Noord en Zuid. Jaargang 2
(1879)– [tijdschrift] Noord en Zuid– AuteursrechtvrijLetterkundig Overzicht.De nieuwe zoowel als de herdrukte werken over taal- en letterkunde mogen buiten bespreking blijven, dewijl bijna alle bij ons ter bespreking werden ingezonden en deels in dit, deels in het volgende No. behandeld worden.
De Bellettrie getuigt van beweging in de wereld der fraaie letteren, zij 't ook al, dat het zestal romans niet juist een zestal | |
[pagina 222]
| |
meesterstukken te genieten geeft. Bijzondere vermelding verdient W.P. Wolters' Anna de Ronde, een met veel talent geschreven historische roman, die Leiden in de 17e eeuw, Venetië en Florence te aanschouwen geeft, maar vooral de eerstgenoemde stad met groote nauwkeurigheid teekent. De schr. toonde vroeger in zijn ‘Beatrice’ reeds zoo gaarne te verwijlen in de gouden dagen van den kunstenaarsroem van Italië - hier toont hij weer, en beter nog, hoe goed hij zich in dien tijd en in die streken verplaatsen kan. Misschien had de roman eerder ‘Jan van Mieris’ moeten heeten naar den zoon van onzen beroemden Frans van Mieris, maar men heeft hier te lande graag titels, die niet doen vermoeden, wat 't boek zoo ongeveer bevatten zal; misschien was 't daarom, dat een meisjesnaam tot titel werd gekozen. Met al het talent, den beschrijver van Zweden en van Spanje waardig, teekent Gerard Keller ons Waldeck in Vogelvlucht; maar toch niet oppervlakkig bekeken, zij het al niet met die breedere bewerking, waartoe bijv. Spanje den schrijver aanleiding gaf. Van de Haagsche Hopjes verscheen de derde ‘portie’ en Piet Vluchtig (waartoe dien pseudoniem nog langer behouden?) geeft hier de schets van hetgeen hij zijn zou, als hij minister was (si j'étais excellence!), gelijk we dat in den vorigen jaargang bespraken, toen we 't ontmoetten in ‘Landjuweel.’ Twee jonge schrijvers treden hier voor 't eerst op: Jan ten Kate Jr., zoon van den dichter, en Albert Reiger, zijn vriend en kunstbroeder, de eerste de schilderkunst, de tweede de dichtkunst beoefenende, samen arbeidende, geven hier hun ‘Schetsen en Beelden’ Uit het schilder- en dichterleven. De titel is wel wat aanmatigend, dewijl die heel wat meer leven, ondervinding en ervaring veronderstelt, dan deze veelbelovende schetsen bewijzen; onvoldaan zal niemand ze echter uit de hand leggen. Vergeten we niet te vermelden, dat Reiger een tooneelstuk in één bedrijf schreef, getiteld: de Kleinzoon, dat zeer zeker geen meesterstuk is, maar dat èn door vloeiende dialoog èn door tal van nauwlettend opgemerkte en nauwkeurig weergegeven toestanden, inderdaad zeer veel belooft voor de toekomst. Bijzonder aanbevolen zij de derde druk van Laurillard's werk over De zeven hoofdzonden. De meeste menschen weten niet, hoeveel zij van die zonden zouden op te biechten hebben, als 't er eens op aankwam. We zijn allen heilige boontjes, en gierigheid, wellust, wraakzucht, trotschheid en derg. dat zijn alles ondeugden, waaraan we ons niet schuldig maken, hoewel... broertjes en zusjes van die ondeugden, onder heele mooie namen, ijverig door ons worden aangekweekt. Met al de scherpzinnigheid van een menschenkenner en al de gepastheid van den zedenleeraar, richt de schr. zich tot ons en vraagt niet, of we ons soms aan een of ander hebben schuldig gemaakt, maar zegt ons met een lachend gezicht in scherts precies, | |
[pagina 223]
| |
hoe en wanneer we ons schuldig maakten. We durven niet boos worden, en lachen... maar we voelen, dat de slag raak was, - als in ‘De waarheid en Esopus’ van Bilderdijk, gaat 't ons vaak: Een ieder ziet zijn buurman's beeld
En kent het zijne niet.
Leest maar voort - de een of ander zal wel gaan lijken op dien .... ‘grijsaard boven d'andren kloek’
die ‘zichzelf herkend had’; dan kan het wezen dat we diens voorbeeld volgen en ‘zwijgend in een hoek kruipen’ maar, we zullen ons beteren. Een grooteren spiegel houdt Fantasio ons voor oogen, waar hij ons in zijne Europeesche Brieven flink geschreven stukken geeft, over de belangrijkste gebeurtenissen in den laatsten tijd voorgevallen. Ons geheugen heeft in den tegenwoordigen stoomtijd nu en en dan een opfrissching noodig en het is belangrijk zoo eens iemand te hebben, die met een open oog voor belangrijk gebeurde zaken, ons herinnert, wat anders licht al te gauw onze aandacht ontsnapte. Maar al te veel menschen weten, op welke voorwaarden de vrede van Munster werd gesloten, die echter niet weten van welken invloed de Fransch-Pruisische oorlog op Frankrijk en Duitschland was; menschen, die weten, hoe Sparta geregeerd werd, maar niet hoe men volgens de wet, en hoe men in werkelijkheid in Nederland lid van de 2e Kamer wordt. Willen we leven en werken in 't heden, dan dienen we het heden en het kortst verleden te kennen en daartoe kan ons dit boek brengen. Twee Dichtbundels vragen onze aandacht: van Ten Kate eene compleete uitgave zijner Godsdienstige Poezy in 25 afl.; van Ter Haar de ‘Laatste Gedichten’ (wij denken er bij - tot dusverre). Het doet ons goed, dat in dezen aan poezie zoo armen tijd, twee strijders der oude garde, kampioenen voor erkenning van 't onstoffelijke en van de behoeften van 't hart, met een ‘vuur, dat niet wordt uitgebluscht’ blijven arbeiden en scheppen! Het zal goed zijn, dat velen die gedichten lezen, opdat ze bewaard blijven voor de verstijving, die dat streven om de geleerdheid gemeen goed te maken, onfeilbaar te weeg moet brengenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 224]
| |
De uitgever van het eerste is Sijthoff, die van het tweede D.A. Thieme, helaas thans niet meer onder ons. Aan een werkzaam leven ontrukt, laat hij veel groots en goeds achter, wat hij volbracht heeft; helaas veel, zeer veel blijft onafgedaan, waarvan zijn werkzame geest het ontwerp teekende. Wat hij als Lid van tal van Commissiën rechtstreeks in 't belang van het Lager en Middelbaar onderwijs deed, was zeer zeker veel, maar nog veel meer deed hij voor geheel Nederland, door zijne talrijke uitgaven van Nederlandsche schrijvers en dichters, door Neerlands Bibliotheek en de Keijzer's Letterkunde, door het woordenboek in verbinding met Nijhoff en Sijthoff uitgegeven. We zullen D.A. Thieme niet vergeten, en we verheugen ons, dat een stichting te zijner eer zijn naam aan het nageslacht zal overbrengen. Voorts zouden we nog een rijken oogst van romans en novellen te bespreken hebben: Wolterink In vuur en stormwind, A.J.C. Kremer Banjaert, Francisca Gallé Twee vreemdelingen, Brunings de Valkenburgen, maar ditmaal ontbreekt de ruimte om iets anders te zeggen, dan dat we ons verheugen in deze teekenen van letterkundig leven, die alle in meerdere of mindere mate onderhoudende en verdienstelijke werken zijn, zij het ook al, dat we aan geen dezer werken een leven van eene eeuw toeschrijven. Trouwens in onze eeuw, waarin men niet meer aan de onsterfelijkheid gelooft, is er althans alle reden, aan de onsterfelijkheid van een overgroot aantal dicht- en proza-werken te twijfelen. Zoo er eenig leven is in Roman en novelle, er schijnt al heel weinig leven te zijn onder de dramatische schrijvers en er is toch zoo groote behoefte aan, zal ons tooneel niet geheel verfranscht of verduitscht worden en zal 't niet in plaats van een ‘leerschool des volks’ in tegendeel ‘een bederf der zeden’ worden. Ten Brink, Gram, Ising en Keller zijn de eenigen, die nu nog wel eens iets geven, maar toch alleen korte nastukjes; waar blijven Boelen, de Bull, Cremer, Gram, v. Heyst, Hofdijk, Mulder, Schimmel vooral met hunne oorspronkelijke Nederlandsche tooneelstukken? Ditmaal verscheen in druk, ten voordeele der overstroomden in Hongarije, een nastukje van Johan Gram, dat herhaaldelijk in onze schouwburgen gespeeld werd: De groote Schootmans. Het herinnert ons een oude Fransche vaudeville Lekain in duplo en vertoont een beroemd ‘lezer’ of ‘verhandelaar’, die gelijk zulks voor ruim een dozijn jaren het geval was, met buitengewone eer werd ontvangen. Het stuk | |
[pagina 225]
| |
is door Albert Haeger in 't Duitsch vertaald en 't zou in Duitschland zeker goed bevallen; meer dan hier zijn daar rondreizende beroemdheden in hooge waarde. Het andere stukje van Grm Anna's Geheim is een aardig gelegenheidsstukje - 't ‘geheim’ heeft niets te maken met dolken of vergif - 't betreft nl. eene plaatsing als pensionnaire des konings. Oberländer's werkje, Dramatische schetsen, waarvan bij G. Theod. Bom eene vertaling verscheen, is ook voor de School niet ongeschikt. Menig onderwijzer, die in de hoogste klasse groote zorg besteedt, aan wat men vroeger ‘kunstmatig lezen’ noemde, zal hier welkome stof vinden, waar bijna dagelijks voorkomende toestanden in alleenspraken worden geschetst - zij het ook nu en dan wat overdreven. Voor ‘tooneel in huis’ zijn deze ‘schetsen’ inderdaad uitmuntend geschikt. De eene helft is voor mannelijke, de andere helft voor vrouwelijke rollen bestemd. Belangrijk is de dienst, dien Alberdingk Thym ons bewijst met de uitgave van het naschrift op Vondel's Leeuwendalers. Bij velen heerscht het begrip, dat 't van buiten leeren en opzeggen der rollen van een tooneelstuk beteekent een stuk spelen, vertoonen of ‘opvoeren’ zooals men vaak zegt. Dit boekje, dat de tooneelschikking van den eersten regisseur Kettmann bevat, toont ten duidelijkste, hoe verbazend veel technische kennis er toe vereischt wordt, om een stuk ‘in elkaar te zetten’ - het talent en de studie der vertooners nog er buiten gerekend. Bedenkt men dat sedert 1500 de stand der letterkunde steeds overeenkomt met de hoogte, waarop het tooneel stond, dat bijna door alle eeuwen heen de modellen in de literatuur tooneelstukken waren, dan begrijpt men dat het niet onnoodig is eenige kennis te hebben, van de wijze, waarop een stuk bewerkt wordt, voor 't publiek het te zien krijgt.
Voor onze vierde afdeeling gaan we altijd met de grootst mogelijke omzichtigheid te werk, daar we natuurlijk niet alles kunnen opnoemen, wat vertaald wordt. Bijna kon voor deze afdeeling gelden: ‘Noemen beteekent hier aanbevelen -’ wat de dialekten aangaat, vragen we niet altijd in de eerste plaats naar den inhoud. Bijzondere opmerking verdienen hier Van Meurs' Kriekende Kriekske, geen ‘Betuwsche’ maar ‘Overbetuwsche’ gedichten, eenvoudig, natuurlijk, humoristisch, naief. Diep gevoel, heilige ernst, kortom die mengeling van 't verhevene en 't alledaagsche, de schijnbaar wilde, doellooze bokkensprongen van Cremer, waardoor hij me zoo vaak aan Sterne in den Sentimental Journey doet denken, dat ontbreekt bij v. Meurs, maar 't echt Geldersch element ontbreekt niet en dit boekje zal zeker veler lieveling worden. Aan | |
[pagina 226]
| |
allen onderwijzers zij verder als prijs voor de hoogste klasse dringend en allerdringendst aanbevolen. Daniel Defoe, De levensgeschiedenis van Robinson Crusoë. Naar het Engelsch nieuw vertaald door van Charante. Dat is de echte, heusche Robinson. De Duitsche navolging van J.H. Campe is in zijn soort ook een meesterstuk, maar deze, de vader van al de dozijnen Robinsons van alle landen, behoort jaarlijks herdrukt te worden. Mogen onze opvoeders daartoe het hunne bijbrengen - onze jongens stammen van een ondernemend, zeevarend volk en hoe meer ze lezen over Robinson en derg. des te minder kans is er, dat ze John Law als godheid zullen aanbidden of als held zullen nastreven. Drie boeken moet iedere jongen, voor zijn schooltijd om is, gelezen hebben: Moeder de Gans, Robinson en Duizend en eene Nacht. |
|