis nu en dan, 't woord menschennatuurkunde bestaat evenwel niet, en 't is dus ook onmogelijk er een adjektief op ig van af te leiden. Men kan moeielijk anders dan het bastaardwoord gebruiken.
't Zou kunnen heeten:
P. hield.... eene boeiende rede over een onderwerp aan de studie van de physiologie van den mensch ontleend.
De wreedheid bestaat niet.... wetenschappelijk gesproken.
NB. Ter beoordeeling van de juiste constructie, had men ook de uitgelaten woorden moeten opgeven; omzetting komt ons gewenscht voor, aldus:
Wetenschappelijk gesproken bestaat de wreedheid niet....
Immers de waarheid van de bewering wordt beperkt door den saamgetrokken zin en deze dient vooraf te gaan, zal niet eerst de onwaarheid worden uitgesproken en zal de beperkende zin eerst later bij wijze van rectificatie volgen.
De natuur scheen ten1 zijnen behoeve haar geheele palet2 met hoofdkleuren3 te hebben uitgeput.4
1. Voor ‘ten zijnen behoeve’ leze men ‘te zijnen behoeve’ zie N. en Z. 1 Jaarg. bl. 102 en 107; 2. 3. 4. ‘een palet uitputten’ gaat moeielijk; ‘putten’ veronderstelt bij stoffelijke zaken eene diepte; ook zal geheel(e) eerder als adv. bij ‘uitputten’ dan als adj. bij ‘palet’ moeten staan.
De gewrongen beeldspraak blijkt duidelijk bij 't uitzetten van den zin aldus: ‘De natuur heeft een geheel palet met hoofdkleuren en schijnt dat ten zijnen behoeve te hebben uitgeput.’
Tollens zegt het hier bedoelde veel eenvoudiger en dus duidelijker en schooner in het Feest op Elzenstein:
't Was of Natuur in éen gewrocht
beproefd had, wat haar kunst vermocht
en treffend was geslaagd.
| |
| |
En hij deelde1 aan die twee dierbare wezens de duizend kussen uit1, die een afzijn van twee jaren in zijn hart2 had opgehoopt3.
Een eenig voorbeeld van wansmaak. De kussen kunnen niet worden opgehoopt, zoo min in zijn hart als elders; het afzijn had duizend kussen in zijn hart opgehoopt is nog al erger.
Moet het een gloeiende beeldspraak zijn, dan kon 't luiden: ‘Na twee jaren van smachtend verlangen en gadelooze liefde, drukte hij de twee dierbare wezens eindelijk aan zijne borst en overlaadde ze met vurige kussen.’
Daar stond1 aan onze rechterkant de veel getopte2, trotsche Sinai.
1. | Van een berg zegt men eerder, dat hij zich verheft, van een kerk dat hij staat. |
2. | Veel getopt zou kunnen beteekenen (als bij tuinboonen) ‘dikwijls van zijn top ontdaan’; gelijk men zegt tweemannig, driedradig, veelkleurig, zou men ook kunnen spreken van veeltoppig; veel duidelijker en mooier was de vorm: ‘Daar verhief aan onze rechterzijde de trotsche Sinai zijne toppen. |
Toen het licht1 van den lang verbeiden morgen begon te dagen, hadden we het uitzicht2 op verre,2* rijk beplante streken.3 't Heeft4 altijd iets grappigs, als de langzame, plompe os naast het levendige paard loopt,5 maar deze dieren naast den hoogbeenigen6 kameel in den ploeg te spannen5, gelijk dat in Egypte gebeurt, is eene ware spotternij.7
1. | De morgen, maar niet het licht van den morgen, begint te dagen. |
2. | Zagen wij.... of kregen we.... in het oog. Men heeft van eene bepaalde plaats of in eene bepaalde richting het uitzicht; de bepaling van tijd kan alleen betrekking hebben op hetgeen men ziet; niet op de plaats van waar. |
2* | ‘Verre streken’ hebben niets met de bebouwing te maken; 't zal wel ‘uitgestrekt’ moeten zijn. Is 't ook de mislukte vertaling van hgd. weit? |
3. | Niet de streken, maar de velden of akkers zijn bebouwd. |
4. | ‘'t Heeft. Blijkbaar heeft men 't hgd. “Es hat immer etwas Komisches (an sich)” hier willen vertalen. |
5. | De zinsbouw is geheel verkeerd, doordat de gelijkgeordende zinnen niet sluiten:
“'t Heeft altijd iets grappigs” staat tegenover “is eene ware spotternij” waar in 't laatste dan natuurlijk had moeten staan “heeft iets bespottelijks.” Tegenover “de os naast het paard loopt” staat nu “deze dieren naast den kameel in den ploeg te spannen” - dit gaat ook niet: loopt staat in een persoonlijke wijze en “in den ploeg te spannen” is een infinitief en had moeten vervangen worden door, in of voor den ploeg gespannen zijn.’ Het grappige zit ook niet in 't loopen; maar in 't zien loopen. |
6. | hoogbeenig moest in allen gevalle langbeenig heeten; maar ‘met zijn hooge pooten’ was beter; hooggebeend is niet gebruikelijk; maar dat kon hier dienst doen. |
De zin ware dan beter: Toen de langverbeide morgen eindelijk aanbrak, vertoonden zich aan ons oog uitgestrekte, rijk beplante velden,
| |
| |
Er is iets grappigs in, den langzamen, plompen os naast het levendige paard te zien loopen; maar het is een bespottelijk gezicht, zooals hier in Egypte, deze dieren naast den kameel met zijn hooge pooten in den ploeg gespannen te zien.
Hoe gelukkig voelde ik mij toen we eindelijk - 't was half tien in den voormiddag1 - te Alexandrië aankwamen! En toch2 is de indruk, dien 't gewoel aan 't Station op den aankomenden passagier5 veroorzaakt,3 geen aangename4.
1. | Deze tusschenzin dient niet om dat ‘eindelijk’ te verklaren. Daarom liever: zoo kort mogelijk 's morgens tegen half tien. 2. De volgende zin moet eene tegenstelling met gelukkig vormen, of veeleer dien verklaren; maar dan moet 't slot ook wat krachtiger uitkomen en niet aangenaam versterkt moeten worden bijv. met volstrekt. |
3. | Het gewoel zal eerder een indruk maken dan veroorzaken. |
4. | De liefhebberij om 't praed. gebruikt adj. te verbuigen is in strijd met den aard der Germaansche talen in hun nieuweren vorm: de Noordsche talen vertoonen wel nog sporen, dat in de oudere taal 't praed. adj. gedeklineerd werd; maar tegenwoordig blijft dit alleen aan de Romaansche talen eigen en ook hier neemt 't reeds af. |
5. | De passagier is niet de man, die aankomt, maar de man, die onderweg is. |
Men schrijve dus:
Hoe gelukkig voelde ik mij, toen we eindelijk, 's morgens tegen half tien, te Alexandrië aankwamen. En toch is de indruk, dien 't gewoel aan 't station op den aankomenden reiziger maakt, volstrekt niet aangenaam.
Zoolang het nog lagiona's1 bleven, dat2 goed3 begrensde en van waterplanten vrije4 plassen zijn2, konden de paarden er gemakkelijk uitkomen.
1. | Gewoonlijk zegt men lagunen; de vorm lagiona's kan in geen geval goed zijn; It. en Sp. hebben beide laguna, een woord lagiona is mij nog niet voorgekomen. |
2. | Beter stond de verklarende naam als appositie, dus ook onmiddellijk achter 't woord lagunen; daardoor verviel de tusschenzin zoowel als het woord dat, waarbij men bezwaarlijk aan een vrouwelijk meervoud kan denken, hoezeer dit hier volstrekt noodig zou zijn. |
3. | Plassen zullen zeker wel altijd goed begrensd zijn (althans wanneer begrensd betrekking kan hebben op plassen), ik vermoed, dat de zin is: ‘plassen met effen, glooiende oevers.’ |
4. | De bedoeling is zeker niet, van vrije plassen te spreken; daarom liever ‘vrij van waterplanten.’ |
De zin worde dan: zoolang het nog lagunen, plassen met effen, glooiende oevers en vrij van waterplanten, bleven, konden de paarden er gemakkelijk uitkomen.
| |
| |
Men heeft al zijne zinnen noodig1 om te voorkomen, dat de bagage niet in te veel2 handen aanlandt3.
1. | Liever: ‘al zijn verstand’ of wel ‘al zijne opmerkzaamheid.’ |
2. | Niet in te veel, maar in verkeerde handen. |
3. | Belanden is mogelijk; aanlanden rijmt wel op handen maar komt niet daarmede verbonden voor; aanlanden veronderstelt 't bereiken van 't doel 't zij goed of kwaad; 't toeval doet ons ergens belanden. Zie Wdbk. 2e afl. kol. 215. |
De uitdrukking:
‘Er zijn landen, waaraan de ploeg nog niet geslagen is’
acht de Red. van de Spectator eenvoudig eene bloemrijke en overdrachtelijke uitdrukking. Door zulke uitdrukkingen te weren, zoo meent zij, zou ze het eenzijdig verstandelijke en prozaïsche meer in de hand werken.
Het komt ons voor, dat den ploeg aan het land slaan eene uitdrukking is, die door geen enkel onbevooroordeeld Nederlander zal worden goedgekeurd, en dat den ploeg slaan door poeët noch prozamensch zal worden begrepen in den zin van ‘den ploeg in 't land zetten.’ Wil men iets meer kleurigs dan ‘er zijn landen, waarvan de bebouwing nog niet begonnen is’ dan kon men zeggen: ‘er zijn landen, waar men de hand nog niet aan den ploeg geslagen heeft’ en hier blijft speelruimte voor de phantasie over.
Alexandrië is eene groote, schoone, zeer levendige zeehandelsstad1 met eigenlijk2 een Europeesch uiterlijk3.
De leelijke samenstelling zeehandelstad werd 't best vervangen door havenstad.
2. | ‘Eigenlijk een Europeesch uiterlijk’ heeft geen zin; als bepaling bij Europeesch had geheel dienst kunnen doen. |
3. | Voor ‘uiterlijk’ lees ‘voorkomen’ - ook 't innerlijke der stad zal wel in aanmerking komen; zoo niet, dan is omschrijving noodig; bijv. ‘die, van de zeezijde geheel het voorkomen heeft, van eene Europeesche stad.’ |
Op eenen kleinen heuvel, boven1 onderaardsche2 grafkelders, staat de hooge Pompejuszuil3.
1. | De heuvel is niet boven de kelders, maar de kelders, die zeker toch van later datum zijn dan de heuvel, zijn onder den heuvel. De bepaling moet echter komen achter staat, waar ze bij behoort. |
2. | Kelders zijn nooit boven de aarde; onderaardsch moet dus vervallen. |
3. | Pompejuszuil d.i. ‘Eene zuil ter eere van Pompejus opgericht!’ 'k Moet zeggen, die samenstelling laat wel iets te raden. Met evenveel recht kan men spreken van ‘een bruigomsglas’ voor ‘een glas ter eere van den bruigom geledigd.’ Omdat deze samenstellingen te veel te raden geven en dus niet nauwkeurig uitdrukken, wat ze willen uitdrukken, keuren we ten sterkste af: Faustopvoering, Bach-concert, Vondel-hymne, Gids-artikel en derg., die tot allerlei opvattingen en uitleggingen aanleiding kunnen geven. |
| |
| |
Beter leze men:
Op een kleinen heuvel, staat boven eenige grafkelders de hooge zuil, ter eere van Pompejus opgericht.
En nu, vaarwel, gij trotsche1 Oosten, vaarwel, gij veel bezongen Morgenland. Naar 't westen gaat het, naar 't eenvoudige Vaderland2!
1. | Evenals bij bezongen moet ook hij trotsch de buigings-e wegvallen. |
2. | Duidelijker was de zin: ‘Wij gaan naar 't westen’ enz. Vaderland... Morgenland is niet ongerijmd, maar wel ongepast; morgenland is ook voor ons minder wenschelijk. |
In de1 dichterlijke2 almanakken en in enkele tijdschriften komen meerdere3 verzen van Beelo voor.
1. | Het art. is hier te verdedigen, als men wil uitdrukken, dat er ‘verzen van Beeloo’ voorkomen in alle ‘dichterlijke almanakken;’ anders moest er staan ‘sommige, eenige of vele te meer, omdat het woord enkele’ bij ‘tijdschriften’ natuurlijk aan eene tegenstelling doet denken. |
2. | Wat ‘dichterlijke’ almanakken zijn, is moeielijk uit te maken; de bedoeling zal wel zijn: ‘jaarboekjes’ in den gebruikelijken zin van 't woord, waarbij 't jaarboekje voor Notarissen, dat voor Telegrafie en derg. van zelf zijn uitgelaten; ook bestonden die meerendeels toen nog niet, en voor zoover ze bestonden, zou men er zeker geen ‘verzen van Beeloo’ in zoeken. |
3. | Over 't woord meerdere verkeerdelijk gebruikt voor eenige of vele zie 't volgende No. |
De Augsburger ‘Allgemeine Zeitung’ meldt,1 dat uit de kunstschatten te Florence, meerdere voorwerpen van waarde ontvreemd zijn.
1. | ‘Meldt dat’ is zeer leelijk; beter schreef men daarom: ‘Volgens een bericht in de A.A.Z. heeft men enz. |
2. | Het woord meerdere komt in slordige vertalingen uit het Duitsch hoe langer hoe meer in den zin van ‘eenige’ of ‘vele’ voor; dit is ook de beteekenis van hgd. mehrere. Het ned. meerdere (als in ‘zijne meerderen eerbiedigen’ en ‘meerderen en minderen’) kan natuurlijk niet anders dan in vergelijkingen voorkomen. |
|
|