van den man, die tot de uitvoering van die straffen noodig was. Men had afkeer van den beul. De spreekwijze zoo brutaal als de beul, was althans geen uitdrukking van sympathie. En zoo wijst ook het spreekwoord: hij slacht den beul, hij eet alleen op den weerzin des volks tegen de bedoelde betrekking. Waar de beul aan tafel zat, zette niemand zich nevens hem. Zelfs gebeurde het eens, in de 17de eeuw, dat door den kerkeraad der hervormde gemeente te Arnhem den beul werd aangezegd, dat zijn aanzitten aan de laatste mannentafel, bij de avondmaalsviering, groote ergenis had gegeven, en dat hij voortaan, als hij avondmaal wenschte te vieren, alleen moest aanzitten, als al de andere gemeenteleden van de tafel waren heengegaan. Zijn verzoek, om dan ten minste te zamen met zijn vrouw te mogen aanzitten, werd in overweging genomen en toegestaan.
Wanneer het volk met volle kracht wilde uitdrukken, dat iemand zich zeer slecht gedroeg, dan zeî het van zulk een persoon: hij groeit op voor galg en rad, of het paste op hem de namen toe van galgebrok of galgenaas. Deze namen staan, gelijk bekend is, in verband met de afschuwelijke gewoonte van den ouden tijd, om de gehangenen niet af te nemen, maar aan de galg te laten, als aas voor het gevogelte. Van zulk een gehangene zeî eens een boer, die voor zijn hem ondervragend zoontje de zaak wilde ophelderen: ‘dat is een groote booswicht, jongen! die veroordeeld werd tot levenslang hangen.’
Gebruikte iemand een maaltijd voor het laatst, dan zeî daarvan de taal des volks: dat is zijn galgemaal. De verklaring ligt in de woorden van Wagenaar, waarin hij vermeldt, ‘de gevangenen, die met den dood staan gestraft te worden, den vorigen dag en nagt in de Verhoorkamer hebbende doorgebragt, daar zij met betere spijze dan de gewoonlijke, en met wijn, onthaald zijn.’
Maar wat baatte dat onthaal bij een zoodanige en zeer nabijzijnde toekomst? Die vraag herinnert ons de spreekwijs: 't Is boter aan de galg gesmeerd. Boter is het niet ongewone beeld van iets lekkers en weelderigs. Maar wat zou het een, die hangen moet, baten, al besmeerde men de galg met boter, van den top tot den grond?
Dat er echter recht moet gedaan worden en straf moet zijn, dat voelde het volksgeweten wel. En daaruit ontstond de spreuk: Om het stelen en andere zonden, worden er wetten en galgen gevonden. En het noodzakelijke van zulke dwang- en tuchtmiddelen werd uitgedrukt in woorden als deze: ‘Als er geen recht was, aten wij elkander de ooren van het hoofd; - Alle wetten zijn gegeven, opdat men zou in vrede leven.
Intusschen de toepassing van recht en wet moet de grenzen der billijkheid en rechtvaardigheid niet overschrijden. Dit sprak de volkstaal aldus, met een woordspeling, uit: Te harde wetten wetten het kwaad. En, dat het in de behandeling en toepassing des