Noord en Zuid. Jaargang 2
(1879)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 182]
| |
Letterkundig overzicht.De Vondelsfeesten brachten een beetje beweging in onze te kalme letterkundige wereld. Wij, Nederlanders, hebben heel wat bijzonders noodig om in geestdrift te geraken en terwijl in Frankrijk ieder oogenblik een boek verschijnt, dat dadelijk in aller handen en op aller tongen is, daar wachten wij behoorlijk onzen tijd af en zelfs zij, die heeten ‘veel van lezen te houden’ komen eerst na jaar en dag op den gelukkigen inval, dat ze dat boek ‘toch ook eens moeten zien te krijgen,’ omdat er al zooveel over gesproken is. Bij de Vondelsfeesten was er evenwel een bijzondere reden, waarom men, ik zal maar zeggen ‘in geestdrift’ geraakt. De Nederlanders hebben de ‘eendracht’ naar hun wapenschild verbannen en in hun maatschappelijk leven den strijd gehuldigd; we behooren zeker tot het meest kibbelend volk van de wereld. In mijn onschuld had ik gemeend, dat eenige vereerders van Vondel samenkwamen om den prins onzer dichteren hulde te brengen, daardoor op nieuw de aandacht op zijne werken te vestigen en de lezing daarvan te bevorderen. Maar neen! Daar kwamen Eerwaarde en Weleerwaarde Zeergeleerde en Hooggeleerde en in het geheel niet geleerde mannen, die vol hielden dat het niets anders was dan eene ‘Ultramontaansche demonstratie’ - voor zulke dikke woorden zwijgt natuurlijk iedereen en dewijl deze woorden dienst doen als het staal, waarmede men uit de steenharde onverschilligheid der Nederlanders vuur slaat, was Nederland, gedachtig aan de leuze: ‘Eendracht maakt macht’ plotseling in twee kampen verdeeld, die ‘eendrachtelijk’ aan 't kibbelen gingen tot schade van hen, die zich allicht opgewekt hadden gevoeld om Vondel ter hand te nemen om te weten, wat er aan hem te vereeren viel. Anderen, die Vondel niet of bijna niet gelezen hadden, keurden de feestviering af, omdat Vondel niet populair was en brachten die meerdere of mindere populariteit in betrekking tot zijn overgang tot de Roomsche kerk. De woorden in No. 2 van De Portefeuille (een weekblad, waarover ik straks zal spreken) drukken geheel mijne meening in dezen uit. Daar staat: Die bastaardwoorden spelen iemand soms leelijke parten. | |
[pagina 183]
| |
dichter is; maar dat men òf ultramontaan òf anti-ultramontaan is en ieder, die door de eene partij bewierookt wordt, wordt gesteenigd door de andere.’ Daaruit zou men dan de gevolgtrekking maken, dat de ware vereerders van Vondel (d.i. die van de party-Banck) een levée en masse moesten prediken tegen alle vereering van Vondel van ultramontaansche zijde; bijgevolg zou men zich ook, waar het de waardeering eens kunstenaars gold, in twee vijandige kampen moeten verdeelen. - Maar een schrijver of dichter was, dacht me, populair als hij door bijna de geheele natie gelezen werd. Dat doet men Vondel niet. Dat doet men geen groote dichters. Daartoe is men - dank zij de overdreven beoefening der wis- en natuurkundige wetenschappen, te oppervlakkig, te napraterig. Om een dichter te verstaan, moet men meer kunnen dan zweren bij autoriteiten en navertellen, wat er in sommige boeken staat. Maar Vondel's waarde is niet afhankelijk van de waardeering van onbevoegden en of A of B het hoofd zijner lofredenaars is zal van geen invloed zijn op de waarde zijner werken. Is het Nederlandsche volk zóo dom als bovenaangehaalde volzin doet veronderstellen, dan zullen alle vrienden van A Vondel huldigen als A hen prijst en alle vrienden van B als B de loftrompet steekt. Inderdaad van ‘ultramontaansche’ zijde heeft men zich niet onbetuigd gelaten. Vooraf wijzen we daar op Schaepman's Rede waarin de dichter met heilige bezieling den dichter teekent, zoo als dat alleen mogelijk is bij grondige studie zijner werken. De bloemrijke, hier en daar wat gezwollene taal is verklaarbaar ja, was noodzakelijk, waar het er op aankwam aan een zeer gemengd publiek een deel der rechtmatige bewondering in te gieten voor den te weinig gelezen dichter. Het was naar aanleiding daarvan dat Dr. A. Pierson den strijd begon. Voor hen, die de Vondel-tentoonstellingGa naar voetnoot1) zagen, een aangename herinnering, voor allen een uitgangspunt voor belangrijke studiën is de Catalogus bij die gelegenheid uitgegeven. De plaatsbepaling van Vondel's woning met eene grondteekening van de Warmoesstraat door Mr. De Roever en een rede over Vondel's Burgemeestersverzen, zeker Iets nieuws van den abt Brouwers kwamen in de eerste dagen van Februari ter tafel. Aan de Vondelsfeesten heeft ook Alberdingk Thym's blijspel De zegepraal der Schoonheid zijn ontstaan te danken. De kern van dit gelegenheidsstuk is een gedicht van Vondel, dat de dichter geacht wordt te improviseeren bij 't zien der buste van een schoon meisje, tegen wier huwelijk met zijn zoon hij zich eerst verzette, | |
[pagina 184]
| |
maar die hij, betooverd door haar schoonheid, thans gaarne als schoondochter aanneemt. Het slot moge wat gedwongen zijn, de personen, die in 't stuk optreden, Vondels tijdgenooten en familieleden verplaatsten ons door taal en kleeding in gedachte in de eeuw van Frederik Henderik. Naast dit stuk ontmoeten we in de afgeloopen twee maanden op dramatisch gebied niets noemenswaardigs dan Justus van Maurik's Janus Tulp een blijspel, dat aanhoudend volle zalen trekt, zoo vaak het in den Stads-Schouwburg vertoond wordt. Thans in druk uitgegeven, zal 't ook elders zijn weg wel vinden. Van Maurik kent het leven der kleine burgerij door en door en verstaat de kunst, dat tot in de kleinste bijzonderheden te teekenen. De plotseling rijk geworden aanspreker Tulp, die even als Monsieur Jourdain in den Bourgeois Gentilhomme alles doet wat mogelijk is om op een groot heer te gelijken en toegang te krijgen tot hoogere kringen, wordt even als deze bedrogen en uitgelachen, maar toestanden, omgeving, aardigheden - 't is alles echt Nederlandsch. Missen we de Fransche geestigheid, de fijnere vormen en het betere gezelschap, zijn sommige aardigheden wel wat plat; in al zijn stukken de bittere Pil, de Buren, Pakketten voor Dames is van Maurik Nederlander of beter gezegd Amsterdammer. Dat verklaart, waarom zijne stukken tot de meest geliefde behooren en alle rangen van den Schouwburg vullen - natuurlijk de hoogste meer in verrukking brengen, maar ook loges en stalles meerendeels tevreden stellen. Het eerste deel van 't Aanhangsel bij Potgieter's werken, vertoont ons al weer dadelijk den man, die geen vluchtig daarheen geworpen woorden, maar wel bestudeerde en goed overdachte zinsneden opstelde en drukken liet. De studie van Potgieter's echt Nederlandsche werken moet een tegengift zijn tegen de verfransching en verduitsching in taal- en landaard, die tot nadeel onzer natie hand over hand toeneemt. Geen Nederlandsch onderwijzer mag Potgieter ongelezen laten; hij vreeze niet binnen te enge palen gehouden te worden - ook de wereldburger voelt zich in Potgieter thuis. Wereldburger met een beetje Fransch gekleurde beschaving is Dr. Jan ten Brink de geestige canseur, die als hij verhaalt, wat hij denkt en ziet, als hij van den Haag naar Parijs gaat, geheel in zijn element is, èn wat vorm en plan aangaat, èn wat aangaat de stof, die hij behandelt, den Haag en Parijs twee steden, die hij door en door kent, niet oppervlakkig, zóoals zij, die er van logement tot logement reisden, maar zóo als weinigen ze kennen, tenzij ze als Don Leandro Perez Zambullo in Le Sage's Diable Boiteux van een anderen kreupelen duivel het vermogen hadden ontvangen om door de daken van het Nederlandsch en het Fransch Madrid te zien, wat er in de meest verborgen schuilhoeken | |
[pagina 185]
| |
van de huizen voorviel, ja zelfs na te gaan, dat de bewoners denken en gevoelen. Een lofwaarde poging doet hij, waar hij een Nederlandsche Kunstbode doet herleven. Oorspronkelijk bij Brunings te Zalt Bommel in 1875 verschenen, naar we meenen door Betsy Perk (en Mina Krüseman?) gesticht, werd het spoedig aan de genade des uitgevers overgelaten, die het een karakterloos blaadje liet worden, zonder eenig leidend beginsel niet alleen, maar ook voor het meerendeel zonder eenige waarde. De tegenwoordige eigenaar gaf eene geheel hervormde uitgaaf onder redactie van Dr. J. van Vloten. Dit weekblad was in 1874 inderdaad het middel waarvan bijna alle kunstvrienden zich bedienden om hunne gedachten en wenschen aan elkaar mede te deelen. In 1875 duurde die belangstelling nog wel voort, maar het blad nam weldra een vijandige richting aan tegen bepaalde personen, waardoor dikwijls de belangen der kunst en de belangstelling der kunstvrienden uit het oog verloren werden. Het aantal medewerkers nam sterk af het aantal lezers nog sterker. Bij den aanvang van 1877 trad Dr. van Vloten als Redacteur af en werd het blad voortgezet onder leiding van Marcellus Emants en David van der Keller Jr. De belangstelling had echter opgehouden, zoo die ooit in voldoende mate had bestaan; ook ontbrak grootendeels 't eigenaardig karakter van een weekblad. Midden in een jaargang werd de uitgave plotseling gestaakt. Dr. Jan ten Brink aanvaart nu de uitgave van een dergelijk blad met een geheel nieuw programma, waarbij ook archeologie, en architectuur niet uit het oog zullen verloren worden en dat dus een zeer groot gebied omvat. Kleiner eischen stelt De Portefeuille waarvan pas de eerste nummers verschenen zijn en dat - kan de Redactie volhouden op die wijze voort te gaan - de zaak der fraaie letteren in hoofdartikelen met kracht zal verdedigen en de studie daarvan vergemakkelijken; door berichten en recensiën ons op de hoogte zal houden van alles, wat er belangrijks hier te lande gedrukt wordt en tevens melding zal maken van de vorderingen, die de kennis onzer letteren in den vreemde maakt. Mr. Van Sorgen's Oom George is een lieve, onderhoudende novelle, zonder eenig aanhangsel betrekkelijk de vraagstukken van den dag en met vrij zuivere karakterteekening. In Dercksen's Zwervelingen en Theophiel Coopman's Gedichten en Zangen teekent zich het onderscheidend karakter van de dichtkunst van Noord en Zuid: de eerste huiselijk, gemoedelijk, onderhoudend verhalend, de laatste veelal lyrisch, minder regelmatig en vaak van strijdlustigen aard. Maar beide verdienen ze een plaatsje in onze boekverzamelingen, beide strekken ze den dichter tot eer. Over de herdrukken van Ebers' werken behoeven we niet te spreken, ze bewijzen alleen, dat men mag aannemen, dat ieder | |
[pagina 186]
| |
beschaafd mensch ze leest, als hij ze nog niet gelezen heeft - zoo ergens, dan reiken hier geleerde en kunstenaar elkaar de hand. Huiselijker is Hackländer's Roman hoe vol afwisselingen dan ook; hier wint de verteller het van den dichter, juist omgekeerd als in Björnstjerne Bjornson's Magnhild waar de dichter vooral aan 't woord is. Hoewel dit werk uit 't Noordsch in 't Duitsch en uit het Duitsch in 't Nederlandsch vertaald is, is het leesbaar gebleven. De personen zijn meer geschetst dan geteekend, maar 't is de dichter, die ze verklaart. Het is ook de dichteres (Holda) die vertaalt, de Noordsche frischheid, het poëtisch waas is in alle zuiverheid bewaard gebleven, beter dan de zuiverheid der Nederlandsche taal, die hier en daar wel te lijden heeft gehad. In zuiverder Nederlandsch werden Hofmann's verhalen voor de jeugd overgebracht - wie goede kinderlectuur zoekt, zal hoop ik deze kiezen, even boeiend en onderhoudend als de aanbevelenswaardige werken van Jules Verne en Jean Macé - die naar we hopen de verderfelijke lectuur van Aimard en Ferry, die de jeugd ongeschikt maken voor goede lectuur en voor studie, nog wat meer op den achtergrond zullen dringen. Kennis van Bunyan's Leven en werken is sterk aan te bevelen, voor hen, wier grootste en moeielijkste kunst is, verstaanbaar te zijn voor onontwikkelden. Deze eenvoudige ketellapper, wiens voornaamste werk in alle talen vertaald, door belijders van alle godsdiensten omgewerkt werd, sprak verstaanbaar, uitlokkend zelfs voor alles, wat van Karel Stuart tot op onze dagen over heel den aardbol heen nog smaak heeft in allegorie. Ten slotte zij gewezen op Joh. A. en L. Leopold's verzameling van anecdoten. verhalen, fragmenten enz. enz. in al de verschillende Nederduitsche Dialecten, die op dit oogenblik Van de Schelde tot de Weichsel gesproken worden. De schr. geven thans alleen den tekst met weinig meer dan de vertaling der moeielijkste woorden; maar we vertrouwen, dat deze verzameling de voorlooper zal zijn van eene reeks spraakkunsten over de verschillende dialecten, die thans eerder geschreven kunnen worden dan over eenige jaren, wanneer de ‘felle Salamander’ al weer meer verloren deed gaan van de eigenaardigheden der verschillende streekspraken. We wenschen hun moed, geduld en de noodige welwillende hulp om hun schoone taak ten einde te brengen. |
|