(vgl. hiernaast buigen, hijgen, wegen) òf ze word tot gg, als b.v. in zeggen, leggen, liggen, enz. voor oorspr. sagjen, lagjen, legjen. (Vgl. ook Ned. Wb op g). Dit -igge, waarvoor ook, met overgang der i tot e, -egge) heeft in ons dievegge, evenals in de groote massa nog tegenwoordig gebruikelijke Westvlaamsche woorden, met dien uitgang (als leepigge, makelarigge, looperigge, enz.; zie De Bo, Westvl. Idiot. op -egge), den zoogenaamden halven klemtoon; en dat deze uitspraak de oorspronkelijke is, blijkt uit den door invoeging der neusletter versterkte vorm van 't suffix, -inge, die naast -igge nog in 't Westvlaamsch in zwang is; geen syllabe toch onderging een versterking der uitspraak, of ze moest hetzij den heelen of den halven klemtoon hebben. Nu kon echter -igge ook, doordien men het accent van het zakelijk deel des woords verzwaarde, zijn klemtoon verliezen en toonloos worden, waardoor dan ook voor het gehoor althans de dubbele uitspraak der gg verdween; vandaar vormen op -ege, als oudtijds dievege, en nu nog in Vlaanderen middelárege, makelárege, leépege, naast middelarigge, makelarigge, enz.), en zelfs, met totale syncope der onduidelijke e, voesterghe, naeysterghe, enz., vormen door De Bo opgegeven, als bij den Brugschen dichter
Ed. de Dene voorkomende. (Foutief is de verklaring van dievègge, uit díevege, in mijn Kl. Sprkk. I § 119.)
Van Helten.
3. Ik koom, gij koomt, de regelmatige vormen van den 1sten en 2den pers. van 't ww. komen, waren oudtijds tevens de algemeen gebruikelijke. De vormen ik kom, gij komt, welke zich hiernaast ontwikkelden en tegenwoordig de eenige gebruikelijke zijn geworden, zijn ontstaan uit een neiging, die we meermalen ook in andere woorden in 't Germaansch aantreffen, nam. om vooral een vloeienden consonant schijnbaar verdubbeld uit te spreken. Vgl. b.v. spel, mv. spellen, zullen, mal, mv. malle, smal, mv. smalle, naast spelen, den ouden vorm selen, het ww. malen, mal zijn, smalen; zwemmen naast het Oudnoordsche swima, lam, lamme, tam, tamme, naast het Hd. lahm, zahm, blom naast bloem, verdommen; in 't Hgd. fromm, frommer, genommen, hammer, kammer, sommer, naast ons vroom, vrome, genomen, hamer, kamer, zomer). Dat hier de verdubbeling der l, m eene schijnbare en niet wezenlijke is, hooren we bij een oplettend nagaan van de uitspraak der genoemde woorden. Terwijl we namelijk in de vormen, met werkelijk verdubbelden, uit assimilatie voortgekomen, consonant, achter den vocaal der voorafgaande syllabe en evenzoo vóór den klinker der volgende lettergreep duidelijk een
medeklinker hooren uitspreken (vgl. b.v. willen, kwellen, tellen, uit wil-jan qual-jan, tal-jan; penning, hellen, verspillen, uit panding, haldjan, spildan; lam, lammeren, dom, domme, stom, stomme, uit lamb, dump, stumb,