Vraag 4 (z. bl. 64 van dezen Jaargang).
‘Is zienderoogen in “Het schip werd zienderoogen grooter” een goede samenstelling? Zoo ja, hoe wordt ze verklaard?’ A.R.
Zienderoogen is in 't geheel geen samenstelling, maar een merkwaardig overblijfsel van een vroegeren zoogenaamden absoluten genitief of genitief van omstandigheid, bestaande uit een in den 2den nv. geplaatst deelwoord of adjectief en een in denzelfden nv. gebezigd substant. of vnwoord. Zulk een uitdrukking stemt in karakter volkomen overeen met den eveneens eertijds niet zeldzamen, en edeeltelijk in de tegenwoordige taal nog bewaarden, absoluten datief of accusatief (eig. datief of accusat. van omstandigheid, bestaande uit een deelw. of adject, in den 3den of 4den nv. en een zelfst. nw. of pronomen in dien casus), over welks karakter en beteekenis ik naar mijne Kl. Spraakk. II § 95, verwijs. Ziender oogen is dus = ‘terwijl de oogen 't ziende zijn.’ Een zelfde uitdrukking is ook nog desnoods, d.i. des, genit. van het zelfst. vnw. dat, en noods, genit. van het oude adject. nood ‘noodig,’ alzoo = ‘terwijl dat noodig is.’
Van Helten.